Mijn Oorlog

18-10-2019
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

"MARSCHBEFEHL" (Uit mijn brieven).

Wij hebben ons "Marschbefehl" op zak, dat wil zeggen: we gaan verhuizen met het hele bedrijf.

Wij verlaten Bremen, waar het voortdurende gehuil van de sirenes ons belet te werken en te slapen, waar de lucht verduisterd is door "Nebelwerfer" en door "Sperrballone".

We gaan naar een gezondere streek, in de "Lausitz", naar Sorau (5) (spreek uit zorauw), waar we gaan proberen vliegtuigen ineen te knutselen.

Met dit doel voor ogen rijden wij in vliegende vaart, of beter gezegd rijdt de trein in vliegende vaart, naar Berlijn toe. Die stad heeft geen belang voor ons, want we gaan verder: naar Sorau, ons rustig vakantieverblijf.

Daar is reeds de wereldstad. De typische Duitse vierkante huizen zijn hier nog vierkanter en groter; groter vierkanten. We moeten uitstappen in "Lehrter Bahnhof" en op de "S-Bahn" (Stadt-bahn of Schnellbahn) overstappen. Zulk overstappen gebeurt steeds met de echte Duitse opeenhoping van volk. Met de S-bahn moesten wij tot aan het station "Schöneweide".

Daar komt een elektrische trein aangedaverd, waar vóór op, zoals bij de tram, "Schöneweide" staat. Iedereen dringt met zware valiezen binnen, waar eigenlijk niemand meer binnen kan. Ik dring en ik dring, tot aan een deur die plots voor mijn neus dichtslaat. De trein raast weg en daar sta ik nu, moederziel alleen, in een onbekend station, in een onbekende stad. Ik had het voorzien, ik had gezien wat er voor op de trein stond en wachtte naar de volgende, die maar niet kwam. Ettelijke treinen zag ik komen en gaan. Ik werd een beetje ongerust en sprak een "rode kepie" aan.

Ge moet de trein nemen waar "Grunau" opstaat zei hij.

Ik had er zo al een paar laten voorbijrijden en kwam dan ook met heel wat vertraging in Schöneweide aan, waar iedereen reeds ongerust stond te wachten en dacht dat ik verloren was. Ik was er nog maar pas, toen onze trein al binnenreed, maar ditmaal kon er niemand meer bij, de trein was eivol. Een Duitse trein, die op Duitse wijze is vol gestampt is dan ook vol. Dat is geen mensenwerk, dat is inpakkunst. Die mensen gaan zeker ook naar ergens waar het vredig is en minder lawaaierig, net als wij.

De trein is voor onze ogen niet opengebarsten, maar hij is zonder ons vertrokken en wat daarna gebeurde, komt wel in de gazet.

Wij nemen de trein terug naar "Görlitzer - Bahnhof". De volgende trein werd daar gevormd, dus daar moesten we er wel op geraken. Dat is ons ook gelukt, natuurlijk een paar uur later en we kwamen in stikdonkere nacht in Sorau aan.

Daar staat een gids te roepen: "Focke-Wulf" langs hier, "Flughafen" aansluiten!

Door onze gids begeleid liepen we toch nog verloren in deze godvergeten stad, in het duister, maar we kwamen uiteindelijk toch in ons "Lager" of barakkenkamp aan.

In de verte dondert het verdacht (6), maar het onweer is ver. Wij slapen dan ook rustig in onze onder en boven bedden op matrassen met houtschafelingen gevuld, merk "Pitchpine"

De dag breekt aan, de eerste in ons nieuw kuuroord. Nog vele dagen komen en zullen gaan in dit "Eldorado" ver van het oorlogsrumoer. Zo dachten wij tenminste.

De eerste dag was een zondag, ook een zonnige dag. Zonnige dagen ziet men aan de zon, zondagen aan de kalender, niet aan de arbeid, want er wordt op deze dagen gewerkt alsof het vulgaire werkdagen zijn.

