Een jonge vrouw trekt er op uit. Ze staat nog even op de laatste trede aan het portaal. Ze draagt een wit jurk en een zomerhoed. Tot zover zou je denken... Links van het portaal staan twee vensters. Het rechtse is dicht, het ander staat open. Er is duidelijk een wind want de gordijnen waaien naar binnen. Als je dan naar de jurk kijkt, zie je dat die tegen haar voorste dijbeen slaat, waardoor haar bovenbeen ietwat onthuld is. Er is dus een samenhang met de vensters en de dame. Aan de andere kant: het portaal heeft twee pilaren die je dan met haar benen zou kunnen vergelijken. Anderzijds kan je ze zien als een fallus symbool, het mannelijke. Het feit dat ze een pilaar vasthoudt wijst haar hang naar het mannelijke.
Edward Hopper speelt hier met de psychologie van de dame. Het open en gesloten venster wijst op al dan niet ontvankelijk zijn voor... Gezien de wind op haar jurk slaat, is de vergelijking dus met het open venster, dus ontvankelijkheid. Daarom is ze ook mooi zomers opgekleed. Ze staat er voor open maar...als je haar blik ziet is die hautain en kijkt ze in het ijle. Haar neus omhoog (het gesloten venster). Het portaal staat ook voor ontvankelijkheid maar ze is de trap niet af. Het wijst op haar gereserveerdheid. Gezien worden zonder contact.
Je ziet het wel vaker bij meisjes op een bepaalde leeftijd: ze willen gezien worden, maar ze gunnen niemand een blik. DAT wou Hopper met het schilderij weergeven. Daarom is er ook de leegte rondom haar. Ze is zo zelfingenomen met haar eigen ik, dat ze niemand ziet.
|