Ik ben Hellemans Karl, en gebruik soms ook wel de schuilnaam Cladonia.
Ik ben een man en woon in Schilde () en mijn beroep is Zoeken naar verwondering.
Ik ben geboren op 19/05/1938 en ben nu dus 86 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Zie link naar Natuurgidsen Schilde.
Natuur
en natuurbeleven
08-02-2014
Sporen van het Vliegenstrontjesmos
Hier is dan een opname van sporen onder microscoop van het Vliegenstrontjesmos (Amandinea punctata). Heel scherp is de opname niet maar toch geeft het een voldoende beeld. We zien eigenlijk twee groepen van sporen bij elkaar. Het is de inhoud van twee "zakjes" waar steeds een achtal sporen in vertoeven. Als je wil kun je even tellen. De sporen zijn elipsoïd en zijn 10 tot 18 x 5 tot 10 µm groot!(Eén "µm" is een duizendste van een mm.) Deze opname is een vergroting van 1000 maal. We zien ook dat de sporen uit twee cellen bestaan die wat gescheiden zijn door wat we een septe noemen. Deze sporen zijn ook wat krom (gebogen) en zien er groen uit. Dit wil zeggen dat ze nog niet volledig rijp zijn. In "bijlage" laten we nog een opname zien waar deze twee sporenhoopjes (uit twee zakjes, die we zelf niet zien) ook te zien zijn, op een andere plaats zien we ook enkele bruine sporen die een beeld geven van de rijpe sporen van dit licheen! De vergroting van deze opname is x 400!
Het "Vliegenstrontjesmos" (Amandinea punctata) heeft wel een goed gekozen en grapige naam. Met het blote oog ziet men wat kleine zwarte vlekjes op een wat lichtgrijze tot donkergrijze achtergrond. Deze zwarte apotheciën hebben een eigen zwartrandje, zeker in het begin, later als deze heel rijp worden gaat het bol staan en ziet men dit randje niet meer. De apotheciën zijn dus de vruchtlichamen van dit licheen, maar alleen van de schimmel, als een spoor later zal wegvliegen moet het nog een goede en geschikte alg vinden om uiteindelijk in symbiose te gaan en volwaardig licheen te vormen! De schimmel van dit licheen behoort tot de zakjeszwammen, dwz de sporen worden in zakjes gevormd en gewoonlijk zijn dat acht sporen in één zakje. Deze sporen van het Vliegenstrontjesmos zijn heel mooi en daarom geven we hierboven even een speciale bijdrage over de sporen van dit speciaal licheentje!
Het "Hamerblaadje" (Cladonia strepsilis) heeft nogal grote grondschubben, deze kunnen wel 2 cm lang worden. Ze zijn ook dik en staan nogal bol en hebbel bobbeltjes bovenop die wat afgelijnd zijn met witte streepjes. Het ziet er "gehamerd" uit. De Nederlandse naam is prachtig gekozen! Op deze wijze is het ook nagal goed herkenbaar wat niet van alle Cladonia's kan gezegd worden. Het is ook nogal zeldzaam en op hoge zandgronden in de hei wel te vinden. In "bijlage" nog een opname.
Dit lichen: "Heideveenkorst" (Placynthiella oligotropha) heeft losse tot samenklonterende bolle en gladde areolen, als thallus. Allemaal bobbelige structuren dus die okerbruin tot donkerbruin zijn maar als ze nat zijn, groen worden. Het oppervlak kan dus wel anders van kleur zijn. De apotheciën of vruchtlichamen van de schimmelcomponent zijn bruin tot zwart met een randje van dezelfde kleur. Het staat op en zure humuslaag in de heide vooral. Door veel te plaggen heeft het uitbreiding genomen. In "bijlage" nog een opname.
Het "Verstop-schildmos" (Melanelixia subaurifera) is een licheen dat soms wel over het hoofd wordt gekeken als het op wat bruinig-groenen schors voorkomt vandaar dat de naam goed gekozen is. De wetenschappelijke naam "subaurifera" wil zeggen: sub =bijna en "-aurifera" = gouddragend, is ook wel goed gekozen omwille van de kleur. De lobben zijn nogal aanliggend en naar het midden toe komen er bobbelige isidiën (verhevenheden) voor die soms snel afbreken waardoor het merg van het licheen zichtbaar wordt. OP bomen in het bos alsook goed belichte bomen is het wel tamelijk veel te vinden.
De "Grijsgroene steenkorst" (Lecidella scabra) staat uiteraard op steen, vooral op bakstenen muren, maar soms ook op bomen. Het oppervlak (de thallus) is korstvormig en blauwgroenig grijs tot lichtgrijs met ook ronde soms samenvloeiende geelgroene fijnmelige soralen en deze zien we hier nu juist duidelijk verschijnen. De apotheciën (vruchtlichamen) zijn zwart ongeveer één mm, plat en hebben ook en randje dat hier wel moeilijk te zien is.
