Levensverhalen

14-09-2017
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Winter Sterzingen - sneeuwman

 “Op Driekoningen 6 januari was er het qterzingen. Kleine kinderen gingen verkleed in groepjes in de straten. Ze belden aan, ze zongen een liedje en lieten de ster draaien. En dan gaven de mensen wat snoep of zakgeld. Ik herinner mij dat we met de jeugdbeweging elk jaar een sterrenstoet hadden. We liepen rond verkleed als herders, engelen, Driekoningen met hun gevolg. Dit was een hele gebeurtenis. Ik herinner me dat we zelfs een jaar echte kamelen mee hadden. We zongen oude Kerstliederen en we hadden bussen (collectebussen) om geld op te halen voor de missies. We gingen ook in de kliniek de zieken bezoeken in de grote zalen. We kwamen in een vaste volgorde: eerst de stadsomroeper die zei dat het nacht was en dat alle lichten dienden gedoofd. De ziekenzaal was dan enkel verlicht door onze lantaren. De herders met schapenvellen op hun rug gingen vooraan zitten. Dan kwam de engel die hen de boodschap bracht dat ze het Goddelijke kind zouden vinden in een stal samen met Maria en Jozef en de os en de ezel. We zongen in de gang en we lieten een ster draaien aan een borstelstok. Precies zoals in het toneelstuk van Felix Timmermans: “En waar de sterre bleef stille staan”. Heel wat zieken kregen de tranen in hun ogen als ze ons zagen en wij soms ook. Nadien was er een feestje in een grote parochiezaal voor wel honderd jongens. De zaal rook naar vaseline die we gebruikten om ons af te schminken. De zaal was versierd met kerstbomen en we kregen warme chocolademelk en boterkoeken. Dat was een echt feest. De tafels en de keukens werden gedaan door de oud leden vaak met hun lief of hun verloofde, dikwijls van een zus van een andere jongen of een meisje van de bevriende jeugdbeweging.” “
Als kinderen verlangden we naar sneeuw, veel sneeuw en ijs. Onze moeder vond dit maar niets, natte kleren, koude voeten, verkoudheden. Als er voldoende sneeuw lag waren we niet te houden. We wilden: een sneeuwman maken. En als vader op het laatst wat meehielp kon de pret niet op, zeker als er een sneeuwballengevecht bij was. Soms denk ik dat we elk jaar een sneeuwman maakten, maar dat zal wel niet waar zijn, want sommige winters viel er te weinig sneeuw om iets mee te doen. Thuis zaten we dan in de keuken na te genieten rond de kachel. Die stond rood gloeiend. De rest van het huis was niet verwarmd. Wij gingen naar bed waarin moeder een of andere bedwarmer had gelegd. Een kruik warm water, een zakje zand dat verwarmd werd in de oven, een warm strijkijzer met een oude handdoek er rond of kersenpitten, afgekookt, gedroogd en in een laken gestopt. Pas later gebruikten we de gummi bouillottes met heet water. We legden soms onze mantels op het bed en als het heel koud was mochten we onze kousen aanhouden. Naar de zolder gingen we niet. Onder de dakpannen was het ijzig koud. In de kleine kelder was het nog te doen. Al dekten we de voorraad aardappelen goed af tegen het bevriezen.. Naar het toilet gaan op de koer was geen lachertje.”


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Feestelijke dranken

Feestelijke dranken voor groten, chocolade voor kinderen.
 “Met de nieuwsjaardagen schonk men borrels en jenevers. Voor de vrouwen was er muskaatwijn. Bij ons thuis schonk men Elixir d’ Anvers, een zoete likeur of jenever met dan telkens de discussie wie betere jenevers had: de Hollanders of de Belgen. We maakten ook zelf sterke dranken. In de eerste plaats advocaat. We kochten brandewijn en we mengden dit met eierdooier, suiker en geraspte notenmuskaat. Ik heb horen vertellen dat men op het platteland alcohol stookte en dan sterke drank maakte. Een aperitiefje kon ook van af, een porto of een sherry. De hele maand januari telde om goede gezondheid toe te wensen, maar niet iedereen kreeg een borrel of een aperitief. Dat zou te duur uitvallen.”

 “Aanvankelijk kwam er een melkvrouw aan huis. Eerst kwam ze met een hondenkar, daarna met een stootkar. Zo vlug mogelijk werd de melk gekookt, zeker in de zomer omdat ze niet zou keren (zuur worden). Bij het koken kwam er een vel op. De enen vonden dit een lekkernij op de boterham, de anderen walgden ervan. Met de melk maakten we ook cacao. Met de poeder van Kwatta maakte we ’s morgens eerst een klein papje en dat goten we er beetje bij beetje hete melk op, zodat er geen klonters waren. Met de chocolademelk – wij spraken van cacaomelk - mochten wij geen toespijs nemen. Enkel de boterham met erop een mengeling van boter en margarine. Want zuivere boter was te duur, ook in de eerste jaren na de oorlog. Best gezellig met ons vijven aan tafel met een kom hete chocolademelk en boterhammen. Soms maakten we chocolademelk van grote brokken ruwe chocolade. Maar chocolade aten we liefst zo op, bij de boterham of als versnapering. Ons moeder verdeelde een volle reep die ze brak van een blok Côte d’Or in verschillende porties. Wij vochten voor het olifantje omdat we dachten dat er daar meer chocolade aan was. Die olifant van Côte d’Or is altijd een aantrekkelijk lekker beest geweest, maar best leuk waren ook die letterlijk kleinere stukken chocolade van Meurisse: Perette, Boy Scout en Nuctine. Later aten we chocopasta en hagelslag.”