We gingen op stap naar de fabriek die aan de andere kant van de stad staat. Het eerste dat opviel, was dat deze fabriek geen jaar te vroeg in gebruik was genomen. Hadden ze er nog een jaar mee gewacht, ze zou vanzelf in elkaar gestort zijn. Nu was ze zo goed opgekalefaterd, dat ze in die zin niet meer gevaarlijk was. Ze zal niet meer op onze kop vallen, we kunnen hoogstens nog de benen en onze nek breken over alle mogelijke rommel en op de voorwereldlijke bestrating... (7)

Eén Dag "Zorauw!" (Uit mijn brieven).

Hoe verloopt eigenlijk kantoorwerk in een vreemd land, in een vreemde taal?

Dat is tamelijk eenvoudig, voor velen brengt het geen moeilijkheden mee, vooral als er enkel de gehele dag rekenen bij te pas komt. Maar ik werk op de Norm afdeling waar allerlei rommel wordt opgeknapt, die niet door de afdelingen van de Series wordt gedaan. Al wat door onze afdeling gaat, is iets speciaals of komt weinig voor. Dan komen ze ook nog de hele dag om iets dat zoek is, of waar ze niet wijs uit worden, of wat niet in orde is. Het merendeel van wat ze vragen kan ik ook niet oplossen.

Ik weet meestal niet wat ze eigenlijk willen, ze spreken zulk een rare taal en als ik het toch versta, begrijp ik het niet, want van die techniek versta ik geen snars.

Zo komt er b.v. iemand juist als de chef er niet is. De derde man is in verlof en die vrouw kent er nog minder van dan ikzelf. Ik moet hem dus wel te woord staan.

Hier zie, zegt hij, natuurlijk in het Duits, hier is zoveel meter "Profil" opgegeven van 16 x 4 uit 3115.4 - een en dertig vijftien punt vier - en er staat aangeduid dat die moeten gewalst worden met "Walsenzatz 631". Nu moet ge niet vragen hoe dwaas ik die persoon bekijk. Wat "Profile" zijn kan ik wel denken: een soort U-vormige latten voor het vliegtuiggeraamte, maar dat die moeten gewalst worden, daar heb ik geen flauw benul van. En dan nog op 631, dat is gewoon Latijn voor mij. Later komt de chef en geeft me de nodige uitleg. Het is eenvoudig, zegt hij, ge neemt daar die map, kijkt het metaal na en op die lijst de afmeting en als ze gewalst worden staat het nummer erbij. Dat is dus opgelost, maar de vele volgenden die inlichtingen wensen, vragen weer iets geheel anders, waar ik evenmin iets van af weet. Zo gaat het de hele gehele dag, we brabbelen Duits zo goed we kunnen en staren ons blind op die honderden rare benamingen, die toch in geen enkel woordenboek staan. Nu zijn er ook tal van Vlamingen en Hollanders, waar ge gemakkelijker kunt mee praten in een nieuw soort dieventaal: van die "Auftrag" heb ik niets lopen, die "Stossstangen" komen niet van bij ons en is er reeds in februari "Termin"? Ga eens in de "Schlosserei" kijken of ze al "angefertigt" zijn. Ja, zegt de ander, maar we hebben pas die "Gewindezapfen" binnen en ze moeten klaar zijn, we krijgen het ene "Fernschreiben" na het andere. Ik kan hem niet helpen en zend hem door tot de volgende klant komt, die ook zulke wartaal brabbelt. Zo gaat de dag voorbij in deze toren van Babel, dat Hochhaus (8) heet en eigenlijk gekkenhuis had moeten heten. Ge weet nooit wie ge voor U hebt, welke landsman het is en welke taal hij gaat wauwelen. Zo komt het voor dat ge Uw tong verwringt in Sukkelduits tegen iemand die nog erger sukkelt en achteraf in de Seefhoek of in Bordeaux blijkt thuis te horen.

