Weet je nog, die tentoonstelling met Irène en die oude slechtziende schilder in de voorzomer? Zijn die twee boeken al klaar? Het wordt tijd dat we mekaar nog eens zien, dat we met de vrouwen een lamsbout in look met witloof afknagen en ons genadeloos bezatten terwijl mijn zelfgemaakte paté ligt te stinken in de oven. Nu nog niet want Ik rijd door de stad, geblust door te weinig slaap. Het is alsof ik me in een film verplaats. Tegenstrooms, bergop, met blutsen en builen leunend tegen de ochtend. Ik beklaag me niets. Ik was met Kamiel op stap geweest, of beter, we hadden zes uur op een stoel gezeten aan een tweepersoonstafel. Of ze rond of vierkant was weet ik niet meer. Namen ben ik ook vergeten. Kamiel was met zijn dochter een koffie gaan drinken. Daarna is hij naar De Schuit gekomen. We hadden afgesproken om halfvijf. Heel lang geleden, toen kinderen nog op de straat speelden, zat hij op de voorste bank en ik achteraan in de klas. Een secretariszoon en een schrijnwerkerszoon. Hij de eerste van de klas, ik ergens bij de laatsten, net voor de boerenzonen en één enkele debiel. Toen kon dat nog. Oorvegen waren net uit de mode. En nu zitten we een half mensenleven later in De Schuit aan tafel. Hij is naar Canada geweest en heeft daar een paar gedichten voorgelezen voor een driemanspubliek. Zolang het publiek talrijker is dan mijn aanwezigheid ga ik ervoor, zei hij. Groot gelijk. Ik zou het ook doen. Hij was net zoals ik met de fiets gekomen. Ik vergat hem te vragen of hij ooit met een wagen gereden heeft. Ik gaf hem mijn boek. Het is een gift. Niet om te beoordelen. Hij glimlachte toen ik vertelde dat ik goedkope afdrukken van mijn boek ga laten rondslenteren in kroegen. Hij schrijft opnieuw een boek. Ruwe samenraapsels uit het leven ordenen. Vodden beschreven papier uit de broekzak halen en een plaats geven in het verhaal, zo heet dat. Niet zomaar een verhaal over een fin de carriere maar over iets dat vroegtijdig stopte zonder doodsangst. Zeg ik het goed? Laten we niet filosoferen in gefluister, maar roepen en tieren, knorren als een varken als het moet. Mijn hoofd straalt. Mijn ogen niet. Die blijven beschonken voor de rest van de dag tenzij er een wonder gebeurt of een heilige uit de hemel valt en de waas uit mijn ogen blaast. Terwijl ik niet in het zonlicht kijk denk ik terug aan het zielsgenootschap van voorbije nacht. Nu weet ik zeker dat ik niet alleen ben. Twee dames van mijn leeftijd drinken trappist op muziek van J.J. Cale, of is het Blue Blot? Merde. Geen lezer die het kan horen. Iemand drinkt wisky aan de toog. En ik, ik ga voort. De dag erna is het zomerweer. De deur staat open. Iemand vraagt hoe je van een kubiekemeter een vierkantemeter maakt. Het heeft iets met hout te maken. Mijn hoofd zit vol met halve manen in sterrenbeelden. Het is zomerdag. Een poging om een laatste antwoord op een vraag vandaag. Vanavond ga ik in de wind zitten, kijken naar wolken zonder contrast, die snel voorbij schuiven, het gebladerte dat heen en weer beweegt zonder keuze Ons Nouka heeft mijn stuk chocolade opgegeten. Ik hou op met schrijven. Alhoewel? Ja, toch wel. Anders ga ik vloeken om een reep chocoladexml:namespace prefix = o />
|