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Appels en peren

“ De oorlog was gedaan en we dachten dat het nu allemaal beter zou gaan. Het viel wat anders uit. We hadden geen honger, maar alles moet goed afgemeten worden. Een extraatje van snoep, koekjes of uitstapjes kon er niet van af. Als jongetje van twaalf had ik het thuis niet breed. Mijn vader zat geregeld zonder werk en we waren met drie kinderen thuis. Ik was de oudste van drie jongens. Ik deed links en rechts kleine werkjes bij de fietsenhersteller en bij de bakker om wat extra geld in het laatje te brengen. Mijn moeder deed de was en de strijk van een viertal gezinnen in de buurt. In de keuken hing er geregeld een damp van strijk en was. Ik herinner me dat ik er een spelletje van maakte in het meebrengen van fruit. In de periode van de appelen en de peren verkocht Esperance tweedehands fruit. Ze haalde die op met haar duwwagen op het einde van de verkoop op de groentemarkt. In de vooravond liep ze ermee rond en ze riep: ‘Rijp en zoet’. Ons huis lag op het einde van haar toer. Als ze voorbij kwam hield ik op met het spelen op straat en begon ik een niew soort spel. Ik liep ik naar haar toe en duwde de stootkar verder mee. Ik had dat een keer gedaan omdat ze moeilijk vooruit geraakte en ze gaf me wat fruit mee. Ze zei me dat ik elke keer mocht meegaan om te duwen en te sorteren. In haar opslagplaats moest ik met haar het fruit sorteren. De appels en peren die overrijp waren mochten weg. Tussen het fruit dat nog niet weg moest, mocht ik een zwarte tas vullen met appelen en peren vullen, zonder te betalen. Ik moest haar helpen met de afval weg te doen in vuilnisbakken. Dat was geen lachertje met al de wespen en vliegen die op de rotte appels en peren zaten. Die keren dat ik dat deed was voor mij een spannend spel: Hoeveel fruit zal ik kunnen meebrengen?

 

“ Tijdens de oorlog en zelfs de eerste jaren na de oorlog aten we praktisch alleen fruit van hier. Bij de bevrijding zag ik wel op zekere dag een vijftal vrachtwagens de stad binnenrijden vol met sinaasappelen. We liepen ze achterna, omdat we hoopten dat men ze zou uitdelen. Spijtig genoeg reden ze in een kazerne binnen waar Amerikanen in gelegerd waren. De sinaasappelen kwamen van het buitenland en waren gelost in de haven van Antwerpen.
Het duurde niet lang meer of met Sinterklaas kregen wij als kinderen van de goede man elk een sinaasappel. We zongen dan samen met ons moeder ‘Daar zijn de appeltjes van Oranje weer. Sinaasappelen zoek ze zelf maar uit. Grote kleine 'k heb z' in elke maat, bijt er 's in, 't sap langs je kin, zo roept die man op straat…’

Van bananen was er geen sprake tijdens de oorlog. Ik heb ze voor het eerst na de oorlog gezien, en tot de jaren zestig bleven ze schaars.
Vooral de appelen en de peren waren in trek. Daarnaast: pruimen, kersen en aardbeien. We gingen ook fruit plukken voor confituur, we betaalden per gewicht. De beste confituur was van braambessen en die konden we gratis plukken.

Als we voorbij bomen kwamen met rijpe vruchten, plukten we soms als de boer het niet zag. Een vriendje van mij heeft zo eens een heel uur in een appelboom gezeten en at alle appels op die hij kon grijpen. Hij had er zoveel van gegeten, dat hij er ziek van werd. Hij lag nadien op de grond met krampen. Toen hij dit thuis vertelde, zei zijn moeder: Je moet dit maar niet doen. Dit is stelen. Dit is een straf van God .”


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vertellen - tekenverhalen - Vlaamse Filmpjes

"Eerst hoorde ik de sprookjes vertellen door mijn vader of een van mijn grootouders. Ik zat op hun schoot en met mijn vinger in mijn mond. Toen ik in de kleuterschool zat, keek ik met hen naar een plakboek met dezelfde verhaaltjes. Ze vertelden opnieuw met de prentjes erbij. Die prentjes zaten in chocoladerepen en werden uitgewisseld door de kinderen. Of met Artispuntjes.
En nog later gingen we naar de kinderbibliotheek met de verhalen in boeken en grote prenten. Later kwamen we dezelfde verhalen tegen in de stripverhalen, in het poppenspel en in de kindertoneelvoorstellingen. En op school mochten we erover toneeltje spelen, liedjes zingen, tekeningen maken. Als ik acht was en ouder hoorde ik liever verhalen over Robin Hood, Indianen maar het liefst de verhaaltjes met Stoute Wim. Deze verhaaltjes waren voor een deel echt gebeurd en voor een deel bij gefantaseerd, door moeder en door onszelf.

"Ik vertel er eentje: Rik ons buurjongetje van acht droeg een gebitje omdat een kwart van zijn tanden niet groeien. Hij speelde met zijn vriendjes en Stoute Wim naast de spoorweg. Op een bepaald moment begonnen de kinderen ruzie te maken. Als het gevecht een tijdje voorbij was, zei Rik dat hij zijn gebitje verloren had. Men zocht het, maar men vond het niet. Toen zagen ze dat ze dat Wim weg was. Ze keken naar elkaar: Wim zal het gebitje gevonden hebben en hij is ermee weg. Maar waar naartoe? Luc haalde een geplet muntje uit zijn broekzak. En iedereen wist waar ze Wim moesten zoeken: naar de spoorweg, want gisteren had Wim muntjes gelegd op de rails. Toen de trein erover reed waren ze allemaal plat. Ze hoorden een trein komen…. Ze zagen Wim weglopen. Daar moest het zijn. Daar lag op de rails het gebitje van Rik: fijn gemalen.” 

Tekenverhalen 

“ De eerste tekenverhalen die ik na de oorlog las waren de dagelijkse tekenverhaaltjes in de krant. Allerlei strips vliegen me door de geest: van Suske en Wiske, Nero en wat later Jommeke. Ik keek er elke dag naar uit. Toen de albums in de winkel lagen, ging ik ernaar toe om ze in te kijken. Als ik te lang bladerde, vloog ik buiten. Hier en daar waren er bibliotheken waar er stripverhalen waren. Op school: geen stripverhalen. Men was er zelfs tegen. Het verhinderde ons goed te lezen.
We lazen de Vlaamse Filmpjes van de uitgeverij van de abdij van Averbode. En later lazen we spannende boeken over helden als Robin Hood, Gulliver, Winnitou, Jan zonder Vrees. In de klas waren er uitleenboekjes met bruine kaft, per boek moesten we enkele centiemen betalen. In sommige parochies waren er ook kleine bibliotheken.