We beginnen ze toch stilaan te herkennen. Een slordige vent met donker haar is meestal een Fransman, Hollanders zijn gewoonlijk blond en de plezantste zijn... de Belgen. De Polen dragen een kenteken P, de Russen een kenteken OST en dikke sterke krijgsgevangenen in het groen of met Belgische uniformen aan zijn... Russen, met Engelse uniformen zijn het Franse krijgsgevangenen. Maar als algemene regel geldt: bediende of arbeider, die zuur kijkt, is een inlander!

CULINAIRE GENOEGENS (uit mijn brieven).

Hebt ge al eens commiesbrood gegeten? Dat is grijs soldatenbrood in houtzaagsel gerold. Of bruin brood, zuurbrood, dat wordt ge rap gewoon, dat is met zuurdeeg bereid. Maar zwarte zoete pumpernickel is heel lekker, vooral met kwark. Kwark is droge, magere platte kaas, die fluit als ge erin bijt. Dan is er nog brood met kummelzaadjes in. Met kummelzaad zijn ze heel royaal. Ge vindt die overal in het eten, vooral in de witte kool en ze geven een rare smaak aan die groente. Ik heb liever schnapps met kummel en heb dat eens aan tafel gezegd. Toen was er bijna een vechtpartij met de Duitsers. Salade hebt ge natuurlijk al gegeten, maar zeker niet met zoet azijnwater en dan nog bij de soep? En patatten in de pel met pikante saus en koolroulade? Dat is Duits worstenbrood, maar dan zonder brood, alleen wat gehakt in koolbladeren gerold. Weet ge wat er ook lekker uitziet, maar bedrieglijk is? Dat is een teljoor gebakken patatten met een stuk "Sülze"-een soort preskop- erbovenop gelegd. Als ge ermee op Uw plaats komt is de "Sülze" verdwenen, in saus veranderd.

Maar "Kartoffelklöse" moet ge eens eten, ze gelijken op Boules de l'Yser, maar uit patatten gemaakt. Ge moet er echt mee oppassen, ze blijven aan Uw tanden plakken.

Puree kent ge ook, maar kent ge ook koolraappuree of puree van peeën en bieten? Niet proberen, het smaakt en voedt niet.

Maar in soepen zijn ze hier meesters, al zijn ze dikwijls tijdens een zware regenbui bereid. De meest toegepaste varianten zijn: Westwalsoep (oninneembaar), zurkelsoep (puur azijn), vogelzaadsoep (met alle mogelijke soorten zaadjes in), zoete soep (met krieken en/of beziën in), overschotsoep (geen uitleg bij nodig, wel veel water) en tenslotte de fameuze "Eintopf" met zijn oneindige varianten van hutsepot, waar alles in gedaan wordt, behalve vlees. In vleesgerechten zijn ze hier niet sterk en daarom gebruiken ze het zeer weinig en altijd varkensvlees. Hiervan vind ik de worst nog het lekkerst, daar is tenminste geen groente in, wel meel. Maar die krijgen we alleen maar op feestdagen. Overheersend zijn de "Steckrüben", de koolrapen, die meestal de patatten vervangen.

Of ze ook voorgerechten kunnen maken, weet ik niet. Die dingen zijn afgeschaft wegens de oorlog, maar nagerecht niet! Want dat is heel eenvoudig te maken. Ge neemt een geel gekleurd poeder en water en kookt het en ge hebt pudding (formule: niks + niks = pudding). Ge giet dat in grote platte schalen, snijdt het na afkoeling in vierkantjes, schikt die op schoteltjes en giet er zoet frambozesap over. De bereiding hiervan is ongeveer dezelfde (formule: niks + niks = frambozesap). Ge kunt de bewerking ook andersom doen, maar dan hebt ge roze pudding met gele saus.

De bereiding van verschillende varianten van pap is nauw verwant aan die van pudding, behalve als er stukjes "Schwettchen"- pruimen - in zijn of stukjes "Kurbis"- pompoen.