Het "Gewoon purperschaaltje" (Lecidella elaeochroma) is een veel voorkomend licheen dat nogal gemakkelijk te herkennen valt door de opvallende wittige thallus die als een vlekje op een boom of tak staat met daarom zwarte vruchtlichamen van de schimmel die, als ze jong zijn, een eigen (zwart) randje vertonen. Dit exemplaar is al wat ouder en dan gaan de apotheciën wat bol staan en dan ziet men niet veel van dat eigen randje. Als ze nat staan dan is er soms ook wel een purperen schijn in deze apotheciën te ontdekken. Vandaar waarschijnlijk de Nederlandse naam...
Het "Olijfschildmos" (Pleuristicta acetabulum) is wel een heel spectaculair licheen. Het is bladvormig en olijfkleurig tot groenzwart maar nat heldergroen. Het heeft nogal grote lobben, maar de apotheciën (vruchtlichamen) zijn wel om u tegen te zeggen. Ze zijn veelal aanwezig en zelfs zeer rijkelijk zoals hier! Ze zijn komvormig en de schijf is helderbruin tot bruin. We komen dit licheen niet dikwijls tegen. Het staat nogal hoog om de stam van bomen die goed belicht zijn. In "bijlage" nog een opname van dit licheen met de grote vruchtlichamen van de schimmelcomponent. (Zij zouden tot 3 cm groot kunnen zijn! Maar zulke exemplaren hebben we nog niet tegengekomen.)
Van ver ziet een grote plek "Granietschildmos" (Xanthoparmelia conspersa)er uit zoals op de foto. Het zijn plat aangedrukte lobben die sterk aan mekaar zitten. Op het oppervlak zelf komen isidiën (opstaande kleinere structuren van het thallus) voor die nogal rond zijn. Het is nogal zeldzaam. Dit exemplaar kwamen we tegen in Nederland op een zerk van een kerkhof. In "bijlage" nog een opname van wat dichterbij.
Het "Soredieus leermos" (Peltigera dydactila) is een bladvormig licheen. Het is bruinig maar als het droog is, zijn vooral de grijze haartjes aan het oppervlak te zien en ziet het er grijzig uit. Bovenaan de lobben zien we hier duidelijk de bruine "apotheciën" of de vruchtlicamen van de schimmel uit de symbiose. In "bijlage" zien we een andere opname waar de soredieuse plekken die er bij jonge exemplaren zijn, wegvallen en witte vlekken vormen en zelfs gaatjes kunnen worden. Het is maar bij de rijpe vorm dat de soralen wegvallen en er vruchtlichamen te zien zijn. Het licheen is vooral als pionier aan te treffen op schrale heigronden.
"Breekbaar heidestaartje" (Cladonia callosa) heeft fragiele (breekbare, dus) rechtopstaande schubben. Bij droogte zoals hier zijn vele blaadjes ook wat omgekruld en zien we dat deze onderaan helderwit zijn. Bovenaan zijn ze wat gemarmerd maar dat zien we hier niet. De blaadjes zijn van 0,5 tot 1 mm groot en weinig ingesneden. De schubben breken gemakkelijk door. Podetiën ziet men niet dikwijls bij dit licheen, deze zijn ook zeldzaam en zijn breed en kort. Een licheen dat op zandige gronden te vinden is maar toch tamelijk zeldzaam! In "bijlage" nog een opname!
"Gewoon geleimos" (Collema crispum) betaat uit een matje van gelobde schubben tot een 5 mm breed. Het ziet er bruinzwart uit. Als het nat is zoals hier is het duidelijk opgezwollen en groenzwart te noemen. In het midden zijn er platte schubvormige isidiën te vinden. Alles geeft een opgezwollen indruk als het nat is. Het is een licheen dat in symbiose is met de cyanobacterie "nostoc" die ook op zichzelf kan leven en een groenige glibberige masse kan zijn. Op sommige plaatsen kan men er gemakkelijk op uitschuiven als het op een wat met gras begroeid paadje ligt. De nam "gelei" is voor dit licheen wel goed gekozen! In "bijlage" nog een opname.
De "Bleke poederkorst" (Lepraria vouauxii) ziet er groenig grijs uit. Deze kleurnuance is wel belangrijk om het te herkennen. De rand is ook altijd wat gelobd. Bij ouderdom kan het ook verkleuren naar donkerroze of donkergrijs. Het is een nogal dikke laag fijne, lepreuze korrels die niet echt soredieus zijn. Met UV licht wordt het roze en dat is ook een goed kenmerk. Meestal te vinden op oude bakstenen muren die vochtig en beschaduwd zijn. Het onderscheid en de nuances van die poederkorsten is niet altijd eenvoudig, maar wel boeiend.
