Ik ben Hellemans Karl, en gebruik soms ook wel de schuilnaam Cladonia.
Ik ben een man en woon in Schilde () en mijn beroep is Zoeken naar verwondering.
Ik ben geboren op 19/05/1938 en ben nu dus 86 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Zie link naar Natuurgidsen Schilde.
Natuur
en natuurbeleven
03-05-2014
Gewone stipjes
Deze zogenaamde "Gewone stipjes" (Naetrocymbe punctiformis) zijn wel heel kleine stipjes, +/- 0,2 mm!, op de gladde schors van bomen. De schors vertoond wel een verkleuring. Deze stipjes zijn de peritheciën van de schimmel. Het is dus geen echt licheen omdat het geen symbiose heeft met een alg! Toch wordt dit door lichenologen genoteerd. De peritheciën of vruchtlichamen van deze schimmel komen als een bolletje even boven de schors uit en hebben een opening in het midden waar de sporen uit kunnen komen. Het zijn dus geen apotheciën zoals andere lichenen hebben, waar we "schoteltjes" kunnen waarnemen. In "bijlage" geven we nog een vergroting van x 30 onder een binoculair. Hier kunt u een paar van de zogenaamde "openingen" van peritheciën waarnemen.
De "Ammoniakschotelkorst" (Lecanora barkmaniana) komt voor op voedselrijke of geëutrofieerde schors van goed belichte bomen vooral langs wegen in dorpen en op boerenerven. Dat zij wel wat ammoniak lust laat de naam dus wel verstaan. Het thallus is grijswit zoals we aan de rand kunnen zien en in het midden is er een laag van gele tot groengrijze soralen. Hier zien we praktisch geen apotheciën. Ook intressant is te weten dat Barkman een geronomeerd lichenoloog was in Nederland, wat vereeuwigd werd in de wetenschappelijkenaamgeving van dit licheen.
De "Kleine schotelkorst" (Lecanora hagenii) heeft haar naam niet gestolen. De vruchtlichaen (apotheciën) zijn maar maximaal 0,5 mm! Ze zijn bleekbruin tot bruin en de rand wat grijzig. De thallus (het lichaam van het licheen) is zeer glad en effen, soms bijna afwezig. Zij komt op steen voor maar meestal vinden we ze op allerlei boomsoorten, vaak bij bastwonden. In "bijlage" nog een opname.
"Heideveenkorst"(Placynthiella oligotropha) is op zure humeuze aarde te vinden en zulke bodem vinden we bij uitstek in heideghebied. Het betsaat uit losse tot samenklonterende bolle en gladde areolen die okerbruin zijn tot donkerbruin en als ze nat zijn donkergroen. Hier is links een gedeelte nat. De apotheciën van dit licheen zijn zwart. We zien hier duidelijk de vele apotheciën. Men moet natuurlijk de bodem wel goed afspeuren om het te vinden niettegenstaande dat het vrij algemeen is op gunstige bodemgesteldheden. In "bijlage" nog een opname.
Het "Open heidestaartje" (Cladonia crispata) is een glad (geen soralen), bruin heidestaartje met "open" oksels. Dit toond zich door bovenaan met 3 tot 5 spitsen naar buiten te staan en in het midden bevind zich een opening (het podetium is hol). Dit is op foto wel niet zo goed te zien, maar bovenaan staan wel overal die spitsen naar buiten gericht. Het podetium hier is wit met groene vlekken. Het zijn nu juist deze "groene vlekken" die de algenlaag tonen, die in het licheen voor de suikerproductie zorgen voor de schimmel.
In heidevelden komt men dit "Kronkelheidestaartje" (Cladonia subulata) al eens meer tegen. Het zijn podetiën (staafvormige structuren) die vrij recht, onvertakt of bovenaan soms toch wat vertakt en inktvisachtig bekervormigkunnen zijn. De podetiën zijn wel fijn soredieus onderaan soms ook mogelijk met schubjes. Dit licheen van de familie "cladonia" laat eens te meer zien hoe wonderlijk de symbiotische vormen van lichenen kunnen varieren. In "bijlage" nog een andere opname.
