. .
Geboorte
I
Je trad niet zozeer, je werd met geweld het huis uit gejaagd, het kon zo niet langer.
Zij verlost, maar jij hing als een haas in de hand van de jager,
wachtend op de genadeslag die je liet schreeuwen van leven.
II
Ik ben opeens gebaard;
een hand houd mij bij de enkels, ik hang met het hoofd naar mijn buik, ik ben uit mijn schoot gejaagd.
Licht botst tegen mij aan, geluiden vallen op mij.
ik schreeuw; ik kan niet terug.
Plotseling ben ik te groot, hang ik aan leven bloot.
III
Wie in haar was maar niet meer is, erna dus, die kent wel het heimwee, niet meer het huid.
Altijd en nooit meer, sinds hij werd uitgerukt, uitgerukt werd hij in wie hij sliep.
|