Zoals ge ziet worden we zeer verwend en toch gaat nog een gedeelte van alles; soep, koolraap en pudding in de afvalemmers aan het eind van iedere tafel. Dat dient dan voor de dagelijkse sprintoefening van de Badoglio's, die geniepig de trap op sluipen, rap een blikken schotel vol uit zo'n emmer scheppen en er mee weg sprinten. Aan de deur komen ze dan onvermijdelijk de Werkschutz tegen, die dan een flinke trap onder de kom geeft, zodat ze de hele inhoud in hun gezicht krijgen. De slimsten onder hen doen dat niet, maar wachten tot het overschot buiten in kuipen voor de varkens is gestort en diepen daar de brokken uit en stoppen die in hun vest- of broekzakken.

Dan gebeurt het wel dat de Werkschutz een trap onder hun achterste geeft, zodat ze kopje onder gaan in de kuip. Maar "Ordnung muss sein!"

Dat alles behoort echter niet meer bij onze culinaire genoegens en het zijn tenslotte maar "Badoglio's".

EEN DAG OP KANTOOR (uit mijn brieven).

Ge vraagt me om over mijn werk, mijn omgang met de collega's op kantoor te schrijven. Maar eerst wat over mijzelf.

Mijn gezondheid is prima, mijn "snotvalling" is helemaal gedaan. Ik loop al veertien dagen met dezelfde zakdoek in mijn zak en vuil dat hij is,... maar droog.

Die pijn aan mijn voeten kwam door een defect aan mijn schoenen, waar het lang ongebruikt staan schuld aan had. Ze waren aan de hielen te hard geworden en met bulten. Ik heb dat verholpen door de binnenzool aan de hiel gewoon kapot te snijden en te slaan, tot hij terug effen was. In het gat heb ik dan een stuk karton genageld en nu gaat het goed.

Mijn ander paar, de beste, spaar ik liever en daarbij is de gummizool op de rechterschoen zo stom genageld dat hij blaast. Van voor is de tip afgesleten en open, zodat er bij iedere stap, bij droog weder, een fonteintje stof uitkomt. Daar kunnen mijn ogen en mijn zenuwen niet tegen en ook mijn broek en mijn benen niet. Die worden zwart na een korte wandeling.

En nu over het kantoor, waar de tijd, zoals alle dagen langzaam voorbij kruipt. Het weer is betrokken en het is morgen Pasen. Zou die halve Paasdag weeral verloren zijn?

Hier op ons kantoor geven ze allemaal volle gas omdat het Pasen is en dubbel loon. Op de andere kantoren zal het wel hetzelfde zijn. Hiernaast in de schrijfmachinekamer hoor ik warempel tikken, maar dat stoort mijn achtbare collega's niet in hun rust. Ik bedoel deze die er zijn: vier Belgen, twee Hollanders, vijf Duitsers waaronder één vrouw. Ze heeft vandaag (volgens mijn notities) haar 17 kleed aan, een goed half dozijn bloezen niet meegerekend. Nu is ze op haar paasbest, denk ik, in doorschijnende zijde, gekleurd en gebloemd als behangpapier... Brr... Er ontbreken nu nog de chef, acht man en twee vrouwen, de anderen geven hun "Totalen Kriegeinsatz".

Eén zit te zingen van "Es geht alles vorüber,..." met zulk enthousiasme, dat de anderen moeten vechten tegen de slaap, als ze niet hun ogen open hielden om te proberen door de kleren van het meisje te kijken, dat zichzelf nu buitengewoon interessant vind.

Plotseling laait de discussie hoog op, een storm in een glas water. Niet over de frontberichten en zeker niet over de drukke werkzaamheden, maar de inboorlingen die ook in de kantine hun weeknorm krijgen (Kaltverpflegung) zijn er achter gekomen dat wij precies hetzelfde gekregen hebben als zij, plus één ei!