Enkele keren heb ik in bed boekjes gelezen, met een zaklamp. Een vriendinnetje had mij gefluisterd dat dit zo spannend en tof was. En dat was het ook. Toen vader me ontdekte met een zaklamp, gaf hij me een paar tikken en de goesting was voorbij.”

 


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Wandelen met het gezin - snoepen

Wandelen met het gezin - snoepen
“ Als het weer het enigszins toeliet, gingen we 's zondags na de noen wandelen. Goed voor de gezondheid, werd dan gezegd. We hadden onze zondagse kleren aan, want we konden gezien worden. Deze zondagse wandeling had zijn vast verloop. De kinderen liepen voorop, maar ook niet te ver. Eerst de vestingen op, daarna naar het Begijnhof en na een klein uurtje bezochten we een niet-getrouwde oom en twee tantes. Daar dronken we limonade en voor de ouders een koekje met een Elixir d’Anvers. Daarna naar huis: even stoppen bij het enige snoepwinkeltje dat ’s zondags open was en dan ’s avonds thuis voor het avondmaal.
We vonden die wandelingen niet zo spannend. We vonden wel plezier in het elkaar plagen, en het rapen van beukennootjes en eikeltjes en mooie bladeren van de bomen die gevallen waren. Soms plukten we wat madeliefjes die we samenbonden in een ketting. Dit bloemenkransje gaven we aan moeder en ze lachte. Het was ook spannend als het opeens begon te regenen of te sneeuwen of als ’s avonds de mist opkwam tussen de bomen op de vestingen.” Na de wandeling op zondag was het dikwijls snoeptijd.

Snoep

"We gingen naar het snoepwinkeltje vlak naast de lagere school en de kleuterschool (de papschool). Twee oude jonge juffrouwen (niet getrouwde dames zouden we nu zeggen) hadden grote dozen en bokalen staan met verschillende soorten snoep. Je kon snoepjes per stuk of per hoeveelheid of per gewicht kopen. Ze werden niet verpakt, tenzij er een aantal waren.In sommige winkels hing er een bordje: Hier steelt men niet."

"Ik denk dat bij de meeste scholen dergelijke snoepwinkeltjes waren. Voor de kinderen een plaats om enkele ogenblikken zoete ervaringen op te doen. Voor de ouders soms een bron van ergernis: ‘Is je drinkgeld weeral op aan die snoep.’
In grote snoepwinkels was de keuze enorm. Zouden er nog snoepwinkels als deze bestaan? Ik hoor van de kleinkinderen dat ze verschillende soorten snoep kunnen kopen in Antwerpen in winkelgalerijen en in grote warenhuizen en in shopping centra . Ze nemen een puntzak en mogen met een schep ze zelf uit grote bokalen of dozen nemen. Zelfs in de grote cinemacomplexen kan je dit doen. Je ziet niet alles gaat verloren, maar men past zich aan de moderne tijd”.

“De niknakjes waren de koekjes die wij vroeger thuis als kinderen het meest aten. Ik denk ook dat ze de goedkoopste koekjes waren. Deze niknakjes waren de letters van het alfabet. We kochten die koekjes per halve kilo. We bewaarden ze in een (koekjestrommel. Sommige soorten hadden suiker erop. Niknakjes en andere koekjes kwamen er vooral rond de tijd van Sinterklaas. Ik zie me nog zitten met ons vijven rond de keukentafel met een stapeltje niknakjes. We voelden ons toen als de koning te rijk.
Een Petit Beurre aten we ook af en toe. Ik vond dit lekkerder dan de niknakjes.
Vlak na de oorlog aten we als versnapering vooral karamels die we in het winkeltje naast de school kochten als we zakgeld hadden.
Af en toe bakte moeder pannenkoeken. In de winter soms kleine wafels. Dat deed ze op de Leuvense stoof. In de vastenperiode kwamen er geen versnaperingen op tafel.
Koekjes eten was een beetje feest vieren.” 

Het gezinsleven en het leven met de familieleden was bijzonder belangrijk. Familiebezoek en –feesten waren momenten waar men naar uitkeek. Deze banden werkten soms ook belemmerend, maar in de regel denken ouderen positief terug op die tijd.

Geleidelijk ontstond een kindercultuur: eigen strips, boeken, radio uitzendingen. Het kind was niet zozeer een volwassene in het klein, maar had een eigen leefwereld. De handel en de industrie speelde daarop in. 


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Zee en strand - Thuis; kaarten en caféspelen

 Zee en strand
“Garnalen zijn verbonden aan de zeldzame gezinsuitstapjes naar Blankenberge. Na de oorlog gingen we met hele gezin naar de zee. Met de trein, want we hadden geen auto en te weinig fietsen. We kregen vermindering als ‘kroostrijk gezin’. Moeder had twee grote boodschappentassen mee met boterhammen en twee thermossen met koffie en melk. In Blankenberge liepen we de Kerkstraat door, niet naar de zee maar eerst naar de kerk. Onze ouders stonden erop dat we eerst samen naar de mis gingen. We protesteerden door te zeggen dat reizigers ontslagen waren van de zondagsmis. Dat hielp niet. Ik herinner me dat we op een keer gedurende de preek een grote vlek zagen onder een boodschappentas: de thermos was stuk. Mijn moeder werd nerveus en liep met haar lekkende tas de kerk uit. Op het strand speelden we met schoppen, emmertjes en netjes. Het spannendst was het oplaten van de vlieger. Af en toe liepen we verloren op het strand, maar we vonden altijd onze plaats terug, want ze zaten rechtover het Casino. Na de middag kwamen jonge mannen met ijsjes venten en met Boules de Berlin: soort oliebollen gevuld met vanillecrème en poedersuiker er bovenop. Ik hoor ze nog roepen: Boules, boules de Berlin. In de vooravond trakteerden onze ouders ons op limonade en voor hen Rodenbach bier. We bestelden een halve kilo garnalen voor ons allen We voelden ons dan rijke, verwende kinderen. En na het café kregen we geld om elk een grote ijs te kopen met drie bollen.Bij de terugreis keken we door het raam naar de weilanden en de korenvelden. Alles was goed .’

