van mij mag de hemel komen zei hij en ik begon aan mijn derde taartje ik zag hem dromen van een bestaan zonder aardse pijn
het huisorgel speelde als automaat klanken van Bach zijn vingers toonden het verraad van vergankelijk bestaan die hij reeds bij aanvang van 't leven zag
toch was zijn engel nog volledig aards en gastvrij ik pakte op haar verzoek nog maar eens chocola de zoveelste op een rij
haar sprekend hart is voor hem als Veronica's doek tot verzachten toe bereid nee, dit was niet zomaar een koffiebezoek het was ontmoeten door liefde geleid
heden, ben ik genood de toren van uitzicht te beklimmen
reis met koffers vol vragen en gedachten naar de Vlakte van Inzicht teneinde de wijsheid te zien, te beminnen
ik bestijg duizend treden elk bekleed met een zinderende spreuk doch boven, geheel buiten adem aangekomen stel ik de fundamentele vraag is zoeken naar de Heilige Zin niet eindeloos peuren met een verroeste zaag
ik zie uit over een weidse vlakte met volledige leegheid gevuld slechts diep in de einder ontwaar ik een verlichte tekst "u doet te veel uw best keer terug naar uw ploeg het leven doet de rest"
ik lijd aan ons leven dag in, nacht uit eenzaamheid groeit als een gezwel
ziet hij dat wel?
o ja, hij heeft me lief door alles heen maar de wijsheid van een moederhart wordt ontkend
voelt hij ook mijn smart?
overgave aan wat is, waarbij het verleden en heden niet uitsluitend door het geweten wordt opgegeten
maar waar liefde slechts door geven wordt gemeten en rijkdom door loslaten groeit
zal hij dat nog beleven?
hij raakt mij niet kwijt ik voel zo, dat hij aan zichzelf lijdt maar ziet hij ook mijn duizend tranen, mijn, ons eiland van verdriet waardoor wij een steeds kleinere weg banen
mijn trillende telelens zoemt jou dichterbij wil wel eens zien hoe vergrijsd jij oogt
zag zo al, gaandeweg, de kleur verbleken hoe jouw hoofd het doorleefd vel nog kennelijk gedoogt
ik denk zowaar terug aan mijn ouden van dagen waar de zoete babbelaar uit het vierkante blik dat de schoorsteen sierde, mijn kinderhart deed opjagen
het was somber in de kamer van het haast uitgezeten levenspaar de eeuwige stilte leek nabij slechts wachten op de dood, onderbroken door de gong, ze waren er voor klaar
ik zie ze graag komen, kruipen op mijn knie en omarm hun onbewuste dromen
zullen zij later nog mijn schaduw zien verhalen van wat was
moet haast wel dacht ik zo het is de overgave die ik in hun ogen las
haar tenen raken amper het water van de kronkelige groenige loop alsof zij de stroom niet wil storen het heden niet wil kwetsen voor later
de lange haren vallen over haar blanke schouderlijn in enkele resterende vlechten en waar glooiende heupen verborgen in het jonge gras haar aan de aarde doen hechten
zo gaat zij verstild op in de zachte zwoele sfeer van zomers genot ik zou haar willen raken; even meedrijven op haar gedachteloos vlot
naarmate mijn jaren zich verkorten begint aan het groeiend inzicht van sturing in mijn leven overduidelijk iets te schorten
waar groei nog gepaard gaat met versterking van het ik en keuzes mogelijk lijken blijkt bij vergrijzende haren de ruimte steeds meer in te dijken en het geheel minder te verklaren
allengs onbereikbaar voor mij wordt de grote gang van de rede als persoon te plaatsen steeds meer ben ik een pion waarbij ik soms nog alleen even de loper mag kaatsen voor de onzichtbare kracht die dat voor mij verzon
het meisje van de bloementuin streelt met haar blote voetjes het zachte dons van elk blad die zij, getooid met een fladderende hoed met voile haast zwevend betrad
zij was uit het licht gesneden zo broos en ongerept en danste haar engelendans; al draaiend en huppelend, een mooie bloemenkrans
waar vind ik haar nog aanschouwelijk, zuiver en gracieus waar voel ik nog iets van haar pracht ik zoek haar heb geen keus
in een zachte schaduw is het doek gespreid over jong en donzig mos op een mantel van scharlaken rust zij in een lieflijk lentebos op een door mij geschapen aardse huid en laat mijn blik haar naaktheid raken
haar strakke vel omringt de verlegen sierlijke pose terwijl mijn gevoel zingt van verlangen en mijn armen zich naar haar willen strekken; zij, een boeket van ontluikende witte rozen
zij schept een ruimte in een maagdelijk beeld waarin verleidelijke vormen groeien en haar gratie stilaan mijn hartstocht steelt
