ik huil jouw tranen langs oude muren van kruisende paden waar wilde klimop oud en haast vergroeid jouw pijn verraden
het lang gedoofd vuur al tot as geworden in een veel te vroeg uur haalt aldoor het heden in resteert een leeg gedicht op een liggende zerk een onherkenbaar gezicht op een verdord perk
ik huil met jou de tranen zij verzachten de groeven in mijn vragende hand laat ze onbevreesd vloeien in het warme zand
so soet as unnu droppie un lollie uit du bus be jij mu fainu moppie ik gif j'un dikku kus gin meit gif mir die andag so klef en kir op kir wie hat ta mogu dromu me soethout as gewir
wa fain so desu romansu geluk mun innug dil ju ben un bruit me kansu je ben mu ech tu veul un lefelang veul keinder en bijslag in mun sak ju borstu sijn mu pilare mu daguluks gubak
ik behoor dat kan u zien, regelmatig dan, tot de kaste der rijmelaars
ja, dat u toevallig niet op eindklanken let of wellicht haat kan ik niet helpen dat is niet onder of boven de maat
niet dat alles zo evenwichtig klinkt in mijn geschriften ik doe maar wat vaak zonder te schiften en denk vaak; goh, het loopt wel ergens ga verder en niet over muggenziften
snel tevreden is mijn motto geen hoogstaand werk immers nadat men dit heeft gelezen, zo het al gebeurt, komt mijn schrijven in de map der vergetelheid van een soort, ongewild dat wel, verstoten wezen
ik boetseer in duister licht de beelden van mijn droom ze zijn op volmaaktheid gericht terwijl ik ze met vreugde omzoom
mijn handen raken gejaagd als ze zoeken naar de zwarte klei die in gedachten wordt gelaagd totdat ik het heb gemaakt gelijk zij
ik durf haar niet de morgen te schenken wellicht zie ik dan mijzelf zal slechts de maan even wenken eer ik mij bij het ochtendgloren in teleurstelling delf
als jij zegt ik ben niet zo mooi weet dan dat de glans van je ogen vertellen van liefde
als jij zegt zoveel anderen stelen de show dan ontgaat mij niet jouw rankheid als een gazelle ontsnappend uit een gedachtegang van doorgaans kwellen
als je denkt ik ben niets waard onthoud je mij het goud van mijn dromen
mijn ziel spiegelt zich aan onzichtbaar gevoel nooit zuiver in een woord te vertalen als ik zeg je mag er zijn vertelt dat ook over mijn levensverhalen
als het regent vandaag en dat doet het zeker dan overkap ik mij met een Regenschirm
ja dat is Duits voor paraplu het schermt wat beter af heb ik de idee of heb ik iets tegen een Frans woord dan is het misschien laf ben ik soms eerder tevree met iets dat dichter bij het Nederlands hoort
in ieder geval blijf ik droog of het nu komt uit zuid of oost druppels vallen uit dezelfde lucht en vertrekken van even hoog
gelijkelijk verdeeld over de zijden doek druipen ze om me heen naar benee ik vertoef dan op een klein toneel rondom in een cirkel gevangen zie niet verder dan een natte waas hier ben ik de held of zo je wilt een dwaas huppel door de plassen schreeuw luid schunnige gezangen
de orgelbuizen dansen naar mijn pijpen zo bedenk ik maar en waarom niet
ze staan sterk in het gelid de hele dag en week ik geef ze beweging en ontsla ze van gehoorzaamheid aan de verroeste toetsenist
die kijkt over zijn bril naar het op en neer gaan van de noten hij is nu degene die tussen zijn tanden het alleluja sist
uit alle hoeken en gaten vliegen engelen aan omhelzen de losgeslagen klankfluiters
dansend in de nok raken zij in trance, grijpen hun kans eens lekker los te bollen
alle beelden, van Petrus tot de Heilige Maagd zijn tot was geworden en druipen mede af naar het muziek en prettoneel
dit was nieuw, nooit vertoond echt even in de hemel tussen stenen en vroom gekleurde ramen met starre bidders tussen het lood
ik juich ze toe en schreeuw jel na jel kom laat je gaan beweeg je binnen een nieuw bestaan laat je stem eens horen buiten het stramien van valse koren
ik stook kaarsen, voor naar achter zing luid de Marseillaise ja, victorie voor de geketende nota-belen nu bevrijd en uit hun dak weg al die jaren van gapen en oeverloos vervelen