Thuis: kaarten en caféspelen

“Mijn oudste broer ging met zijn vrienden geregeld een pintje pakken in een ouderwets café De Wildeman. Er was nooit veel volk en vooral de pintjes waren goedkoper en groter dan in de andere cafés. Als jongetje mocht ik af en toe mee. Er waren de gewone caféspelen zoals vogelpik, biljart, kaarten en bakspelen. Een sjoelbak: met schijven schuiven naar poorten om ter meest punten. Tolspel: een tol met een koord aantrekken en loslaten om zoveel mogelijk pionnen omver te gooien, ofwel om in een gaatje met waarde terecht te komen. De schijven worden in drie beurten naar de poortjes achteraan in de sjoelbak geschoven. Wie zijn schijven gelijkmatig over de vier vakjes kan verdelen, verdubbelt zijn score voor die reeks.

"Vele mannen rookten gerolde sigaretten. Ze kochten een zak Wervikse tabak of Semois. De meesten deden dit met sigaretvelletjes Rizla. Anderen kochten sigaretten in pakjes, en ze waren goedkoop. Er waren buitenlandse merken bij, een overblijfsel van de Canadezen en Engelsen. Maar ook echte zoals Belga. Vele jongens begonnen zwaar te roken tijdens hun verplichte legerdienst.
Mijn vader spaarde de pijpen van zijn vader in een pijpenrek.
Toen de oudste kinderen mochten roken, begonnen ze met de pijp. Dat kwam door de jeugdbeweging waar het stoer en Vlaams stond een pijp te roken. Mijn moeder was daar niet erg voor, zeker niet als ze afkwamen met geparfumeerde tabak."

"Kinderen rookten soms een sigaret of een cigarillo stiekem (in den duik). Die eerste ervaringen waren meestal negatief. Ze bleven dan maar bij de snoepsigaretjes en het maken van kleine pijpjes met een eikel als pijpenkop. En natuurlijk het zeepbellen blazen. Maar dan dacht je weinig of niet aan het roken. Al smaakte de zeep even slecht als sigaretten.”

Kaarten
“ Toen ik getallen kon lezen, leerde mijn grootmoeder een kaartspel aan: strijd. We speelden met 32 kaarten. Mijn grootmoeder schudde de kaarten, want ik kon dat toen nog niet. Elk kreeg er 16. Bij elke slag draaiden we de bovenste kaart tegelijk om. De speler met de hoogste kaart, kreeg beide kaarten, die hij onder zijn stapel legde.
 De aas was het hoogst, de zeven het laagst. Er kwam strijd als de twee kaarten gelijk waren. De volgende slag besliste. Soms kwam er zelfs een dubbele strijd. De winnaar was de speler die alle kaarten veroverde.
Ik kon er in het begin niet tegen dat ik verloor. Mijn grootmoeder zei dat het volgende keer beter zou gaan. Een enkele keer gaf ze me een aas of een grote kaart cadeau. Geleidelijk leerde ik ook verliezen, maar dit duurde toch een tijdje. Mijn grootmoeder bracht veel geduld op om mij dat te leren.

"Voor mijn nichtje Marie – Louise blijft kaartspelen een nare herinnering. Als enig kind tussen de volwassenen voor wie kaartspelen vroeger een van de weinige ontspanningsvormen was, was kaartspelen voor haar niet bepaald leuk. Ze zag immers grote mensen die na een tijdje begonnen te vloeken en schelden en ruziemaken. Natuurlijk meenden die volwassenen niet wat ze riepen ...maar als kind vond ze dat afschuwelijk. En als ze dan eens mocht meespelen, iets eenvoudigs als Zwarte Piet, dan gaven ze die rot‑kaart achter haar rug aan mekaar door, zodat de kans dat zij die Piet in handen kreeg altijd groot was. Marie – Louise heeft nog altijd een hekel aan kaartspelen.

Op café en in parochie- en gemeentelijke zalen speelde men veel kaart. Er was ook het prijskaarten. In de zomer zag je volwassenen en kinderen op de trottoir kaart spelen.”

Wonen: De meeste mensen woonden eerder krap, al was er geen echte schaarste. De oorlog had in België in verhouding minder vernietigingen aangebracht dan in andere landen. De woonkwaliteit verbeterde geleidelijk en de huishoudapparaten kwamen binnen vanaf de vijftiger jaren.


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kinderspelen - braderie

“Kinderen speelden vooral op straat, in bossen, langs de waterlopen en op school. De meest bekende waren verstoppertje, tikkertje, knikkeren en hinkelen. En natuurlijk de balspelen en de avontuurlijke spelen: gendarme en dief, Cowboy en Indiaan en oorlogje spelen. Als kinderen speelden we graag vlak na de oorlog in en rond de bunkers. Dat mocht wel niet van de politie en van onze ouders, maar we deden dit toch maar. Dat was pas avontuur. Op de wallen naast het kanaal stonden er heel bunkers. De kinderen die de oorlog niet goed hadden gekend waren zelf een beetje jaloers dat wij herinneringen hadden aan de oorlog: overvliegende vliegtuigen. Spelen bij de bunkers was spannend, avontuurlijk. Oorlogje spelen met stokken als geweren of dief en gendarme speelden we graag. In sommige bunkers kon je zelfs binnen. Het was er koud en kil en vochtig. De vleermuizen hingen er soms aan de zoldering. Overal zagen we noodverlichting die kapot was. En gekalkte teksten op de muren en waarschuwingsborden in het Duits.
We vochten met rivaliserende jongensbenden kleine oorlogen uit. We namen er gevangen en werden gevangen gezet. Als we dit beu waren gingen we met de knikkers (marbels) spelen of bikkelen, of met de schietlap (katapult) spelen. En als het weer en de wind goed was een vlieger oplaten met een lange staart met gekleurde papiertjes. Maar misschien is dit alles in mijn herinnering zonniger en spannender dat het in werkelijkheid was. Al doet het deugd zulke herinneringen eens op te halen en te kunnen vertellen.”

