Dolfinarium Blij ben ik te zijn gegaan naar 'tzeepaleis met eigen waterkant, verscholen ergens in het binnenland. Hier klotst de zee ,de oceaan .
Een hoepel ,een ballon ,een draad, een emmertje met vis ,een witte jas, ze voorspellen dat er iets gebeuren gaat met de jongleurs ,onderin de waterplas
Als de souffleur op z'n fluitje heeft geblazen en gelijk een dirigent zijn armen spreidt opent zich het water ,een flipper doet verbazen, hoe hoog en elegant hij door het water glijdt.
In volle vlucht ,tijdens het verheven zweven kijkt hun glimlach groetend op je neer, alsof ze van nature nog een toegift geven: een legende bijna ,een lied uit zeeen van weleer.
En zeggen, als creaturen van het eerste uur: ontwaakt toch uit uw hoogmoedig dromen, zie hoe we uit vrienschap boven water komen, ook al noemen mensen zoiets puur dressuur .
Wie waagt het de geheimen te doorgronden van hun glimlach,hoog boven ons verstand, sinds dolfijnen de eerste mensen vonden die naar ze keken ,vanaf het vasteland.
O krinklende ,winklende waterding , met zwarte kapotseken aan , wat zie ik toch geren uw kopke flink al schrijvend door 't waterke gaan !
Gij leeft en gij roert en gij loopt zo snel al zie 'k u noch armen noch been ; gij wendt en gij weet uwen weg zo wel , al zie 'k u geen ooge ,geen één .
Wat waart ,of wat zijt ,of wat zult gij zijn? Verklaar het en zeg het mij ,toe! Wat zijt gij toch blinkende knopke fijn, dat nimmer van 't schrijven zijt moe?
Gij loopt over 't spiegelend water klaar , en 't water niet meer en verroert dan of het een gladde windje waar , dat stil over 't waterke voert.
O schrijverkes ,schrijverkes ,zeg het mij dan , met twintigen zijt gij en meer , en is er geen een die 't mij zeggen kan : wat schrijft en wat schrijft gij zo zeer ?
Gij schrijft en het staat in het water niet gij schrijft en 't is uit en 't is weg, geen christen en weet er wat dat bediedt : och ,schrijverke ,zeg het mij ,zeg!
Zijn 't visselkes waar ge van schrijven moet? Zijn 't kruidekens waar ge van schrijft ? Zijn 't keikes of bladjes of blommekes zoet , of 't water ,waarop dat ge drijft ?
Zijn 't vogelkes ,kwietlende klachtgepiep, of is het het blauwe gewelf, dat onder en boven u blinkt zo diep of is het u schrijverke zelf?
En 't krinklende ,winklende waterding met zwarte kapotseken aan , het stelde en rechtte zijn oorkes flink en bleef daar een stondeke staan :
Wij schrijven : zo sprak het ,al krinkelend af hetgeen onze Meester , weleer ons makend en lerend te schrijven gaf, één lesse ,niet min noch te meer
Wij schrijven ,en kunt gij die lesse toch niet lezen en zijt gij zo bot ? Wij schrijven ,herschrijven en schrijven nog, den heiligen Name van God !!!