Mijn ouders hadden beslist om het huis op te knappen en de tuin heraan te leggen in de komende vakantie. Mijn broer en ik moesten meehelpen. Ik had er helemaal geen zin in. Ik wou op reis naar Marokko. 'Doe niet zo vervelend' zei mijn broer. Pa was in alle staten. Ma zoals altijd vol zelfbeklag. Ik was de zoon die hun in de steek liet, de afvallige zoals altijd.
's Zaterdags vertrok ik te voet naar een ver afgelegen bushalte. Ik wou naar zee om daar mijn reis te boeken. Mijn broer ging mee. Ik miste echter de bus en wachtte dan maar aan een verderop gelegen tramhalte. De tram komt eraan. De rit kost vier euro en je moest betalen met twee stukken van twee. Terwijl ik in mijn geldbeugel zocht viel het kleingeld op de vloer. De trambestuurster snelde me te hulp. We stonden gebukt de munten van de vloer te rapen toen haar ogen toevallig in de mijne keken. Ze had mooie ogen. 'Je ziet er lief ouderwets uit met die velouren vest' zei ze.
Halverwege naar de stad waar ik de trein zou nemen, stapte ik af en liep verloren in een overdekte parking. Gelukkig kwam ik bekenden tegen. Het waren oud collega's. Kom mee iets drinken, zeiden ze. Ik hoor er niet meer bij maar toch ging ik mee naar het cafetaria van hun kantoor. Daar gingen ze in groepjes van vier zitten. De nieuwe directieleden zaten appart te vergaderen. Vreemd was dat. Ik dronk met de kuisvrouw hete chocomelk met een scheutje Cointreau. Dan ging ik verder.
Buiten stond mijn broer te wachten. L. was er ook bij. Ze had de hond en enkele kennissen meegebracht. Ik heb mijn broek niet meer aan! Met een deken rond mijn middel ging ik ernaar op zoek en vond ze algauw terug besmeurd met modder. Gelukkig had ik één in reserve mee. Ik was nu al een halve dag onderweg. Zou ik het werk verwittigen? Onnozelaar, zei mijn broer. Het is zaterdag. Uiteindelijk beslis ik om terug naar huis te gaan. Daar hadden pa en ma de tuin in orde gebracht. Pa was ondertussen aan het huis begonnen en ma zei geen woord. Ik zei hen dat ik niet naar Marokko zou gaan. Ze luisterden niet eens.
Plots sta ik in mijn eigen tuin. De haag is pas gesnoeid en de poort staat open. De hond is weggelopen. Ik hoor haar in de verte jankend vechten. Er komt een ruiter heelhuids op zijn paard voorbij. Oef...ze heeft het paard niet gebeten. Mijn opluchting is maar van korte duur want nu komt er een vrouw aan de poort opdagen, wenend en bebloed door hondebeten. Aarzelend blijft ze staan. Ik breng haar naar de binnenkoer en wil een dokter bellen. Ondertussen is L buiten gekomen. 'We kunnen haar zelf wel verzorgen' zegt ze. Ik heb nog een vaccin tegen hondebeten in de schuif.
|