heb je mij wel eens zien lachen niet dat zo'n uiting mijnerzijds een zeldzame aangelegenheid is
ik geef toe het is wel moeilijk om dat uit mijn gezichtsspieren op te maken
dat komt omdat ik ernstig geboren ben dat heet een zware bevalling waarvan mijn moeder nu nog zegt, alhoewel haar verleden steeds dichterbij komt, jij werkte niet echt mee, blijkt dat de ernst er vroeg in zat
sindsdien neemt men mijn uiting van vrolijkheid kennelijk moeilijk waar
och denk ik thans wat viel er nu te genieten in dat vrome systeem van vroegere tijden was ik niet immer aangewezen op tweede handsschoenen
ik vluchtte in dromen van geestelijke aard dacht diep over dingen na las derhalve boeken van Bomans
ja die wist het wel raakte de diepe snaren in mij bij tijd en wijle brak er zelfs een glimlach door
mijn vingers glijden zacht over orgeltoetsen speel in gedachten met vragende borsten die bij iedere toon aanzwellen; naar nog meer aanraking dorsten
mijn tenen strelen de houten pedalen alsof zij jouw voeten willen zoeken en jou op mijn liefde willen verhalen
mijn lijf speelt een onvoltooide serenade gezeten op een kussen zo kwetsbaar als jouw buik ik speel al lang niet meer de partituur dat blijkt slechts een façade
het verging mij als voorheen loop mee zei ik naar de kant waar bloemen mogen bloeien zo, bij die ontluikende velden waar het nog pril oogt en alles onaangetast lijkt
kon niet helpen dat jij de loden last bij je droeg ik wilde mee dragen de lucht kleuren warmte laten geuren laten voelen in mijn diepere lagen
toen bleek althans zo werd gewaar dat ik op een mens leek kwetsbaar maar verdeeld in ongevoegde stenen altijd zoekend als velen naar verloren dagen
ik vervolg mijn stappen zo ik word voortgestuwd zal niet meer aan het jonge gras trekken of de lucht beschilderen en laat het toneel van de verloren dromen in stilte komen
vergaat mijn zwakte voor jou zieltogend in mistig allure vlucht jij weer weg naar woelige innerlijke oorden waar pijnlijke zuchten sturen en prille zachtheid vermoorden
voel jij me nog mijn verre lieve ik was het toch wilde je gerieven
zo ga ik weer naar een stille weg zoekend naar mijn verloren deel struikelend over droge tranen stikkend als in een slangenkeel
ik slenter door oneindige lanen wilgen treuren mij in koor toe waar elke boom de pijn vergroot het maakt mij zo levensmoe
voel jij me nog mijn verre lieve ik was het toch wilde je gerieven
op de heide, zo nabij een schrale boom kijk ik omhoog en zie in schuivende witte lagen van een zacht blauw decor roepende vleugels om aandacht vragen ik zwaai gewillig ze weten dat ik ze hoor
hier op nog onbegraasd gras staat mijn wereld stil dit is wat ik wil toeven op een luchtig kompas omringt door een zee van ademend gewas zo sprietig onaangeraakt
ik sluit dan de ogen en wordt alles op de juiste wijze gewogen ja, ontegenzeglijk, natuurlijk en volmaakt
heden zal ik voor je rijmen niet om jouw wijsheid te vlijmen neen, ik haal het uit diskrediet alsof het onze taal al lang verliet waar kennelijk niemand nog geniet om in vorm zinnen te lijmen
als beelden niet worden vervlochten tot intieme hartstochten of satans gedrochten geen duisternis bezochten in wederkerende klanken
wat is dan een wijnstok zonder ranken of een rotonde zonder bochten
o zeker, ook ik heb weet van het ongerijmde waarin de wortel des levens wordt geraakt en schoonheid ongekunsteld opdroogt in de inkt
waar liefde opbloeit in teder verlangen of de dood voortschrijdt tussen nu en dan
och, laat ons de taal omarmen al dan niet verzwegen of uit stiltes opgebouwd
staar met mij mee over bergen van letters waar woorden aan handen mogen kleven
zet het op een rij en een gedicht ontstaat; het is ons aller streven
de waaier wuift aldoor naar mij gericht op geringe verkoeling in deze bedompte benauwdheid weet ik niet hoe jou vergaat maar met hitte heb ik weinig voeling
het maakt me suf of lamlendig een soort ingedeukte zak je blijft daar zo in hangen opstaan kent slechts ongemak ook het denken blijft gevangen of gaat vertraagd van hak op de tak