Voor de kinderen was de jaarlijkse kermis en de braderie echte feestdagen.De braderie van onze straat was de laatste week van augustus. Bij ons was er een braderie met kraampjes op het trottoir. De helft van de huizen waren winkels en iedere winkel deed mee: van de slager tot de schoenwinkel. In elke winkel kreeg je lotjes. En er was muziek op straat met grote luidsprekers. Voor een kleinigheid kon men een plaatje opdragen aan iemand. Een van de klassieke mededelingen was: ‘Van Georges aan een lieve onbekende.’ Dat was geheimtaal, om niet in uw kaarten te laten kijken.

Er was versiering met wimpeltjes en met lampjes. De winkeliers legden samen voor een zangwedstrijd, bokswedstrijd in open lucht en een vuurwerk.Wij vonden dit een van de beste braderijen van de stad.
Geen braderie zonder ballonnenwedstrijd. In de loop van de week kreeg je in enkele winkels gratis ballonnen die je zelf diende op te blazen. Maar er was een middag van de prijsballonnen: als je moeder voor zoveel had gekocht, kon je deelnemen aan die wedstrijd. Je schreef je naam en adres op een kaartje. Een ballon werd met een gasfles opgeblazen, kaartje eraan en in de lucht. Spannend. Ik heb nooit een prijs behaald. “

Carnavalstoet.
“ In onze gemeente was er elk jaar een carnavalstoet. De mensen van omliggende dorpen kwamen erop af. Wij kregen speciaal zakgeld om bij ons tante Valentine mombakkes (maskers) te kopen. Onze tante was met de jaren wat ‘raar’’ geworden. In haar hoofd was ze niet altijd goed snik. Ze zat in de winkel naar buiten te kijken als een soort etalagepop. Als we binnen stapten kletterden bronzen staven tegen elkaar.

Ze herkende ons soms en soms niet. We vroegen of we mochten kijken naar de maskers. Natuurlijk. Ze duwde dan op een muziekdoosje en wij hoorden hard en schril lachen. Precies van een heks of van een spook. In het begin waren we daar bang van. En tante Valentine genoot daarvan. Later toonden we ons bang om tante Valentine te plezieren. Moeder zei dat we met haar medelijden moesten hebben. Ze was niet meer zo goed in haar hoofd en ze was dikwijls alleen. Haar man had tijd zat maar hij zat liever bij zijn duiven, zijn kaartersvrienden en de supporters van wielerwedstrijden. Elk jaar ging hij naar naar de Zesdaagse van Antwerpen.
Enkele jaren later gingen we naar haar begrafenis. Eigenlijk zouden we droevig moeten zijn, maar we dachten aan haar maskers en aan haar Ha,ha,ha.”


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Werken

's Morgens zag ik vlak na de oorlog - vanuit het keukenraam omstreeks zeven uur rijen arbeiders naar de textielfabriek trekken. Ze deden dat stilzwijgend met een sigaret in hun mond en een pet op hun hoofd. Tussenin zag ik jongens lopen die pas van school waren. Ze waren ongeveer veertien jaar. De sirene klonk: over een kwartier zou de fabriekspoort dichtgaan. Mijn moeder zag me uit het raam kijken en zei me dat werken in de textielfabriek (het Katoentje) hard labeur was. Vele uren werken in vuile omstandigheden voor weinig geld. Maar liever dat, dan geen werk. Mijn moeder vertelde me soms over de socialisten, de stakingen.. Arbeiders en zeker zij die socialisten waren, bleven hun hele leven bij de partij bij de bijhorende ziekenkas, fanfare, gymnastiekvereniging. Van de geboorte tot het overlijden, bij het werken of om werk te vinden of te stempelen kon je er als arbeider bij terecht.. Om aan werk te geraken was het goed dat je een volksvertegenwoordiger opzocht in het lokaal; van de partij en de vakbond: Het Achturenhuis. Hij probeerde je dan binnen te brengen bij de Spoorwegen, de Post of als arbeider in de gemeentediensten. Je moest wel een wederdienst bewijzen: voor de partij stemmen, opstappen in de 1 mei stoeten en gaan plakken bij de verkiezingen." 

Stedelijke administratie
“ Mijn oom Marcel was afdelingshoofd op de stedelijke administratie. Dank zij zijn
diploma van het college, kon hij na examens carrière maken. Toen werkten er nog geen mensen in de kantoren van de stad met een universitair diploma. Hij was een pietje precies. Zoals een schoolmeester verdeelde hij elk jaar de potloden, de stempels, de formulieren. Hij controleerde of het verbruik niet te hoog lag. Hij deed ook toezicht op de kledij. Ze dienden een zwarte das te dragen en een hemd, of tenminste een plastic hemdenboord. Ze mochten van de lange zwarte armen aantrekken.

Vele mensen hadden het niet hoog op met mensen die werkten aan de stad of aan de gemeente. Men klaagde dat ze niet hard genoeg werkten en dat ze de mensen van her naar der stuurden. Voor een papier diende je soms naar verschillende loketten te gaan en terug te komen. En de arbeiders namen hun tijd om een paar tegels effen te leggen. Ik denk dat we vooral denken aan de zaken die niet goed zo liepen.

Eenmaal op rust zag het gemeentepersoneel elkaar geregeld terug in het clubhuis van de gepensioneerden. Ze legden een kaartje en dronken een pintje tegen een goedkope prijs. Ook de andere bonden van gepensioneerden mochten op bepaalde dagen komen. Bij ons waren er dit vier: christelijke, socialistische, liberale bonden en dit van de middenstanders. ”

Werk hebben was een noodzaak. De sociale voorzieningen waarop men kon terugvallen bij werkloosheid of langdurige ziekte waren niet goed uitgebouwd. Wel liep België zeker niet in de achterste rijen. Zo had Achilles Van Acker in de oorlogsregering van België te Londen met anderen de grondslagen gelegd van een vooruitstrevend sociaal zekerheidssysteem. Werknemers zochten steun bij de ziekenfondsen, vakbonden en bij politieke partijen, zowel voor hun werk maar ook voor cultuur en ontspanning via de aanleunende socio - culturele verenigingen zoals fanfare, toneel, gymnastiek, jeugdbeweging.