Maar zij kregen wijn en cognac en wij niet en dat vinden wij heel normaal. Maar we gunnen hun dat, zij ons niet. Zij likkebaarden al dat ze zich vanavond eens lekker gaan bezuipen.

Ik heb, geloof ik, nog helemaal niet over die dame geschreven, die naast mij zit. Vandaag is ze er toevallig niet en kan ik roddelen. In Bremen had ik een bejaarde vrouw naast mij, hardhorig, scheel met gezwollen benen en moeilijk van aannemen. Wat wilt ge, als ze van een wasvrouw ineens een kantoorbediende maken. Nu heb ik er een van de stad hier, 40 jaar, haar man in Frankrijk, van goede stand, te laat gekomen toen de nette gezichten werden uitgedeeld en een tong die nooit stilstaat. Zij kraamt dezelfde onzin uit als ieder Duitser, man, vrouw, kind, grijsaard of zuigeling die de gazet leest. Zoals b.v. dat de Engelsen alleen negers voorop zenden, die u naakt, van uit de bomen op de rug springen. Als ge nu vertelt dat de zwarten koloniale troepen zijn van de Fransen, niet van de Engelsen, dat ze Franse uniformen en helmen dragen en niet naakt lopen, dan bezien ze u of ge plotseling zot zijt geworden.

In Geel gaat dat ook zo denk ik dan. Braaf zijn die mensen wel, zo braaf dat ze volgens het woord van het evangelie in de hemel komen: zalig zijn de eenvoudigen van geest...

Ge moet wel denken dat ge met dat soort mensen niet over de toestand kunt praten. Moest ge ze horen praten, ge zoudt Uw oren niet geloven, zo onzinnig.

Ik krijg er gewoon buikpijn van en moet tegen mijn eigen schenen stampen, terwijl ik als een sufferd zit ja te knikken. Als ik het al eens waag mijn woordje te plaatsen, in de zin; ... dat het waarschijnlijk niet waar is dat... oh, la, la! Dan loopt het mis, want ze kunnen niet begrijpen dat ik zo dom ben. Feiten tellen niet voor hen, als ze niet in de gazet staan.

Zo heb ik hun eens voorgerekend, aan de hand van de verliezen in het dagelijks wehrmachts-bericht, dat de Russen tot nu toe al meer dan een half miljoen vliegtuigen en driehonderdduizend tanks moeten verloren hebben. Geen land kan zulke hoeveelheden produceren. Ze werden er stil van. De commentaar van Iden was: "Dat geleuf ik nitt".

Ik heb eigenlijk nog maar een klein gedeelte aangeraakt van die kluchtige en toch dramatische onzin, waarmee hier heel de boel samenhangt. De dingen, die door de mensen hier doodernstig worden genomen, zouden iemand, met gezonde hersenen en zin voor humor, onbedaarlijk doen lachen. Maar lachen mag niet, het is Krieg! Het werk wordt dan ook heel ernstig genomen. Ze zitten elkaar in de weg, verslijten hun broek en de uren en rapen marken op. Ze wachten tot er werk komt, geeuwen gewonnen verloren, laten winden dat het knalt, maken ruzie over verlof, zagen over gebrek aan sigaretten en wachten... Het werk komt niet, het is tien voor zeven geworden.

Ik zat gisteren tot over mijn oren in het werk, ingewikkeld werk, waarover ze mij veel te weinig hadden ingelicht om het alleen op te knappen. Niemand wou mij inlichtingen geven. Ze zegden dat ze het ook niet kenden en rustten voort. Ze zouden zich eens moe kunnen maken en ze weten dat ze van mij toch geen tabak krijgen. Een van hen moet toch aan de chef verteld hebben dat ik dikwijls notities in een notaboek maak. Toen ik het voorgaande had genoteerd, voelde ik de adem van de chef in mijn nek. Hij nam mijn notitieboekje, bladerde er eens door en wou het ook eens lezen.

