WEERSPREUKEN.
Met Driekoningen lengt de dag zoveel een geitje springen mag.
Vriest het op de elfde nacht, zes weken vorst wordt er verwacht.
Als het op dertiendag (13de dag nà Kerstmis (6 januari)) vriest, ‘t vriest dertien weken lang.
Geeft Sint-Hilarius (13 januari) zonneschijn, weldra zal het kouder zijn.
Als het op Sint-Hilarius vriest, de boer zes weken niest.
Sint-Pauwel (15 januari) is de eerste der drie harde koppen.
Sint-Anthonius (17 januari) schoon en helder, vult het vat en ook de kelder.
Met Sint-Antonius (17 januari) lengen de dagen zoveel als het eetmaal van een monnik.
Sint-Antone (17 januari) met zijn varken, zoete naam Sebastiaan (20 januari), koud en kil is’t in de kerken en bevroren ligt de baan.
Sint-Antoon (17 januari) en St. Sebastiaan (20 januari) komen met het hardste van de winter aan.
Maakt Sint-Teunis (17 januari) de ijsbrug, St. Sebastiaan (20 januari) slaat ze stuk.
Sint-Antoon (17 januari) en Sint-Sebastiaan (20 januari), hebben harde koppen aan.
Sint-Pieterstoel (18 januari) bevroren, een droog jaar geboren.
Staat Sint-Pieters’stoel te Rome in de sneeuw of in het nat: d’r staat een vochtig jaar te komen, het kan niet missen dat.
Sint-Fabiaan (20 januari) en St. Sebastiaan (20 januari) doen het sap in de bomen gaan.
|