13-09-2017
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Confituur en charcuterie

 ” Op onze boterhammen smeerden we boter pas enkele jaren na de Tweede Wereldoorlog boter. Na de oorlog was het bij ons thuis in de stad margarine of een mengeling van boter en margarine. Mijn vader stond erop dat hij echte boter kreeg. Hij had een botervlootje voor zich alleen. Wij vonden dit normaal, hij was de baas in huis. Tijdens de oorlog werd er geen boter gegeten tenzij in heel rijke families en bij de boeren die zelf boterden. Dde meeste mensen op de buiten hadden een koe of geiten en hadden dus zelf melk. De overschot aan melk diende om platte kaas mee te maken en om te boteren. In dorpen smeerden ze vaak smout of reuzel: dat was dan smeersel en beleg tegelijkertijd. Op de boterham kwam er eerst niets of toch niet veel: een beetje confituur. Later hadden we keuze in het broodbeleg: smeerkaas, kaas of een speculaas of een biscuit. Pas veel later zagen we charcuterie op tafel, de chocopasta, hagelslag en pindakaas. Toespijs en zeker charcuterie waren eerder uitzondering dan regel. Soms bloedpens en uier en op de eerste plaats zelfgemaakte confituur (jam) en appelsiroop (sirop de Liège). In het seizoen maakten we confituur van aardbeien met veel suiker en pectine om te stijven. Het was een hele karwei, om de glazen bokalen (gerecupereerd materiaal) luchtdicht te maken, een laagje paraffine erop. Ik herinner me levendig confituur van braambessen. We woonden toen niet ver van Zeebrugge. Achter de duinen, tussen de oorlogsbunkers in, groeiden er hier en daar braambesstruiken. Alsje er vroeg bij was, had je de beste en de grootste. We droegen een blikje aan een touwtje rond de hals om de bessen te bewaren. Na een uurtje mochten we ophouden. Dat was geen plezant werkje: prikken en vuile vingers. We mochten in geen geval de bessen opeten en ook geen vlekken maken, want die kon men moeilijk verwijderen. Thuis begon dan het verwijderen van de steeltjes, de onrijpe en de rotte. Langdurig spoelen en dan alles in een grote pot. Roeren, suiker erbij, laten koelen, in de bokalen, koelen, paraffine. We dienden weken te wachten om ervan te eten, want een voorraad aanleggen was nodig.”


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Friet - Soep - Pap - Groenten - Fruit - Vis

“Zaterdag was frietdag. Na de oorlog had elke dag bij ons dikwijls zijn eigen menu: vrijdag vanillepap en vis, maandag: spek met gebakken aardappelen, dinsdag: worteltjes en erwtjes met worst, woensdag: karnemelkpap en een eitje, donderdag: soepvlees (bouilli) en zaterdag friet. De zondag was feest: varkensgebraad en later een kip, een rundtong. Rundvlees kwam bijna nooit op tafel Friet maken was een hele gebeurtenis. Eerst gebeurde alles met de hand: schillen, snijden, drogen. We bakten de frieten twee keer in ossenwit in een zwarte ketel buiten op het koertje voor de stank. We schudden de friet goed op zodat het vet eraf droop. Ondertussen klopte de oudste zus of broer mayonaise met een vork in een diepe kom. Als het mislukte dienden we het toch op te eten als saus. Gelukkig dat we langzaam daarin specialist werden. Op de frieten strooide men veel zout, een flinke lepel mosterd of pickles en het feest kon niet op als we tafelbier mochten drinken. Maar de frieten in een dubbele puntzak die we kochten aan het station en op het plein smaakten nog lekkerder. De reuk alleen al doet me nu al watertanden..”

“’s Middags was er altijd soep of pap. Soep werd gemaakt met soepbeenderen, maar meer nog met blokjes of vloeibare OXO of Liebig. Soep liefst met vetogen. De soepbeenderen schraapten we af en de mergpijpen zogen we leeg. Er stond altijd peper maar vooral zout op tafel. Aan zout was er zeker geen gebrek. Soep werd gedikt met aardappelen of met vermicelli in allerlei vormpjes: het liefst hadden we lettertjes en cijfertjes. De feestsoep was tomaten roomsoep met zelfgemaakte balletjes van varkensgehakt. In de winter stond erwtensoep op tafel al of niet met hardgebakken broodkorstjes.
Vrijdag: pap en in de vasten ook op woensdag. Vooral de karnemelk pap met wat rijst of met gedroogde blauw pruimen was een vaste waarde. Vanillepap met grote macaroni, al of niet met bruine suiker was voor speciale gelegenheden.
Groenten onder de oorlog was was thuis altijd hetzelfde: veel uien, bonen, wortelen. En nooit ontbraken de aardappelen in alle bereidingen. Slechts veel later kwam er meer variatie. Soms waren we echt tevreden dat we groenten konden krijgen. De boeren en de mensen die op den buiten woonden konden zich meestal zelf voorzien van groenten De mensen zonder groentetuin zoals wij gingen naar naar de boeren. Sommige boeren en handelaars profiteerden van de oorlog. Waarvan er tekorten waren verkochten ze voor geld.

Vaders gingen op zoek naar graan, dat achteraf werd gemalen in de koffiemolen, en naar melk en vlees. Voor wie in de stad woonde was dat geen eenvoudige onderneming. Wie bij het begin van de oorlog niet bederfbare voedingswaren gehamsterd had, kon zich daar later behoorlijk mee redden. Er werd geruild. Een zeer gegeerd product was. ongebrande koffie, die was zijn gewicht in goud waard. ”

“Vis aten we de vrijdag. Dat was zo verplicht van de kerk. We aten vooral de goedkopere soorten: pladijs, makreel, scharretjes, rog, zeepaling. Moeder bakte met margarine, ze kookte de vis of ze legde de vis op in het zuur.
Over de wonderbare haringvangst in 1943 en 1944 heb ik veel horen vertellen van mijn ouders. De Noordzee stak vol met haring. Men voerde deze haringen met vrachtwagens het land binnen naar de viswinkels. Voor vele mensen was dit een geschenk uit de hemel. Zonder deze haring had men echt veel honger geleden.

