Middag
droog en wind. Het moet zo een zeven graden zijn. Zeevruchtencoctail
met kaasbeschuit. Ik zit in een schuilhok min of meer beschermd tegen de wind. Al sinds vanmorgen
ben ik onderweg, piekerend over een
plotse vroegtijdige dood.
Door dit
buitenleven in gure wind raakt mijn lichaam verkild, tranen mijn ogen. Het landschap is bruin en grijs. Alleen de weiden met modderige drinktroggen zijn groen gebleven. De dagen beginnen te lengen.
Niemand die hier voorbij komt.De stad hier vandaan ruist. Net voor
de lente begint zullen molshopen verschijnen en gaat het zachter waaien. Ook
het vuur hoeft dan minder gestookt in korter wordende avonden. Zijbijmij, ik zie de lente in haar ogen verschijnen. Nog een
keer kuis ik mijn pen met inktzwart bevlekt verfrommeld papier vooraleer het weg te
gooien in bewaarsel.
|