nou ja, het geeft weer iets tot klagen zonder gezeur is de lagelander ontheemd vandaar dat ik even wilde zagen over het weer, kon ook over voetbal zijn maar daar wilde ik me niet aan wagen dat kost overdreven actie in mijn brein
wanneer al veel is gezegd en de avond valt na jaren wat voeg ik dan nog toe om toekomst te vergaren het heden te vullen dan wel het verleden te verklaren
het blijft dan vaak afwachten in zwijgen en als passief de stiltes aan elkander te rijgen
in de kerker van gestorven liefde kijk ik door een roestig rooster de adem stokt wezenloos als ik het groene mos aanschouw ik blijf geketend aan koude stenen waren mijn ogen gesloten toen ik voor het ontluikende koos
alle wegen leiden al jaren altoos naar krimpende eigenwaarde en kan slechts pijnlijk staren naar ieder die kennelijk het geluk voor eeuwig baarden
ik raak zo stilaan besloten in een wereld van vier muren waar het hart wordt vol gegoten met beklemmende pieken van ijs zal iemand ooit nog een sleutel sturen voor een hoopvolle reis
hoor je mij nog roepen bij het passeren van mijn lijf en ik jou mijn blikken toeschreeuw ook jij kijkt zo donker en onbestemd als ik me door de drukte drijf
naar wat ben ik op weg met zoveel genotgenoten wij zwermende bijen in een tempo van te slome rondvaartboten
o, wat staat daar geëtaleerd of zie je wel die orgelman met zijn olie-motor-muziek daar gaat weer zo'n stuk met blinkend goud behangen
ja, in mijn wandelend museum is het nu op alle dagen druk
een uithangsbord vraagt mij: hier een kwartiertje voor God ik draai met mijn nek was toch op zoek naar het stoffelijk lot
hoor je mij nog als ik roep en ik blikken naar je werp nee, in zo'n gapende massa dragen we een oogkleppenloep de mens er achter ziet men niet meer wij zijn kijkers en kopers; met veronderstelde gezelligheid bewandelen we deze route zonder gids meer dan een keer, heen en weer
voorbij de Romaanse poort uit ongelijke stenen gemetseld heeft een muze die mij bekoort zich op mijn schoot genesteld
ik ruik haar geurenpalet die mij doet zweven door ongekende sferen mij doordringt met scheppende beelden ook al blijft haar tastbare nabijheid onverlet het aardse wil ik niet onteren
ik zie in de glans van haar blikken de rozenperken bloeien haar lippen vormen de grenzen van het heelal waaruit zoete sappen vloeien
ik weet het zeker zij wil mij verlichte jaren schenken wel duizend in getal
toekomst is gehuld in signalen van licht maar wat als jij verwachting zo machteloos verwoordt, dat het je ontbreekt aan menselijke achting en de droevige ogen op hopeloosheid zijn gericht door de ziel die is doorboord
ik voel me zo zwak in een heldenloos bestaan immers ook ik kan je niet bieden dat teder beschermend dak al ben ik nog zo met je begaan ik weet dat je ooit op weg zult gaan naar het stervenswak
voortaan zal ik nog maar eenjarige bloemen zaaien niet wetend wat er komt totdat ik een laatste keer naar jou mag zwaaien en voor altijd zal verliezen wat ik wel in je vond
zij gaat maar dan zo langzaam met wisselende helderheid naar steeds grotere leegten in het heden stervend dood
waar toekomst een afnemend verleden kent: een ongevraagd genadebrood
zieltogend gaat zij voort in nakende ellende totdat ook het kind in haar geen weet meer heeft van er zijn of te worden bemind
zij kijkt, zo lijkt, nog diep in zichzelf hongert slechts teert op het volledig niets zo is haar ik gegaan nog wachtend op ademnood, naar ontdaan bestaan
de natuur neemt "haar" tijd een mens wordt reeds bij leven naar eeuwigheid geleid
geen vrouw ontsnapt aan mijn blik noch ontgaat deze aan mij zelve zij doorstroomt mijn lijfelijk ik gestut door ziele gewelven
meegesleurd in onaantastbare krachten doet zij mij vaak verscheuren zo sterk in mij en in gedachten het geeft mij haast onmogelijke kleuren
geaard in dit wezen, met gedreven passie zoek ik mijn weg waar bandeloosheid regeert ik ben genageld in deze stoffelijke versie waar chaos mij genadeloos deert
