Een serieus geromantiseerd historieschilderij uit 1872. Van der Goes (1440-1483) had een schildersatelier aan de St Pietersnieuwstraat in Gent, waar hij het beroemde Portinari-drieluik schilderde. Over zijn leven is niet zoveel gekend, wel dat hij op een bepaald moment op het einde van zijn leven was ingetreden in een klooster. Blijkbaar zou hij psychische problemen hebben gehad. Na een reis naar Duitsland krijgt hij in Brussel een zenuwaanval en wordt opgenomen in het refugetehuis van het plaatselijk klooster waar hij overlijdt. In de fantasie van Wauters schilderde hij Van der Goes terwijl hij is opgenomen en zogezegd muziektherapie krijgt. Net alsof men ook maar enige therapie kende in die tijd. (vermoedelijk heeft hij zich geïnspireerd op de beroemde Prof Dr. Guislain die in 1860 was overleden). Maar soit, het droeg bij aan de grote helden die moesten gemaakt worden in het prille België.
Nog iets over het statuut van schilders: We spreken vandaag van de grote schilders zoals Van Eyck, Van der Goes, Van der Weyden,... In feite stonden ze aan het hoofd van een atelier. Niet alle schilderijen werden eigenhandig door de meester gemaakt. Veelal was dit het uitzetten van de tekening en het toevoegen van de moeilijke stukken en de afwerking. Om schilder te zijn moest je om te beginnen in de leer als leerling bij een schilder. Ouders moesten betalen voor het onderhoud en de kost. Naargelang de vordering kon men gezel worden. In dit stadium kreeg de gezel een loon van de schilder, maar het was vaak niet voldoende om er van te leven. Bijklussen bij de schilder was dus noodzaak. Wilde je meester worden, dan moest je je aansluiten bij een St Lucasgilde. Voor de titel moest je ongeveer anderhalf jaarloon betalen, een 'meesterstuk' maken en een diner geven aan de jury. (in Gent moest je nog een zilveren schaal kopen ook) Het resultaat was dat de meesten dit niet konden betalen en bleven werken in het atelier van de meester als gezel. Daardoor had men een rijkdom aan goeie schilders, toen ambachtsmannen. Maar slechts enkelingen konden naam maken en een atelier opzetten. Daardoor zijn velen in anonimiteit verdwenen en worden veel werken toegeschreven aan de meester. Het systeem verandert met de Academie Française in Frankrijk en de Royal Academie in Londen. Nieuwe uitvindingen en nieuwe technieken ontstaan. Het stroeve systeem van de gilden gaat snel teloor tegen 1710-1730. Schilders volgen dan lessen bij grote schilders in de Academie en gaan zich daarna al dan niet zelfstandig vestigen. Pas rond 1800 ontstaat het begrip 'kunstenaar'. Het grote verschil was dat voordien men louter in opdracht werkte of voor een markt. Na 1800 stelde de schilder zich centraal in zijn kunst en kon hij naast opdrachten, eigen creaties beginnen maken...
|