Na de oorlog stonden haringen en sprot geregeld op tafel. Zowel pekelharing als gerookte haring. Iets duurder en lekkerder waren de sprotjes. Ieder kreeg een portie sprot op een dubbelgevouwen krantenpapier en een scherp mesje. Kop eraf, vel stropen, ingewanden eruit. Dit op je bord met een hete aardappel in de pel.”


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Zie ik de lichtjes van de Schelde. Een getuigenis

Zie ik de lichtjes van de Schelde. Een getuigenis

"We waren verwittigd: tante Lisa zou zeer binnenkort doodgaan. We hadden afgesproken dat we om beurten bij haar zouden waken. Ik zat die nacht naast haar bed. Ik kon het niet opbrengen om te luisteren naar de radio, een krant of een boek te lezen. Ik wou nog contact met mijn tante hebben. Maar hoe? Ik wist dat ze graag liedjes hoorde. Ik nam haar hand vast en begon zacht te zingen. Het hele repertoire: Op de purperen hei, Broeder Jacob, Te Lourdes op de bergen en haar lievelingslied: Zie ik de lichtjes van de Schelde. Na een tijdje was ik moe van het zingen en viel in slaap. Ik schoot wakker en ik keek naar mijn tante Lisa. Ze ademde nog, zij het moeilijker. Zou ze nu doodgaan? Ik hield haar hand nog altijd vast.

Ik zong haar lievelingsliedje: Zie ik de lichtjes van de Schelde

Dan gaat m'n hart wat sneller slaan.
Ik weet dat jij op mij zult wachten
En dat je aan de kaai zult staan...
Ze ademde diep uit: de allerlaatste keer.

Ik liet haar hand los.
Sterven is loslaten.
Ik was blij dat ze zachtjes gestorven was en niet alleen.
Ik belde de nachtzuster op en de familie.
Ik fluisterde in haar oor: Goede vaart naar de overkant, tante Lisa."

Herinneringen bespreken betekent oproepen van visueel materiaal uit het lange termijngeheugen. Dit materiaal zit in een bedding van taal, van begrippen, gebeurtenissen en feiten. Even interessant zijn de samenhangende sfeerbeelden, de gevoelens, de emoties, ook herinneringen aan smaak (Hoe smaakte levertraan ?) en geuren (Reuk van vers gebakken haring) hebben hun plaats in de bijeenkomsten.


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.School - lagere school; kleuterschool tijdens de oorlog;

 “ Ik leerde gemakkelijk op de lagere school. Het was oorlog, maar in klas merkte je daar niet veel van. Mijn droom was onderwijzeres worden. Als ik dit thuis vertelde, kreeg ik de opmerking dat ik het te hoog in mijn bol had. Na lang aandringen en door toedoen van mijn onderwijzeres, die op zekere dag apart sprak met mijn vader en mijn moeder, mocht ik toch gaan voor onderwijzeres. Daarvoor diende ik vlak na de oorlog naar een internaat te gaan. Op zekere dag kregen we hard gekookte eieren. Ik deed het ei open en een geweldige stank kwam uit de schaal. Het was om te kotsen. De andere leerlingen van mijn tafel roken dat ook en trokken hun neus op. Hun eitjes waren wel goed. Ik riep de zuster van dienst en zei dat het ei rot was, dat het stonk en dat de andere leerlingen dit ook vonden. Ze maakte zich geweldig kwaad. Ze duwde mij met mijn neus op het ei. Ik was verplicht het op te eten. Toen ze haar rug gedraaid was, heb ik het in mijn zak gestopt en bij het buitengaan in de vuilbak gegooid. De twee laatste jaren waren veel minder streng. Ik was zelfs graag op het internaat. De meeste van mijn vriendinnen gingen naar de huishoudschool. De vrouwelijke vaardigheden stonden bovenaan. Het was een streng regime. We moesten een lelijk uniform dragen, beleefd en ijverig zijn. Gedurende de handwerkles moesten we luisteren naar stichtelijke verhalen. Zij vertelden me dat dit zeker geen aangename periode..”

“ Ik kan me van mijn kleutertijd algemene beelden herinneren. In de eerste plaats de nonnetjes met hun grote kappen. Ze woonden in de school. Elke morgen dag gingen ze in groep, twee aan twee, en in volle stilte naar de kerk. Ook heb ik nog herinneringen aan de dansjes rond een boom: “En de boom en de boom en de goddelijke boom, en de boom die staat in de aarde…” Natuurlijk ook activiteiten als kralen rijgen en haken op een plankje met nageltjes erop en spelen met blokken. Thuis hadden we houten blokken in allerlei grootte. Mijn peter die een schrijnwerker was, had deze voor ons gemaakt. Wij hebben er uren mee gespeeld en ook met de knopen die moeder had afgeknipt van de kleren die ze als vodden verder gebruikte. Al die knopen stak ze in een grote blikken doos.

Wat me van de kleuterschool ook is bijgebleven is de levertraan. Ik smaak dit nog en de reuk al doet me bijna braken. Ik heb maar één keer slaag gekregen van mijn moeder. Dat was de schuld van die vreselijke levertraan. Elke dag moest er thuis een lepel van dat spul gedronken worden. Ik vond dat zo erg dat ik het op een bepaald moment het op een lopen zette, rond en om de keukentafel. Toen moeder me te pakken kreeg, met die dreigende lepel in haar ene hand, kreeg ik van haar andere hand een klap die ik nooit meer vergeten ben.