De naam van dit licheen "Dove heidelucifer" (Cladonia macilenta) is wel wat apart. Hier zien we dit licheen met mooie rode apotheciën (geslachtelijke voortplanting), meestal zien we het met kleinere rode picnidiën (ongeslachtelijke voortplanting) en soms zijn deze picnidiën ook afwezig en is er helemaal niets rood aan te zien. Vandaar allicht de naamgeving. De onderblaadjes die hier niet te zien zijn, hebben altijd wel aan de basis en de onderkantgele tot oranje vlekken en in dat geval kan men toch zeggen dat het om de "Dove heidelucifer" gaat. Het is dus niet altijd zo simpel. Bovenaan de staafvormige structuren is het wel met fijne sorediën (korrels) bezet. Het is veel te vinden op rottend hout van boomstronken en ook op strooisel in de heide, zoals wij het hier aantroffen.
Het "Open rendiermos" (Cladonia portentosa) is het meest voorkomende licheen of korstmos. Tussen heidestruiken is het gemakkelijk te vinden. Van ver zijn het grijzige pollen. Het is geheel struikvormig zonder zijbladjes. De laatste toppen zijn in drieën gesplitst en de eindtopjes bruin aangelopen. De naam zegt ons dat het een uitgelezen voedsel is voor rendieren. Mensen verteren het moeilijker maar er is opgetekend dat eskimo's het rendiermos uit de maag van het rendier recupereerden om het alsnog op te eten, omdat het dan reeds half verteerd was. In "bijlage" nog een opname van wat dichterbij.
Dit "Groen boomschildmos" (Flavoparmelia soredians) heeft nog geliggroengijze delen en heeft ook nog fijne sorediën (korrels) op de lobben. Toch heeft het hier een opvallenderode kleur gekregen. Bij veroudering zien we dit fenomeen zich voordoen. Het zijn de zuren die tot uiting komen en deze verkleuring geven. Dit licheen is ook gekend als een zuidelijke soort die als gevolg van klimaatsverandering in korte tijd algemeen is geworden. Voor ongeveer 1990 waren er in Nederland zo geen exemplaren te vinden en nu is dit tamelijk algemeen geworden. Op bomen met een niet te zure schors is het te vinden.
Als men naar lichenen op zoek is die op bomen staan is het soms wel verrassend te zien hoe bomen, die in een perkje staan, omgeven met kleine kaseitjes, zich ontwikkelen. De wortels van deze boom moeten een enorme inspanning doen om toch maar het wortelgebied uit te breiden. Deze boom had zich langs alle zijden met zijn wortels tussen en over de kasseitje gewrongen. Het gaf een merkwaardig beeld! In een tweede opname, "bijlage", langs een andere zijde van de boom zagen we nog zo'n merkwaardig patroon van de boomwortels op zoek naar voedsel!
Het "Hamsteroortje" (Normandina pulchella) is een zeer zeldzaam licheen dat uit rondachtige, heldergrijze schubjes bestaat met uitstaande randjes die langs deze rand soms soredieus zijn. Hier kunnen wij deze rand goed zien. De opname is ook onder een binoculair genomen met een vergroting van X30! De schubjes zijn dus echt wel klein en men merkt ze maar eerst op als men er met de neus recht voor staat. De naam is ook wel heel knap gekozen! Deze schubjes lijken wel echt op een "hamsteroortje"!
Dit "Tropettakmos" (Ramalina fastigiata) is struikvormig en vrij onregelmatig dichtvertakt en wat hoekig. De "takken" lijken ook wat opgeblazen. Sorediën zijn niet aanwezig. Als er apotheciën (vruchtlichemen) te zien zijn, dan staan deze op het einde van een tak en hebben een schotelvorm. Meestal zien we dit licheen echter in deze vormzonder de apotheciën. In Nederland is hij algemeen maar bij ons zien we hem toch niet zo dikwijls.
Nog een geel licheen: "Stoffige citroenkorst" (Caloplaca decipiens). Het thallus (lichaam) is helemaal aangedrukt en heeft rondom smalle dichtberijpte lobben. In het midden zijn er onregelmatige soralen aanwezig. Apotheciën of vruchtlichaman zijn zelden aanwezig. De voortplanting lijkt zich dus vooral asexueel met de soralen (één soraal kan een nieuw licheen doen ontstaan) af te spelen. Het komt op vele steensoorten voor en zelfs op hout nabij bastwonden. In "bijlage" nog en opname van dit licheen.
