Eerder was ik met L. en een van haar vriendinnen in de buurt van een kasteel. Er waren twee kinderen bij. Of die van ons of van haar vriendien waren kan ik me niet meer herinneren. We hadden geen thuis. Van de kasteelvrouw mochten we op het domein, waar nog mensen rondliepen, vertoeven tot het donker werd. We
liepen langs moeilijk begaanbare schemerige wegen die hier en daar
omsloten werden door hoge wallen en houten poorten. We klommen door
bermen en langs vijverranden, tot we ontdekten dat de andere aanwezigen
het domein hadden verlaten. Het werd immers donker, dan moest iedereen
weg. Wij wilden ook weg maar vonden de weg niet meer terug, tot we op de binnenkoer van het kasteel terrecht kwamen. Binnen
brandde licht. We wisten dat het gebouw de enige uitweg was om te
ontkomen. We wilden de eigenaars niet storen en kropen langs een
keldergat naar beneden. Daar verzeilden we in een soort labyrint met
gesloten ruimten volgestapeld met oude meubelen. Elke ruimte was
verbonden met een nauwe doorgang die moeilijk te bereiken was. Plots bevond ik me in een groot stooklokaal met roodgloeiende ketels. De stokers liepen met kolenschoppen heen en weer. L. was met haar vriendin en de kinderen ergens achter gebleven. Ik wist niet meer waar. Ik vroeg aan de stokers waar zich de uitgang bevond, maar die wisten het zelf niet. Zij werkten er levenslang. Ik
wou terug. De doorgang vanwaar ik gekomen was, was verdwenen. Er stond
nu een steile stenen trap die leidde naar een deur. Het koste me veel
moeite om bij die deur te geraken omdat de trap geen leuning had. Achter de deur bevond zich een stoffige ruimte met kartonnen dozen. De kasteelvrouw was er ook. Ik
was bang dat ze me als een indringer zou beschouwen, maar tot mijn
verbazing wou ze seks, een vluggertje maar zonder voorspel. Het was al
zolang geleden. Verukkelijk was dat. Daarna toonde ze me een lange met baksteen gewelfde gang. Langs die gang kon ik naar de buitenwereld gaan. Toen ik aan het einde van die gang de deur opende, scheen het zonlicht in mijn ogen. Ik stond in een drukke winkelstraat. L. stond me op te wachten en vroeg: waar ben je gebleven en waarom heb je geen kleren aan?
|