Carl Spitzweg (1808-1885) is een buitenbeentje in de schilderkunst. Hij wist schilderkunst en humor perfect te combineren. Geen platvloerse of kwetsende humor, maar geraffineerde satire waarbij je gaat glimlachen of binnenpretjes hebt. Iets zoals Rossini kon bekomen in de klassieke muziek.
Spitzweg toont op een ludieke manier de kleine kantjes van de mens, de zwakheden, de kleingeestigheid, de kleinburgerlijkheid. Zo heeft hij bijvoorbeeld een schilderij ‘De postkoets’, een ietwat romantisch tafereel dat een aankomende postkoets in een dorp toont, waar enkel vrouwen de koets staan op te wachten. Of ‘De serenade’. Het romantisch beeld om een muziekstukje te brengen onder een balkon, wordt hier ludiek weergegeven doordat de muzikant op een ladder moet staan vioolspelen. Of ‘De boekenwurm’: een oudere man die bijna verslaafd is om zijn kennis in boeken te zoeken. Hij is zo bezeten dat hij niet weet hoe de gekozen boeken bij te houden op de ladder (eentje in de ene hand aan het lezen, de andere in de rechterhand en nog één tussen zijn knieën). Bij deze cactusliefhebber gaat het over de zinloosheid. Een man staat zijn 'groeiende' cactus te bewonderen. Verder heeft hij duidelijk weinig om handen. Het gaat om een zinoos tijdverdrijf, wat hier benadrukt wordt door de wandklok. Is het niet herkenbaar hoe sommige gepensioneerden hun tijd letterlijk moeten ver-drijven bij gebrek aan een zinnig doel?
Spitzweg gaat qua stijl ook met zijn tijd mee. Die gaat van de Biedermeierstijl naar de romantiek en neigt later naar het impressionisme. Naast zijn satirische schilderijen schildert hij ook stillevens en landschappen. Hij heeft nooit academie gevolgd en was volledig autodidact. Aanvankelijk was hij voorbestemd om apotheker te worden, maar na een erfenis besloot hij zich volledig aan de schilderkunst te wijden. Zo maakte hij ook humoristische tekeningen voor het blad ‘Fliegende Blätter’.
Over die Biedermeierstijl…
De stijl situeert zich in Oostenrijk en Duitsland in de periode tussen het Congres van Wenen (1815) en het revolutiejaar 1848. Het is de periode van de zogenaamde ‘restauratie’. De adel van het Ancien Régime wou de klok terugdraaien, maar intussen is het wereldbeeld reeds veranderd. Door de opkomende industrie is er een bourgeoisie-middenklasse ontstaan die zich wil spiegelen aan de adel van weleer, maar niet het geld ervoor heeft. Anderzijds is het de periode van een verstikkende politiestaat onder kanselier Metternich, waarbij jacht gemaakt wordt op elke revolutionaire vonk. De burgerij voelde zich beklemd en zocht zijn toevlucht in de natuur, in huiselijkheid, kinderlijk idyllisch sentiment en een (hypocriet) toonbeeld van goede zeden. In de kunst uit zich dit door een ietwat naïef en eenvoudig romantisch beeld, beperkt door vroomheid, eenvoud en een romantisch nationalisme.
De term ‘Biedermeier’ is pas op het einde van deze periode ontstaan. In dezelfde ‘Fliegende Blätter’ publiceerde in 1869 Ludwig Eichrodt parodieën op gedichten van een schoolmeester uit Schwaben, die hij ‘Biedermaiers Liederlust’ titelde. Het waren naïeve, kleinburgerlijke gedichtjes en versjes van een would-be kunstenaar. De parodiërende stijl was zo herkenbaar voor het tijdsbeeld toen, dat het op termijn de stijl ‘Biedermeier’ werd genoemd.
|