allengs gaan haar ogen wijder open zoekend naar een wezenlijke verbinding en rijpt de spanning in haar lijf tot een zichtbare zuigende opwinding
in mijn hooglied over liefde spettert het er vanaf trompetten schallen stemmen brallen de klanken schor gesteund door mijn voce particolare
met puilende ogen de een de anderen met staren ondergaan wij de liefde hosanna is ons deel hoe kunnen we dat verklaren
de eeuwige zucht, de al durende kramp in de maag het voeden van de onzichtbare vlinders en de voortgaande doorloop is niet alleen vandaag
zo juichen we om dat teder gevoel reizen de wereld rond verzetten bergen en woestijnen we laten de boel de boel
op de hoek van de straat zie ik haar mijn hooglied, mijn zucht kon ik haar maar bereiken waarom blijf ik voor mijn grote liefde slechts ontsnappende ballonnenlucht
zij weet niet meer wat gister was nee, niemand kwam hier op bezoek dit is geen leven was hij er nog maar al was het even
een mensenkind kwam in de ochtend reisde bij volle maan heeft weet van niets schreeuwde bij aankomst heeft een lange weg te gaan
waar is toch mijn beurs oh, in de la of nee daar wie heeft hem meegenomen vertrouw niemand ik mis zoveel de laatste tijd altijd alleen, heb ik daarom zoveel zonen
de wieg is verwarmd door een omhulde kruik zij wordt bewonderd omringd door hoopvolle vreugde, verwachtingsvolle liefde lang gekoesterd in een moederbuik
wanneer kom je weer eens langs ik ben zo alleen huil dagen en nachten was ik maar dood dit heeft geen zin ik weet steeds minder kom je nog ik wil garen kopen heb een trui met een gat erin
een lieve meis heeft haar jeugd verloren zinloos en plots eindigen haar woorden stokt de weg naar voren
haar jong verleden een scheppende bloem sterft in het heden bladeren van geluk zuigend naar het licht buigen troosteloos worden machteloos afgesneden
de toekomst komt haar niet meer toe ook die liefhebben ervaren met ongeloof de gemiste verwachting schreeuwende pijn bevriest het redelijk denken hoop daalt in de menselijke achting
daar gaat zij nu op een onbekende weg heeft ons ongewild verlaten een ding kan ik zeggen niemand, nee niemand zal haar uit ons hart kunnen praten
het is als of nee, het is ik ben zo en zo vind mij, als ik mij vind, zo veel of geschift
ga naar mij staren ontleed mij doorheen mijn vel en huid gaat mij verklaren vind mij te vinden
zie mij in de ogen kent mijn bronzen hart splijt mij met mededogen zwart mij niet met koele smart
ik ben en meer meer en anders ook vind mij als ik mij vind dat alles wat in mijn lijf en daarbuiten bevindt
een rad van beeldend avontuur, een kind van zinnigheid man van buitenspel, vrouwelijk, een zachte structuur vind mij te vinden weet mij en ook jou te binden binnen mijn beperkte duur
ik, dwalende, met bijna gesloten ogen half ziende over haar kwetsbaar lijf heeft zij, ontegenzeglijk mij opgezogen in haar overgebleven zijn, omkleed met blanke, gelaagde togen
sanfte hingabe
ich, herumirrend mit beinah geschlossenen augen halb sehend, über ihren verletzbaren leib
hat sie unweigerlich mich aufgesogen mit ihrem verbliebenen sein umhüllt von weissen gelegten roben
tender devotion
wandering about with almost closed eyes half seeing over her vulnerable body
she has inevitably sucked me down into her remaining existence wrapped into a white layered gown
ik staar naar dit witte vlak open mij in afwachting van wat komt, dat komt als het komt en of het zich opsomt onder een stramien met een geschreven dak
zie een opening, zich schuchter aandienend, nog wel vertragend en vermomd licht en nog weinig verteerd ach, ja het dromt
het gorgelt mee langs mijn enige orgelpijp een in opgang komend proces van een startende of wel achterlatende resistente resonantie: de geest vindt zijn weg uit de fles
in dit imperfectum van ieder gepasseerde minuut, is mijn ochtend een creatieve crèche, wippend nog naar afgebakende hoogte zie hier mijn dagelijks prille debuut
vanonder zijn warrige haardos ziet hij met grote bolle ogen door zijn ronde glazen naar u allen nieuwsgierig en opgetogen
niets ontgaat hem aan het zicht geen ziel laat hij onberoerd; innerlijk, in figuurlijke zin en raakt de ander met een aanschouwelijk licht
zo schep ik mijn universum ja, u kijkt naar mijn portret ik ben een kleine man in een onzichtbaar lijstje voor u neergezet
2)
