Op 22 november 1918 trok, langs de Vlaamse poort, het leger de hoofdstad binnen, voorafgegaan door koning Albert te paard. Dit gebeuren zou als de Blijde Intrede de geschiedenis ingaan.
De plechtige viering in het Parlement was een hoogmis der natie. Koning Albert, die in de collectieve verbeelding welhaast de status van halfgod had bereikt, verpersoonlijkte waardig de heersende stemming van vreugde, rouw en hoop voor de toekomst.
Zijn troonrede beschreef naar waarheid, zijn eigen beleid als opperbevelhebber van het leger, als een beleid van internationale plichtsbetrachting binnen het gebied van het mogelijke: het was 4 jaar lang zaak geweest met het bloed onzer soldaten zuinig te zijn. In gloedvolle bewoordingen prees Albert het IJzerleger, dat aan de ganse wereld een onschatbare dienst heeft bewezen en betuigde hij eer aan de gesneuvelden. Eer ook aan de ouders van de soldaten, aan de jongelieden die dienst hadden genomen, aan de bezette natie in haar geheel vanwege haar uithoudingsvermogen, plichtsbetrachting en solidariteit in het leed: De op edele wijze gedeelde en met een hoog hart gedragen smart is een gemeenschappelijk erfdeel geworden
Uit dit leed zijn gelijke rechten geboren ter uitdrukking van s volks verzuchtingen! En dus dienden de volgende verkiezingen te geschieden op basis van gelijk stemrecht voor al de mannen, die de leeftijd bereikt hebben, vereist om de burgerlijke rechten te kunnen uitoefenen
.
Een wederkerige eerbied der belangen der Vlamingen en Walen moet het bestuur doordringen, elkeen de zekerheid geven, in zijn taal verstaan te worden en hem zijn volle verstandelijke ontwikkeling te verzekeren, namelijk in het hoger onderwijs. Met andere woorden,de regering zal het parlement voorstellen van nu af aan de grondvesten te leggen van een Vlaamse Hogeschool te Gent, behoudens het recht van de kamers die uit de verkiezingen zullen ontstaan, bepaalde vormen en wijze te regelen.
xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
|