Met de fiets in het
verkeer adem ik langs mijn neusgaten. Die pikante lucht mag niet langs die keel
van mij. Ik wil het paradijs. Het is winderig vandaag, en bewolkt. Eet een stuk pizza mee.
Warket, wordt niet zat zodat je nog thuis geraakt. Vannacht heeft het gestormd.
Ik heb er niets van gehoord. Ze ziet er belabberd uit in die halfdichtgeknepen
kamerjas. Ze heeft de griep. We geven mekaar geen kus. Onderweg liggen
afgeknakte takken over de veldweg en een enkele omgewaaide boom. Het stormt nog.
Ik moet van mijn fiets. Alleen bergafwaarts ga ik op mijn pedalen staan. Deze
windstreek leeft. Als ik thuis kom poets ik al wat zichtbaar is binnenshuis,
maak ik de vuilbak leeg en kook ik een waterzooi. s Avonds komen zij twee onverwacht.
Zij en hij ook. Eet mee zeg ik nog. Ze
slurpen uit de taljoren. Ondertussen houden we van elkaar. Die vrijdag is
ondertussen drie dagen geleden in een
tijdsdronk verdwenen. Zelf heb ik niks speciaals gedaan. In de wereld is ondanks
veel geschreeuw niks veranderd. Alleen de rupsen gaan wat vervroegd op de
eikenboom kruipen en de paasbloemen bloeien iets vroeger. De spirea begint ook
al te witten. Het verleden gaat op pensioen. Niks is hier aan de hand. En ja,
dat mag ik niet vergeten te vertellen: in dit huis schreeuwt momenteel rock-and-roll.
|