ik schets u hier een portret van een groot man
ofschoon mijn bouw geaard is in gedrongenheid en mijn vingers overeenkomstig klein en dik ontgaat niemand mijn grootsheid in eclectische onzin waarin ik nagenoeg stik
mijn liefde, door de maag gestuurd is basaal en primitief u duidt mij dat niet euvel soms wentel ik mij in gelukzalig gerief
zo schep ik mijn universum ja, u kijkt naar mijn portret ik ben een groot man in een onzichtbaar lijstje voor u neergezet
3)
ik schets u hier een portret van een intelligent man
zoekend naar het wezen in alles en ieder aanwezig zoek ik de waarheid: een tocht gedurende mijn hele aardse leven
soms overvallen door een trots, worstelend door boek en verstand, het inzicht gevonden te hebben en de mensheid een nieuwe Kant
genietend van deze prestatie lees ik de krant van gister en schouw met leedwezen aan dat vele gewone lieden mijn ontdekking al eeuwen terug als onbelangrijk hebben afgedaan
zo schep ik mijn universum ja, u kijkt naar mijn portret ik ben een intelligent man in een onzichtbaar lijstje voor u neergezet
4)
ik schets u hier een portret van een schaduwrijk man
mijn duistere kant kent een blinde vlek slechts doorgewinterde neuroten herkennen die plek immers zij zijn mijn lotgenoten
u, die blikt naar mijn gezicht ziet een zelfverzekerd persoon al ware hij van enig elitair gewicht maar, de waarheid stellende vaak door eb en vloed tijdens het leven is ontwricht
zo schep ik mijn universum ja, u kijkt naar mijn portret ik ben een schaduwrijk man in een onzichtbaar lijstje voor u neergezet
5)
ik schrijf u hier een portret van een poëtisch mens
schoonheid en leed zijn mijn pilaren die leiden mij tot een voortdurend wezenloos staren
al zie ik een vrouw een boom, of een dode het maakt niet uit waar het gevoel is op gestoeld alles is voor mij als een dichtersbuit
zo schep ik mijn universum ja, u kijkt naar mijn portret ik ben een poëtisch mens in een onzichtbaar lijstje voor u neergezet
neem mij mee van hier tot ginder neem mij mee naar jouw idee
boetseer, kneed mij of beeld mij uit in zwart-wit maak mij de David van je ultieme dromen naakt en honderd op een rij genoeg om dagelijks klaar te komen
stapel mij op in glazen urnen versier daarmee het eiken dressoir stof mijn potten dagelijks steevast af met de rafelige rand van je vette peignoir
zing dan jouw eigen lied op de versleten plaat en brul mee met luide stem: hoe kan ik hem bezitten, hoe zet ik mijn adonis klem
mijn lijf, genageld aan de schepping kruist zich naar vieren, verbeeldend de levendige beweging
de arm ter rechterzijde draagt de last van sterven in ons aardse niet te vermijden soms gericht om inzicht te verwerven vaak ook het onbegrijpelijk lijden
de linker kent de vreugde de zonnestralen in de ogen van een kind de schitterende hoop eeuwig te worden bemind drijvend op een zoete waterloop
de lange lengte schuift heen en weer waar de wind van het lot, onweerhoudbaar, mij in een richting wuift keer op keer
het valt mij zwaar gelijk elk mens de balans te vinden met overgave als wens zich aan het ongekende te binden
omhuld door een nevel van herinneringen aan mijn vroeger thuis
als vanzelf vind ik de weg naar la Place de Liberté
toen liep ik hier ook gedwongen mee unter befehlen berooid met z'n twee
met nog meer, velen, wij, schaduwen van schrik als opgejaagd onteerd vee
ik nader de hel het plein van ontvoering de laatste blikken van herhalende ontroering de kelen die schreeuwen onder drukkende verstikking
ingesloten door haast gestorven panden beschijnt een eeuwig licht de betonnen zuil hier liet men, toen, mijn toekomst verzanden het is hier waar ik om het levend verleden huil
ik voel de aarde aan mij zuigen als mijn armen zich willen verheffen het zou de hoop zijn die wil juichen om niet de stilte van de winter te beseffen
maar seizoenen zijn niet te verplaatsen net zo min als ik mijn gemoed kan kleuren mij in een gewenste vrolijkheid te haasten om te reiken naar vergelegen lentedeuren
oh, zeker, ik heb weet van de huidige dagen waar innerlijke spiegels zijn aangeslagen en waar zaden ongemerkt groeien ik zou mij er zo graag mee willen bemoeien
het daglicht schijnt op de muur van mijn tuin en zet de stenen duif in zijn eigen schaduw zo vergaat het mij nu ook in wezen ik zit met mijn rug tegen het geduld in een gesloten boek te lezen