ik tracht de lucht te vangen met de palmen van mijn hand adem de zucht van jouw verlangen op het godverlaten strand
ik verhaal mijzelf op schijnende dromen zie in het licht van de deinende zilte zee waar ik je naakte lijf voorbij zie stromen je ogen vragen mij, ga je mee
ik stap met grijpende handen dieper weg heb geen weet meer van vaste grond mijn keel verkrampt bij elk woord dat ik zeg totdat het water onomkeerbaar stokt in mijn mond
mijn hond laat mij uit in feite trekt hij me voort het is het schuldgevoel dat mij vaak zo uitbuit
ik zet me dan aan hem te riemen ja, ook hij heeft zijn rechten en op de geijkte tijden moet ik tegen mijn luiheid vechten
vroeger liet ik hem los en draaide een shaggy keek dan lusteloos over het water riep hem dan weer met een fluit hij kwam direct terug of iets later
o, daar is die vent met die herder mooi weer he zegt hij dat had ik ook al waargenomen gelukkig liep hij verder
het liefst kom ik niemand tegen dat houdt alleen maar op nou ik kan je een ding zeggen mijn konijn doet niet moeilijk een keer per dag wat korrels en water om zich daarna weer neer te leggen
een trillende stem in mijn zwellende aula geluid dat waait in de keel bewegende droge lippen aanzet tot veel
mijn woorden werden al gevoeld eer zij werden uitgesproken mijn woorden ze waren nog niet koud of reeds gestorven in schoonheid woorden, woorden het scheppend sterven
worden ze niet gevoeld; stort tranen over ze uit zoals de meesters het hebben bedoeld
veel te lang bevonden; ik kort ze ijlings in; worden opnieuw ingebonden
een woord te vaak gedicht dan verzacht ik de pijn; het wordt er uitgelicht
immers men wil voldoen aan de elitairen, aan hun strikte lijn in de pas, in de pas recht zitten in de klas!
normen bestormen behoort tot een ander ras
soms, midden in de nacht zit ik in een somber hoekje slijp mijn punt extra scherp, vergrijp me in extase aan een woordeloze stroom van storende elementen die mijn vruchten immer bevatten
dan, ja dan,,,,,ben ik ja ik, even mijzelf en kan ik me aan mijn pennenvrucht heerlijk bezatten
durf jij mij jouw naaktheid te tonen ontdaan van kleed, van alle beschermende lagen laat jij mij zien wat jij heel je leven afgeschermd hebt meegedragen
zie ik dan jouw borsten zoals ze werkelijk zijn ontwaar ik dan jouw verjaarde buik na het baren of het verborgen zachte van glanzende venusharen
durf je mij je ziel te tonen het diepste van jouw zijn ervaar ik dan nog heilige iconen, als het ware, zo pril geschapen waarvan een kind nog kan dromen of zal ik de pijnlijke verloren scheuten van verkilde liefde voorzichtig bij elkaar moeten rapen
vraag mij maar naar mijn diepste wezen of liever, ontdek wat jij beter kan voelen of zien zie mijn pure kwetsbaarheid diep in mijn ogen misschien ontwaar jij beter dat ik mijzelf aldoor heb bedrogen
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiik ga jouuuuuuuuuuu verlaten verlaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaten mijn dooooooooooooooooooooolk tussen de riiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiibben iiiiiiiiksterfff voooooooooooooor mijn maaaaaaaaaaaten
oooooooooom het geweeeeeeeeeeeeeten te suuuuuussen ik steeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeerf iksteeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeerf ik steeeeeeeeeeeeerf van de honger intussssssssssssssssssssssssssen intusssssssssssssssssen
een woord vermoord een zin vergaat het verhaal staakt er is geen regel die overleeft deze leegte is gemaakt voor dromen, visioenen hoe je het beleeft en de illusie doorzeeft
een hoofdstuk zonder hoofd onzichtbare punten mijn pennenvuur uitgedoofd de gevulde leegte vol van niets ruim van ruimte vol van gedachten over iets
ik ben de dichter van iets over niets dan wel niets over iets het maakt mij lichter zonder licht heb ik dit in uw schaduw verricht
manco en blanco uitgestrekt, van zieltogend naar zielloos onbeperkt is iets in niets uitgerekt