Ze waagt zich iets na het middaguur tussen de
duizenden fietsers onder een zinderende zon ergens tussen D en G. Wat haar
meteen opvalt is de gejaagdheid waarmee iedereen haar voorbij fietst. Ze rijden
nochthans in dezelfde richting en ze is een geoefend fietster, ja, zelfs een
straatkrijger. Het ligt mischien aan haarzelf, die traagheid. Ze kijkt om zich
heen en schrikt van de massahysterie die democratie al zolang bepaalt. Bier,
pensen, hamburgers en zweterige lijven, men schreeuwt het gejoel voorbij. Haar
schreeuw houd ze voor zichzelf, die jankt door alles heen.
Eenzame fietsers horen er niet bij en worden van de
weg geduwd, de weg die vandaag aan het peleton behoort. Ik zei het al, wellicht
ligt het aan haarzelf of komt het door de zon die als een gloedheet zwaard haar
vel aanslaat.
Haar geliefkoosde plek is de buitentafel s'nachts met dansend kaarslicht
beschenen, zonder lawaai, een bewegende lichtkring om helemaal alleen te zijn.
Het wordt dan zo stil dat ze het bloed in haar oren hoort suizen. Suizend
bloed, zo zal ze in een volgend leven heten. Who knows.
Halverwege heb
ik besloten om te spijbelen. Mijn gevoelens zijn even diffuus als de lucht. Uit
het oosten waait een zachte luchtstroom om me heen. Het zal niet lang meer
duren voordat de zon licht en warmte gaat verspreiden. Ik vertoef in veld- en
boswegen. Het hemd dat ik vanmorgen aangetrokken heb riekt nog naar nieuw. De
dag is vroeg begonnen en is voor mij alleen. De wereld is vandaag zoals ik hem
me zal voorstellen: sereen, vluchtig en onwaarschijnlijk. Halfdoof en met een
troebel zicht beleefd, observerend in en buiten mij want God bestaat. Ik wil ernaar kijken en beleven.
We hebben mekaar onverwacht gezien. Ik keek naar die katachtige blik in je ogen. Onze
ontmoeting was even schuchter als een
eeuwigheid geleden .
Hoe is het met jou?
Goed, en hoe is het met jou?
Ook goed.
En met de kunst?
Ik werk aan een
tentoonstelling. Wanneer ga jij publiceren?
Het zal er nooit van komen.
Waarom niet?
Ik heb de ambitie niet.
De
omstandigheden onderbraken ons gesprek dat geen gesprek was, maar een reden
voor samenzijn, vluchtig en schuchter maar zo intens dat de breuk een
definitief afscheid leek. Deze dag is begonnen met een gedachte aan haar.
Ik kijk naar de in haar bochten kolkende rivier en
sta in de schaduw van haar begroeïng. Ze stroomt steeds in dezelfde richting,
elke dag is nieuw. Ze heeft al zoveel seizoenen ongemoeid meegemaakt en de tijd verslonden in haar loop. Diep in haar
draagt ze leven mee, altijd in beweging. Het water blijft niet in mijn handen
staan als ik haar aanraak .
Een reiger
scheert langszij met een trage, zelfzekere vleugelslag. Ik zou willen voelen
hoe het is om een reiger te zijn, of een boom waarin je de stilte hoort.
Weer verder zie
ik de peripherie rond Leuven. Torenspitsen rijzen uit dorpen, bedolven in
bebouwing, ze bestaan.
Zonovergoten
Brabants landschap, met maïs- en aardappelvelden. Het koren is pas geoogst. De
rand van een bos, veld en dan de stad die mateloos moeilijk te onderscheiden grenzen
inpalmt. Ik koester haar bevolking, de begangkenis, de geur van frietkoten,
zweet, bier-en tabaksgeur die uit cafedeuren walmt.
De troebelheid
in vergezichten slokt me op. Mijn rede blijft bestaan als een relekwie. Door
verblindend licht zie ik mijn pad niet meer. Ik smeek te beschikken over mijn
leven zolang ik het nodig acht, en
erover te beslissen. Steek je hand op. Kom op, steek je hand op, niemand
kan je zien! Schreeuw jouw schreeuw, al is het regelrechte onzin. Ik heb de
kennis van een onwetende.
|