Levensloop met verhalen en vertellingen vanaf 1960
26-06-2007
Bouwbedrijf H. Ruttiens
September 1962 - tot...
Na twee jaar waterdienst, in weer en wind, in regen en modder, ben ik
het beu om in Wezembeek voor een hongerloon te blijven werken.
Toch is die tijd niet onproductief geweest en was ik blijkbaar niet te
moe na mijn dagtaak want gedurende deze harde periode schonk Tineke ons
twee kinderen.
Marleen, anderhalf jaar, en Bert enkele maanden oud.
Na de repetities van de harmonie, waar ik elke dinsdagavond
schuiftrombone speel, wordt er tussen pot en pint al eens over het werk
gesproken.
Maurice Vanderperren, mijn muziekleraar en medemuzikant, heeft me al
bij herhaling gezegd dat ze bij hem op het werk, in de bouwfirma
Ruttiens, een helper nodig hebben voor hun mecanicien. Ze betalen
achtendertig frank per uur!
Ik ken helemaal niets van automechaniek maar Maurice verzekert mij dat
het meestal gaat om onderhoud van kleine betonmolens en elektrische
aansluitingen voor hefkranen.
Van elektriciteit heb ik al wel enige (theoretische) kennis
opgedaan door de cursus per briefwisseling die ik al één jaar lang bij
International School volg en dus voel ik me sterk genoeg om die stap te
wagen.
Mijn werkmakker en chef mecanicien, Frans, is een rare vogel. Hij
vertelt voortdurend schuine moppen en kan geen twee zinnen
uitspreken of het gaat over de vrouwen.
Er mag op de bouwwerf geen meisje of vrouw voorbijgaan of hij roept of
fluit naar haar. Aanvankelijk is dit wel om te lachen maar hele dagen
hetzelfde moeten horen hangt me na verloop van tijd toch wel de keel
uit.
Maar ik blijf er werken omdat de inhoud van mijn loonzakje elke
quinzaine (veertien dagen), niet veel minder is dan het maandloon bij
de waterdienst.
Frans is eigenlijk gene contrarie, want hij kijkt het steeds door de
vingers als ik af en toe zijn hulp moet vragen bij het herstellen
van een dieselmotor. Anderzijds heb ik meer verstand van elektriciteit
en moet hem vaak helpen bij de aansluiting van de hijskranen.
Het is opnieuw zwaar werk maar van een andere soort dit keer.
Doordat we steeds op de kranen moeten klimmen en het verstellen van
kabels op grote hoogte moet gebeuren - zonder vangnet; we zijn per slot
van rekening niet in een circus, zegt Frans - is het werk vrij
gevaarlijk.
Bijna elk weekend moet er een kraan hersteld worden of één verdieping
hoger gemaakt. De metsers werkten meestal niet op zaterdagnamiddag en
dan moeten wij zorgen dat ze tegen maandagochtend opnieuw over de
hijskraan kunnen beschikken.
Tineke dacht dat het zou gedaan zijn met vuile werkkleren wassen nu ik
niet meer op de straat en in de modder hoef te ploeteren, maar daarin
heeft ze zich vergist.
De stalen kabels en tandwielen van de hijskranen en alle andere
draaiende of bewegende onderdelen van betonmolens en machines zijn
ingesmeerd met dikke pakken vet of olie. Van zodra we onze handen
uit de mouwen steken worden ze zwart en vettig. Ook onze kleren en vaak
ook onze aangezichten zijn na korte tijd onherkenbaar.
Tineke klaagt niet maar heeft enorm veel moeite om mijn overalls proper te krijgen.
In die tijd hebben we nog geen automatische wasmachine en de was wordt
afgekookt in een grote koperen ketel met zo 'n honderdvijftig liter water
erin. Daaronder stoken we houtblokken tot het water kookt en dan worden
de kleren met een lange houten knijptang uit het hete water gehaald, in
een waskuip gesmeten en verder met de hand gewassen en uitgewrongen.
Een zware karwei, die vaak de hele week in beslag neemt.
Elke maandagochtend om zeven uur dertig moet Frans, met de grote
Chevrolet van mijnheer Henri Ruttiens, de twee jongens van de baas naar
de kostschool brengen in Sint Agatha Berchem.
Ondertussen maak ik onze kleine camionette schoon en breng alles in gereedheid voor de start van de nieuwe werkweek.
Deze morgen is Frans ziek en vraagt mijnheer Ruttiens mij om dringend zijn zonen naar school te brengen want het is al laat.
Op de binnenplaats van het grote huis in de Rue Peletier staat de prachtige
Chevrolet al klaar met draaiende motor. Vlug kruipen de jongens op de
achterbank en plaatsten hun boekentassen tussen hen in. Eén van hen
kijkt naar mij en tikte veelbetekenend op zijn polshorloge.
Een donker deken is over de zitplaats van de chauffeur gehangen en moet
de zetel beschermen tegen eventuele olievlekken van op mijn overall.
Snel
neem ik plaats achter het stuur en heb geen tijd om uit te zoeken welk
verschil er nu is tussen de versnellingen van een Chevrolet en de
kleine Opel Record waarmee ik thuis heb leren rijden.
Allez vite, nous sommes déjà en retard! sporen de jongens me aan.
Voorzichtig schakelde ik in eerste versnelling en rijd zeer langzaam en
voorzichtig door de poort naar buiten, richting kleine ring.