De "Grove poederkorst" (lepraria rigidula) is vooral witgrijsals verschijnning. (Ook een zeer eenvoudige vorm van een licheen). Het is en dunne tot vrij dikke laag vrij fijne lepreuze niet echt soredieuze korrels. De rand is zeker niet gelobd. Met KOH reageerd dit korst mos geel, zoals hier op de foto ook te zien is bij de gele verkleuring. Dit licheen is te vinden op bomen in droge bossen bossen gewoonlijk op beschutte vrij donkere plekken.
De "Gelobde poederkorst" (Lepraria finkii vroeger lobificans) Is niet altijd gelobd. Het is een van de meest eenvoudige vormen van een licheen. Het bestaat nml. uit "korrels" die een bundel mycelium en algen uitmaken. De kleur is groenig grijs (deze kleur is wel en van de blangrijkste determinaties in het veld) en het is een vrij fijne lepreuze laag met niet echt soredieuze korrels. Het is vooral te vinden op beschaduwde bomen in beschutte ook vochtige bossen.
De "Grove mosterdkorst" (Pyrrhospora quernea) hier in het midden van het plaatje ziet er mosterdgroen uit. Om te zien dat het wel degelijk om dit licheen gaat kan het getest worden met Chloor (javel) en dan komt er een oranje reactie. We zien hier nog een vlek als restant van deze reactie. Het geheel is bedekt met "sorediumachtige isidiën". Isidiën zijn structuren van het korstmos of licheen die als staafjes of met andere vormen rechtop staan op het oppervlak. Hier worden zij dan nog eens 'sorediumachtig' omschreven en dat zijn dan wel korrels. Om het te begrijpen is het hier wel aangewezen om dit eens in levende lijve te zien. Hier bij ons in de buurt zien we het echter niet zo veel. Het is ook niet zo opvallend. Toch mooi om te ontdekken tussen al die andere vormen van lichenen.
Het "Gewoon stapelbekertje" (Cladonia cervicornis) behoort dan weer tot de meer spectaculaire lichenen. Er zijn grondschubben die wat rechtopstaan tot plat liggen. Deze schubben zijn langer dan breed en diep ingesneden. De podetiën met de bekers op zijn relatief breed. En in het midden "spruiten" zij soms tot zeven etages hoog! Hier tellen we drie etages met en aanzet naar een vierde etage (nog kleine bekertjes) en dat zien we toch niet zo dikwijls! De binnenkant en de buitenkant van de bekers zijn glad met een grijsgroene marmering. Wonderlijk dat een schimmel en een alg aanstalte geven tot een dergelijke structuur! Zoals de meeste van de cladonia's is deze te vinden in humeus zand van heidevelden en stuifzanden.
De "Valse citroenkorst" ( Caloplaca flavocitrina) is zoals de wetenschappelijk naam ook zegt een "mooi geel plekje". Het is op basische steen te vinden zoals kalk, cement en beton. Het zijn kleine schubbetjes die we hier niet goed zien omdat zij ook nog eens bedekt zijn met gele soralen (korrels) als het op en zonnige plek staat. In de schaduw kan het groeniger zijn omdat de schimmel van het licheen er dan door pigmentatie moet voor zorgen dat er meer licht tot bij de algen komt om ze goed te laten voedsel (suikers) aanmaken. In de zon daarentegen moeten de algen meer beschermd worden tegen te veel licht! (De gele kleur zal meer licht weerkaatsen!). Hier zien we ook nog een apothecium (vruchtlichaam in de vorm van een schoteltje) van het licheen dat sporen vormd om zich te verspreiden. Deze apotheciën zijn mooi donkergeel tot oranje met een lichtere rand. Mooie kleuren!
"Ezelspootje" (Cladonia zopfii) iswel een plezante naamgeving voor dit licheen. Deze cladonia heeft geen grondschubben en de podetiën (opstaande staafvormige structuren) zijn ijl en steeds in twee vertakt. Ze zijn heldergrijs en een beetje opgeblazen. De eindpuntjes zijn wat bruin aangelopen. Ook zijn hier geen schubben te vinden op de structuren. In heidegebiedjes op wat open plekken is dit wel te vinden.
De "Blauwe veenkorst" (Trapeliopsis flexuosa) bestaat uit kleine samenvloeiende stukjes die hier wel opvallend lichtgrijs tot blauwig zijn. daarop komen fijnkorrelige soralen die ook blauwig groen zijn. Men vindt ze vooral op rottende boomstronken en hier staat het nog tussen een ander bruin licheen (Bruine veenkorst - Placyntia icmalea) waardoor het zo goed opvalt. In "bijlage" nog een opname van beide lichenen samen.