Ik kon natuurlijk niet weigeren. Ik was toch overtuigd dat hij mijn Vlaams gekribbel niet kon lezen. Daarna hoorde ik een van de inboorlingen aan hem vragen: "Was stekt denn drin, Karl? - Was drin stekt? Dass hier überhaupt nicht gearbeitet wird!"; antwoordde hij kwaad. Ik heb nooit geweten op wie hij nu kwaad was, want achteraf gaf hij mijn notitieboekje, zonder commentaar, terug.

Een woordje uitleg:

Reeds lang liep ik rond met het idee de geschriften van mijn vader in een meer moderne vorm vast te leggen. Weliswaar had hij zijn geschriften gebundeld, maar een buitenstaander zou ze niet-chronologisch of verward kunnen vinden. Wij kenden deze verhalen, dikwijls verteld in familiekring, maar een vreemde zou gemakkelijk verkeerde conclusies kunnen trekken of de hele zaak afdoen als onbenullig en niet ter zake doende.

Ook bestond bij mij de vrees dat de mensen die in die oorlog gevochten hebben, zouden denken dat mijn vader kleinerend over hen deed, alsof hun bijdrage te verwaarlozen was en hij de enige was die het zo moeilijk had. Het tegendeel is waar! De geschriften van mijn vader gaan veel verder: ze zijn een uitdrukking van gevoelens, diepe emoties, die velen moeten hebben ervaren. Ze zijn een spiegel van die tijd, waar wij - die zulke zaken niet hebben meegemaakt - onszelf kunnen zien in een dergelijke situatie. Zo moet men ook de kaft van het boek zien. De mens, heel alleen, in de storm van de oorlog, maar ook de storm van de misverstanden, onzinnige leuzen en corruptie, verkeerd begrepen ideologieën en vooral van misleide brave (en domme) mensen. Dat deze wijsheid enkel voorkomt na een of meer bommenregens en langdurige ontberingen, moet ons er toe brengen een beetje meer en langer na te denken, voordat wij ons achter een beweging of politiek ideaal stellen. Dat en de problemen waarmee wij momenteel in België te maken hebben, maken zijn geschriften actueel.

Soms is het nodig de dingen eens op een heel andere wijze dan gewoonlijk te verwoorden, dit kan het inzicht zeer bevorderen.

Mijn vader nam me mee naar Duitsland (1965) en wij bezochten de boerderij en de familie waar hij krijgsgevangen was, we gingen naar Bremen en ik leerde toch iets van de Duitse mentaliteit.

Bovendien zag ik ook de omgeving en de natuur, leerde de Duitse keuken kennen en ook Albert Drewes, die inderdaad een zeer speciaal iemand was.

Later echter, toen mijn vader al gestorven was en ik hem dus niets meer kon vragen, begonnen de moeilijkheden met het "boek". Van zodra de handeling de Duitse grens overstak naar wat nu Polen is, werd alles duister. Inderdaad in alle geschriften werden de Duitse benamingen van steden, dorpen, fabrieken enzovoort gebruikt. Alle kaarten van die omgeving vertoonden echter de Poolse benamingen.

Toen kwam het toeval te hulp! Ik leerde een Pool kennen, die we W.W. zullen noemen en van zodra dat hij (en zijn vader) genoeg Antwerps verstonden bleek, dat hij afkomstig was van ZARY, of SORAU; de plaats waar de gekende FOCKE-WULF vliegtuigen werden gebouwd. (Hier moest mijn vader lange tijd werken. Hij vertelde veel over deze tijd.)

Dit toeval vierden we later met uitbundige hoeveelheden Vodka.

Iedereen herinnerde zich daar de Duitse bezetting zeer wel. De ouderen vertelden in detail hoe van de ene op de andere dag in de school Duits gesproken werd (met het pistool op de lessenaar van de onderwijzer). Zelfs een groot gedeelte van de plaatsaanduidingen konden zij moeiteloos aanwijzen.