Dit licheen "Kerkcitroenkorst" - (Claloplaca ruderum) behoort ook tot de gelige citroenkorsten ("Calo-placa's of "mooie vlekjes"). Het lichaam (thallus) bestaat uit vrij dikke bobbelige schubjes die lichtgeel tot dooiergeel zijn. Deze thallus is dikwijls ook afwezig als er veel apotheciën zijn zoals hier in het linkerdeel van de foto. Deze apotheciën zijn meestal talrijk en groot (1 mm). Ze zijn oranjegeel tot dooiergeel met een veel blekere wat opgeblazen rand. Het komt dus veel voor op kerken met kalksteen. Vandaar heeft het waarschijnlijk wel zijn Nederlandse naam te danken.
De "Sinaasappelkorst" (Caloplaca saxicola) is wel een opvallendmooi licheen dat op steen te vinden is. De wetenschappelijke naam: "calo" =mooi en "placa"= vlek of plek, duidt daar ook op. En verder "saxicola" betekend: "saxi"= steen en "cola" = bewonend. Het is helemaal tegen de steen aangedrukt en lichtgeel tot oranjegeel met dikberijpte lobben. De vruchtlichamen (apotheciën) zijn oranjegeel met een veel lichtere rand. Het geheel is dus een pracht van een licheen! Het mooie eraan is dat het op veel soorten van steen te vinden is.
Dit is een lichenicole fungus d.w.z. een schimmel die een lichen aantast. Ook lichenen ontsnappen niet aan parasitaire schimmels, zij hebben immers voedsel in zich. Deze "Arthonia lecanorina" heeft nog geen Nederlandse naam gekregen. Men herkend hem aan de zwarte vlekken in de schijf van de apotheciën van een "Kalkschotelkorst" (Lecanora albescens). Deze zwarte vlekken zijn dan weer de vruchtlichamen van deze schimmel. Het zijn doorgaans al wat oudere lichenen die deze aantasting vertonen. In "bijlage" nog een opname van deze lichenicole fungus.
Het "UV-mos" (Psilolechia lucida) is natuurlijk geen mos maar een licheen. Het is volledig korstvormig en regelmatig fijnkorrelig en ziet er wat oplichtendgeelgroen uit. Omwille van de kleur heeft het allicht zijn naam gekregen. Het staat op zure steen van muren en dan op beschutte en droge plekken die toch een hoge luchtvochtigheid heben. Op boomwortels kan men het ook aantreffen en zelfs op dode plantenresten. Het heeft verder geen chemische reacties maar met UV-licht verkleurt het oranje en kan men het met meer zekerheid determineren.
Tussen de lichenen toch even aandacht voor deze "Gaspeldoorn" (Ulex europeus) die we aantroffen in Sint-Lenaarts in het domein De Leeuwerik met oude kleiputten op 18-02-2014. Het was wel bijzonder dat deze al zo mooi in bloei stond terwijl de normale bloeiperiode aangegeven wordt in april-juni maar toch ook soms in december-januari. Het verraste toch wel even dat we hem nu in februari zo mooi bloeiend aantroffen. De bladeren zijn priemvormig met scherpe stekelpunt en wel bijzonder! Het is en plant van kalkarme zandgrond die ook als zeldzaam gequoteerd staat in de Kempen. Hij doet zijn naam alle eer aan met zijn doornige bladeren. In "bijlage" een opname van één bloem.
Het "Vals dooiermos" (Candelaria concolor) hadden we reeds op 10-02-2014 ingebracht maar we voeren het hier nog eens ten tonele omdat we het enkele dagen geleden vonden met een apothecium (vruchtlichaam). Het is een licheen dat de laatste tijd meer voorkomt en blijkbaar gaat het zich ook nog eens geslachtelijk voortplanten langs de schimmel van de licheensymbiose. Er evolueert dus wel wat in de lichenenwereld, mogelijk door de klimaatsverandering. In "bijlage" maken we de weergave nog wat groter zodat het apothecium nog wat duidelijker is.
"Vals dooiermos" (Candelaria concolor) is een van de volledig gele lichenen. het bestaat uit een aantal zeer fijne, verdeelde, opgerichte tot rechtopstaandelobben, die samen een mooi rozetje vormen. Op de lobjes kunnen ook nog fijne soralen voorkomen. In volle zon zijn ze mooi lichtgeel, als ze niet in volle zon staan kunnen ze ook wat groeniger uitvallen. In dit geval is het de schimmel die minder geel pigment aanmaakt om toch de nodige zonnelicht op te nemen om de algen toe te laten voedsel (suikers) te produceren. Een mooi voorbeeld van hoe de schimmel een idelale woonst fabriceert voor de alg, in zijn voordeel uiteraard.