Toen zij rugwaarts in de aarde viel, werd zij weer bruidxml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Toen zij rugwaarts in de aarde viel
Toen zij rugwaarts in de aarde viel,
werd zij weer bruid. Zij werd gekust
op al haar monden en haar fragiele
huid werd met wij-vocht nageblust.
En later werd haar taai gebeente
door t slijpen van zand en regen
van alle smet ontdaan. Niet één
gram vlees bleef aan haar kleven.
Hier ligt zij nu, in dit benepen
huurperceel. Voor dertig jaar
werd haar beloofd, en dan moet zij
vergeten zijn. Met letterknepen,
vervlochten tot een rozensnoer,
probeer ik haar nog weg te slepen.
* * * *
Zij stond bij de vierkante tafel
Zij stond bij de vierkante tafel en wijd-
de met een mes het heidense brood.
Zo schikte zij tijd in eeuwigheid
en vereende het leven met de dood.
Zij legde zout op de zonde en droeg
haar bruidsjurk als een boetekleed.
De eelt waarmee haar hand besloeg,
was aan God en haar kroost besteed.
Zij stierf in de hete bocht van het jaar.
Maar ofschoon bij wet doodverklaard,
bleef zij aan mijn tongriem kleven.
En ook nu nog. Ook nu raak ik haar niet
kwijt: zolang er dood is, is er leven.
Een moeder, zegt men, rijdt op je rug te paard.
* * * *
Oktober weer. Het najaar steekt
Oktober weer. Het najaar steekt zijn vlaggen
uit. Rood en bruin, en de goudtrompetten
schallen. Een spier van spreeuwen stijgt uit
het woud. Dit is kermis, en bruiloftsfeest
van leven en dood. Het landschap doft zich op
als ouwehoer. En de winden, de grote monden
van het noorden, die uit hun koele longen
blazen. En de regen heft zijn hondenpoot.
En het verval gaat voort. Haar dood gewicht
snijdt in mijn schouders als smeltend lood.
Haar afbraak die mij keer op keer t verweer
in jaagt. Het koudvuur dat tot weerwerk noodt.
Herfsttijloos, en het praalgraf met de witte
bloemen dat ik met puntdraad demarqueer.
* * * *
En nu de laatste stand van zaken
En nu de laatste stand van zaken:
het lichaam waaruit mijn vorm werd
gebroken, is opgeruimd. Wat rest
zijn knoken en de spijkers van een kist.
De dood heeft grondig werk verricht.
En ook haar woorden zijn als kalk
geblust door sneeuw en regen: god
en duivel, en t klakkeloos verbod
dat met die schimmen samenvalt.
Zelfs haar naam is uit het hout gewist.
Toch is zij niet weg te denken. Geen
dag raak ik haar kwijt. Ik teel haar
voort. Zij vormt in mij de stemaanslag.
Wanneer ik spreek, kleeft zij gelijk
een brok van slijm in mond en keel.
Tot ik weer eens een cultuur uitstrijk.
* * * *
Die avond kwam ik laat naar huis
Die avond kwam ik laat naar huis.
De zon lag op haar zij. Geen spoor
van wind in t gras. Geen twijg verroer-
de: de stilte droeg een vilten hoed
en een livrei van zwart velours.
Zo zat ik daar, in t duister dat zijn
vensters sloot, en t daglicht had
een ezelsoor aan de andere kant
van t huis.
En plots was daar een stem, bijna
zo stil als t omslaan van een blad.
Ik zag hoe aan de dwarse tafel-
rand een vrouw de stoel innam
en mij een glimlach bood.
Maar toen ik mijn hand naar t midden
schoof, bleek het slechts een hologram.
De cyclus Een moeder rijdt op je rug te paard komt uit de bundel Landschap met duif, die eveneens een cyclus vadergedichten (Zoals een stroom zijn stenen draagt) en gedichten over het ouderlijk huis (Het huis met vijf ankers) bevat. De bundel is niet meer beschikbaar in de boekhandels; hij is alleen nog te verkrijgen bij de auteur (depeuter.frans@telenet.be).
|