Tot mijn grote spijt bleven er echter enorme hiaten in het relaas. Tot bij de derde reis naar Polen waar we verbleven bij W.W. en een zeer vriendelijke en bereidwillige politieofficier, ons dat bracht waar we al zo lang achter zochten; een kaart van de omgeving met de Duitse benamingen.

Mijn vriend spaarde moeite noch tijd en gidste ons langs dorpen en steden, spoorwegstations en wegen, zodanig dat we op den duur meer vonden dan hij zelf wist of vermoedde, daarbij geholpen door een lid van de brandwacht (ZARY is omgeven door bossen en wouden). Ze zijn heel vriendelijk en gedienstig de Polen, het probleem is dat ze Pools spreken wat voor mij even onverstaanbaar is als voor mijn vader. Gelukkig eten ze graag en veel (het zit in de familie, denk ik) en drinken ze Vodka wat al evenmin een probleem vormt.

Verder bezochten we nog het beroemde kamp van de Engelsen;

STALAG LUFT III en STALAG VIII C; zie ook de "Big Escape"; net voorbij SAGAN of ZAGAN, ook OSWIECIM (Auswitz) en de beroemde zoutmijnen waarover ik U later zal vertellen.

Waarom vertel ik U dit, wat toch zo weinig met mijn vader te maken heeft. Het is namelijk zo dat de Polen graag al wat van een bezetter afkomstig is willen vergeten. Bij hen is dat nog niet zó lang geleden. Tegelijkertijd beseffen zij echter dat dit alles een onderdeel van hun geschiedenis vormt dat niet vergeten mag worden. En inderdaad; kleine lokale musea werden opgericht, dikwijls zeer modern ingericht met foto's en manuscripten. Dat de Duitse toeristenstroom hieraan niet vreemd is, maakt alles nog veel meer menselijk. Men zal dan ook niet langer de nadruk leggen op de gruwelijkheden, maar men gaat de feiten evenmin uit de weg. Zij richten zich naar de toekomst en naar het Westen (wat dit idee inhoudt, laat ik aan Uw begripsvermogen over, na lectuur van het "boek").

De titel van het boek: "Mijn oorlog" moet in één adem gelezen worden met de ondertitel: " lotgevallen van een pechvogel".

Mijn vader compileerde dit werk in de jaren zestig, toen een golf van optimisme over het westen ging, tezamen met de diepe ondertoon van de dreiging van de koude oorlog. Het was niet langer mogelijk in heroïsche termen te schrijven, noch was het mogelijk alles in het volkomen belachelijke te trekken. Daarom dank ik ook mijn moeder, die me volledige inzage gaf in de brieven van haar man, nog met de blauwe strepen van de censuur. Uit de privé sfeer gelicht, konden enkel deze brieven, licht werpen op wat toen werkelijk was. Zij waren geschreven in de wetenschap dat er steeds iemand meelas (censuur) en toch staan ze vol met die details die alleen een allernaaste kan begrijpen.

Toch was er nog iets anders noodzakelijk; de persoonlijke ervaring. Daarom volgt hier een uittreksel uit het verslag van mijn reis naar Polen in 93:



Geef hier uw reactie door
Uw naam *
Uw e-mail
URL
Titel *
Reactie *
  Persoonlijke gegevens onthouden?
(* = verplicht!)
Reacties op bericht (0)



Inhoud blog
  • Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Archief per week
  • 13/01-19/01 2020
  • 02/12-08/12 2019
  • 25/11-01/12 2019
  • 18/11-24/11 2019
  • 04/11-10/11 2019
  • 21/10-27/10 2019
  • 14/10-20/10 2019
  • 07/10-13/10 2019

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    Klik hier
    om dit blog bij uw favorieten te plaatsen!



    Laatste commentaren
  • Sorau (bern wortelboer)
        op Zary
  • Goeden avond (Dirk)
        op Inleiding
  • Goedemiddag blogvrienden u bent van harte welkom (linecia)
        op Omslag
  • Goedemiddag blogvrienden u bent van harte welkom (angelique)
        op Inleiding

  • Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!