Alhoewel de jongens aandringen om sneller te rijden ben ik niet van
plan om dit ook te gaan doen. Ik zal me toch niet laten opjagen door
die twee snotapen van tien en elf jaar en die mooie auto aan diggelen
rijden zeker?
Aan de Waterloolaan duiken we de tunnel onder de avenue Louise in en
ruik ik een vrij sterke brandlucht. Door wat meer gas te geven hoop ik
vlug uit de tunnel te komen en van die stank verlost te zijn, maar de
auto wil blijkbaar niet sneller rijden en de brandlucht wordt nog
sterker. Wanneer ik in de achteruitkijkspiegel kijk zie ik blauwe rook
van onder de wagen uitkomen.
Plots valt mijne frank en realiseer ik mij dat de handrem nog aanstaat!
Vliegensvlug druk ik de hendel naar beneden. De auto schiet vooruit en ik krijg een rode kleur tot in mijn nek.
De commentaar van de twee bengels is niet mals. Ze hebben dadelijk
begrepen waarom we zo traag vooruitkwamen en de rest van de weg naar
school hoor ik hen giechelen en fluisteren op de achterbank.
Op de terugweg rijd ik met de ramen wagenwijd open, ofschoon het buiten
bitter koud is. Ik hoop vurig dat de brandlucht uit de wagen zal zijn
voordat ik terug in de firma ben.
Zo onopvallend mogelijk parkeer ik de Chevrolet op zijn plaats in de
garage en breng de sleutels naar het bureau waar ik ze aan de
secretaresse wil afgeven.
Ruttiens heeft mij zien aankomen en steekt zijn hoofd even binnen.
Waren ze nog op tijd in de school?, Vraagt hij.
Ja, ja , antwoord ik kleintjes en wil wegglippen.
Wacht eens. Hij komt naar mij toe.
Ik moet om twee uur naar de garage voor een groot onderhoud van de
wagen. Rijdt maar achter mij met de camionette dan kan je mij terug
naar hier brengen.
Goed mijnheer Ruttiens. Ik moet even slikken...
De voormiddag kruipt voorbij en lang vóór twee uur zit ik al klaar in
de camionette. Onderweg speur ik naar rook onder de Chevrolet, maar zie
niks verdachts.
Op de terugweg spreken we niet veel tegen mekaar want de baas is druk
bezig met bladeren in zijn agenda. Blijkbaar heeft hij niets abnormaals
gemerkt aan zijn auto.
s Avonds breng ik hem weer naar de garage maar de volgende ochtend
vraagt hij me, zo langs zijn neus weg, of ik geen probleem gehad heb
bij het parkeren op de steile oprit bij de school want volgens de
garagist was de handrem totaal versleten en de vervanging van de
remblokken heeft hem vijftien duizend frank gekost.
Ik doe alsof mijn neus bloed, maar toch heb ik de indruk dat hij wéét wat er gebeurd is.
Tijdens het weekend zullen zijn zonen hem wel vertellen over die trage
chauffeur en die blauwe rook die vanonder de Chevrolet uitkwam.
Toch heeft Ruttiens mij er nooit meer over gesproken en dat vind ik fijn van hem.
Uiteindelijk heb ik het maar vier maanden bij deze firma uitgehouden.
Het werk was vrij goed betaald maar toch hield ik elke dag mijn hart
vast want vroeg of laat zou er eens een fataal ongeluk gebeuren op de
werf, dat voelde ik.
De beslissing om niet langer te blijven kwam vrij vlug.
We moesten boven op de draagarm van een grote Pingon (draaiende hijskraan)
klimmen om een dikke lastkabel te vervangen. Er is geen ladder om naar
boven te klimmen en we moeten via de binnenkant van het ijzeren
geraamte van de liftkoker tot op de dwarsligger klauteren. Het is zeer
zwaar werk en we gebruikten dikke lederen handschoenen om ons niet te
kwetsen aan de ruwe stalen kabel.
Ik klauter achter Frans aan en de kabel trekken we tussen ons twee mee
naar boven.
Op een vijftal meter van de top vraagt Frans om daar te
blijven hangen, me met één hand goed vast te houden en met de vrije hand
de kabel door te geven zodat het gewicht voor hem wat minder is.
Hijzelf klimt tot op de zijarm om het geheel opnieuw te monteren.
Dit alles gebeurt op dertig meter boven de grond.
Boven mij hoor ik Frans zuchten en vloeken. De klus is moeilijker
dan gedacht en het lukt hem niet al te best om de kabel goed vast te
maken. Plots riep hij:
Lossen!!!
Het hele gewicht van de kabel wordt ineens onmenselijk zwaar en ik kan
me nog amper met één hand vastklampen aan het ijzeren geraamte van de
kraan. In een fractie van een seconde besef ik dat ik moet loslaten om
niet meegesleurd te worden in de diepte.
Roger! Loslaten! Loslaten! Schreeuwt Frans.
Ik moet wel. Het gedeelte van de kabel dat boven mij hangt komt met een
razende vaart naar beneden. Ik druk me zo dicht mogelijk in een hoek
van de kooi en houd mijn vrije arm als een schild boven mijn hoofd. De
stalen slang slaat en slingert tegen de binnenwand van de kooi en valt
met een ratelend gedonder naar beneden.
Gelukkig raakt hij me niet en kom ik er met de schrik vanaf.