Giovanni di Nicolao Arnolfini en Constanza Trenta werden door Van Eyck in 1434 geportretteerd. Hij was een Italiaanse textielhandelaar die werkzaam was in Brugge. Het paar huwde in 1426. Constanza stierf in 1433. Het is dus een postuum portret van haar. Mogelijks stierf ze in het kraambed. Iconografisch barst het van symbolen van een vroom en voorbeeldig huwelijk. Even overlopen... Het paar staat in de slaapkamer van hun woning. Zij legt haar hand in zijn hand, symbool dat ze voortaan Constanze Arnolfini is en niet meer Trenta. In de kamer hangt een luchter waarvan één kaars brandt: God is aanwezig. Op de voorgrond een hondje, symbool van trouw. Het rode bed op de achtergrond verwijst naar het lijden in het kraambed (rood is kleur van passie).Ook de ietwat dikke buik verwijst naar de zwangerschap. Op de vloer staan patijnen. Dit waren schoenen die men over het schoeisel kon schuiven vanwege de modderige straten. Hij is dus op bezoek bij haar. Aan de muur achteraan hangt een gebedsnoer en een bolle spiegel (vlakke bestonden toen niet). Van Eyck toont een staaltje van zijn vakmanschap in de weerspiegeling. Er zijn twee personen te zien. Achterin de kamer staan ook haar slippertjes. Een verwijzing dat ze op 'heilige grond' zijn. Huwelijken werden niet altijd in de kerk afgesloten in die tijd, maar vaak thuis. De twee personen in de spiegel zijn ofwel getuigen of zij die het huwelijk komen voltrekken. Het is dus een portret van hun huwelijk. Op de vensterbank ligt een sinaasappel, teken van rijkdom en welstand. En door het raam zie je een stuik met lijsterbessen. Het weerde boze geesten en symboliseerde wijsheid en kracht. Nog iets over het venster: op schilderijen van Van Eyck zie je vaak vensters met een cirkelvormig motief. Het was in die tijd de techniek om glas te maken. Op draaiende schijfjes werd glas gegoten en zo verspreidde het zich tot een plat vlak. Het raam daaronder heeft dat glas niet. Glas was heel duur. Voor grote oppervlakken gebruikte men gebleekt papier dat in olie gedrenkt was. Zo hield men de wind en de kou buiten en kon er toch zonlicht binnen. Een blaf werd zoiets genoemd, van het Latijnse 'blaffardus' (bleek). Vandaar dat wij spreken van 'blaffeturen'. Je ziet ook dat de houten vensterluiken aan de binnenzijde zitten. Dat was aanvankelijk zo, omdat men anders telkens naar buiten moest om ze te openen en te sluiten. Vensterluiken werden pas aan de buitenzijde gehangen met de opkomst van vensters in glas, om het dure glas aan de buitenkant te beschermen. Vensters met kleine glasstukjes in lood was dus een noodzaak omdat men geen grote oppervlakken toen kon maken. Dit is nadien nog lang gebleven omdat het goedkoper was om een klein raampje te vervangen dan een groot venster. Tot slot: op de vloer ligt een tapijt. Dit was een typisch Italiaanse gewoonte. In onze streken werden tapijten gebruikt om muren te bekleden (wandtapijten) of om kamers in te delen (een gewoonte die we meebrachten van de kruistochten). In ons vochtig klimaat was het ongebruikelijk om een tapijt op de grond te leggen. Mettertijd zouden we de Italiaanse gewoonte overnemen.
|