.
WAAR DE ZON AAN OVERUREN DOET.
Hier wordt de vreugde bevestigd: weiden stappen in een cavalerie van drogend hooi en juichend zet ik mijn kinderen als jonge ruiters in het zadel van mijn hals.
Een blije nederzetting is dit huis en waar de zon aan overuren doet, heeft men zich dagen verslapen.
Ik leer er begrijpen hoe verdraagzaam het schaap met zijn zomerlip blaat. De merel noem ik mooiprater tegen het onweer in en met kleine vreugden kan ik reageren op de commentaar van de koerende duif.
Er zijn grotere dingen op komst,
In dit wijnjaar telt mijn vrouw de maanden; wellicht behoort het kind tot de bloedgroep van de vink, die in de boom een toonladder schuift.
Aan de zwaluwen zijn mijn stallen verhuurd, zij worden mijn liefste vertrekken: de balken krijgen sieraden, in die weelde kan ik tijdeloos verjaren.
Hier voer ik een stil bewind: als een kamerheer ben ik in de vrede thuis.
|