Eerst dacht ik: niet aan denken. Dat heb ik toen gedaan, maar twee seconden later, dacht ik er toch weer aan. Nee, zo eenvoudig is dat niet, want weet je, wat je doet, je denkt er ook aan als je denkt dat jer niet aan denken moet.
Er is een liedje - wacht, ik leer het me - over een jongen die ze Hinkel noemen, omdat hij elke dag een steentje gooit, sprongen maakt en het op één been redt, nee: rooit. Dat liedje had ik graag een keer gezongen, maar het lukt me niet, het lukt me nooit.
Deze overvloed aan verlangens maakt me bang. Ik vrees dat ik mijn oude hunker naar eenzaamheid moet prijsgeven jij mij tussen ademhalingsteken warm en wakker maakt en ongemerkt mijn dagboek met wachtende geheimen openslaat.
Eérlijk gezegd, Ik heb wel wat welvaart, komfort. Als heb ik er ook voor moeten knokken. De gewone mens krijgt het niet voor niets. En dan wordt er nog aan geknaagd door besparingen, en extra-belastingen die me van hogerhand worden opgelegd. En als ik niet oplet, schiet ik er nog iets anders bij in : mijn menselijkheid. Want het berekenen en cijferen kan je zo in beslag nemen, dat je nog nauwelijks de noden van anderen ziet en er wat aan doet. Toch behoor ik nog tot dat kleine procent " gelukzakken" dat buiten oorlogsgeweld, hongersnood en uitbuiting kan opgroeien.
Ik moet er mij niet schuldig over voelen, maar zoals alles wat aan mij is, puur gekregen is, roept het mij op om er iets mee te doen, het te laten renderen : dat stukje wereld dat ik kan beheren, dat klutsje verstand dat hierboven zit te draaien, dat hart dat warm kan meevoelen, die ogen die kunnen zien, ook dwars door de schijn heen, die handen en voeten, die nog altijd bewegen waarheen ik ze stuur. Het is Goddank de moeite om voluit mens te zijn, vandaag !
Er liepen eens een oude en een jonge Zen-monnik langs een weg. Op een gegeven moment kwamen ze bij een rivier, die ze moesten oversteken. Op de plek waar de weg en de rivier elkaar kruisten, stond een mooie jonge vrouw in een zijden kimono.
De vrouw vroeg of de monniken haar konden helpen bij het oversteken. De oude Zen-monnik aarzelde geen moment, nam haar in zijn armen, droeg haar naar de overkant en zette haar daar neer.
Zwijgend vervolgden de monniken hun weg.
's Avonds laat toen ze onderdak hadden gevonden in een tempel kon de jonge monnik zich niet langer bedwingen en vroeg:
"Wij Zen-monniken mogen ons tijdens onze training niet met vrouwen bemoeien, laat staan aanraken. Waarom heb jij dat dan toch gedaan?"
De oudere monnik antwoordde: "Ik heb de vrouw opgepakt, naar de overkant gedragen, haar daar neergezet en losgelaten. Jij draagt haar kennelijk nog steeds met je mee en hebt haar nog niet losgelaten."