Echt veel herinneringen heb ik verder niet van de kleuterschool – wij spraken van papschool - ze zijn alleszins bijgekleurd door wat ik later zag toen mijn kinderen en mijn kleinkinderen op de kleuterschool zaten. Nu zijn er speciale voormiddagen voor grootouder op de kleuterschool: allerlei nummertjes door de kleuters en koffie met koekje voor de grootouders. Dat bestond vroeger niet.”

“Schoollopen in oorlogstijd was een merkwaardige belevenis. Het grootste gedeelte van mijn humanioratijd was oorlogstijd. Ik liep school in een strenge meisjesschool, waar naargelang de seizoenen, een winter‑ of zomeruniform moest gedragen worden. Bij dat winteruniform hoorde een blauwe baret, die veel gelijkenis vertoonde met een matrozenmuts, wat op straat nogal wat opmerkingen van Duitse soldaten voor gevolg had. Geen Duits verstaan was de beste tactiek. Gelukkig verdween die baret na enkele jaren.
Oorlog betekende vooral zorgen voor de volwassenen, voor de ouders: de toenemende onveiligheid, tekort aan voeding, de zorg om kleding… Soms werd op school melk bedeeld of wortelen. We kregen ook harde katoen, waarmee we moesten leren kousen breien. De lessen gingen gewoon hun gang. Wat in onze jonge ogen toen wel leuk was: soms werd er luchtalarm geblazen en wat later was er dan geronk van vliegtuigen te horen. De klassen werden dan geëvacueerd en er werd geprobeerd verder les te geven in diverse kelderruimtes onder de school. Wij vonden dat, in onze jeugdige overmoed, een plezierige onderbreking in het schoolse leventje. Na een tijdje werd er dan weer veilig geblazen en kon iedereen gerustgesteld weer naar de klas. De lach en de traan lagen toen dicht bij elkaar.

Toen ik in de Poësis zat, kwam er een eind aan debezetting, maar dan volgden de “ Vliegende Bommen” over Antwerpen enomgeving. Na vier jaar oorlog begonnen we meer het gevaar en de ellende van datbommengeweld te voelen. V1's en V2's vielen ook in de onmiddellijke omgeving.Resultaat: scholen gesloten. We moesten voor enkele maanden naar veiliger scholen gaan en dat bracht afwisseling en avontuur. Oorlog was vreselijk, maar toch niet louter ellende.”.

In België en in Nederland waren de confessionele scholen bijzonder belangrijk. De school was een verlengstuk van thuis, men koos daarom ook voor een school van de eigen geloofsovertuiging. Naar school gaan was belangrijk ook als stap naar sociale promotie. Er was een rivaliteit tussen de schoolnetten en binnen de netten tussen de scholen met meer of minder standing. De school was naast het gezin en de straat de plaats waar jongens en meisjes met elkaar omgingen. De school was toen en nu de afspiegeling van de samenleving. De school was bijzonder belangrijk in het doorgeven van waarden, zoals dit van gehoorzaamheid, soberheid, werkzaamheid. Eerst werken en dan spelen. Eerste plicht mondje dicht. Symbolen van schoolsparen, prijsuitdelingen (competitie) werden verstrengeld in het dagelijkse leven. De school bood een ruimere blik op de wereld.


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Sterven en begraven worden

 “Sterven en begraven worden was in ons dorp een gebeurtenis die iedereen mee beleefde. De stervende kreeg het laatste sacrament toegediend. De klokken luidden dan. De mensen kwamen op straat om zich af te vragen wie er dodelijk ziek was. De pastoor in witte albe passeerde met een misdienaar die voorop liep met een bel en met het wijwater. De pastoor hield in zijn handen de heilige zalf geborgen. Bij een begrafenis was heel de buurt betrokken. De buren droegen de overledene naar de kerk. Slechts als het te ver afgelegen was, werd de kist met kar en paard gevoerd tot een stukje voor de kerk en dan namen de dragers de kist over. Als de overledene lid van de fanfare was ging de fanfare voorop en speelde treurmuziek. In de kerk zou ze dat na de consecratie herhalen. Ook de vlag ging mee, deze werd tijdens de consecratie door de drager scheefgehouden. Heel de buurt woonde de begrafenis bij. De overledene bleef thuis opgebaard en elke avond werd er een rozenhoedje bij gelezen. De naaste buren kwamen mee bidden. Gedurende de tijd dat het lijk nog boven aarde lag, bleven de ramen gesloten en stond aan de voordeur een kruis. Als mannen voorbij kwamen, namen ze de pet af. De vrouwen maakten een kruisteken. Het condoleren – de hand geven aan de kerk of op het kerkhof – is veel later gekomen. De begrafenis was letterlijk iemand in het graf neerlaten. Bijna alle mensen in de kerk gingen mee naar het kerkhof, en als de kist in het graf was, passeerde men en men gooide een klontje aarde in het graf. Bij een kind was dat een bloemetje. Later werd de begroeting een kruisje met wijwater en werd de kist niet meer neergelaten in aanwezigheid van de mensen. Na de begrafenis werden de buren en de vrienden uitgenodigd op de koffie: wit brood en later pistolets met kaas en gevolgd door een stuk taart of een koffiekoek. Die koffietafel werd thuis gegeven of in het dorpscafé. Voor de mannen kreeg een begrafenis een verlengstuk in een café. Later werden de koffietafels in de parochiezaal gegeven. De naaste familie droeg zes weken rouw. Voor de vrouwen waren dit zwarte kleren en voor de mannen minstens een zwarte knop op de kraag van hun vest en een zwarte das. Gedurende die weken ging de familie niet uit en niet naar feesten bijwoonden. De begrafenis werd gevolgd een reeks missen.”

Zingeving De meeste levensverhalen die we verzamelden verwijzen naar een rooms-katholieke gezinsachtergrond. Voor sommigen waren die herinneringen positief en gemoedelijk, voor anderen eerder negatief en grimmig of neutraal. Dikwijls waren het gemengde gevoelens: positief omwille van de geborgenheid, de hoop, de deugddoende rituelen rond de levensscharnieren van geboorte tot overlijden. Negatief omwille van bepaalde praktijken: van gewetensmisvorming tot kleine en grote pesterijen, vrouwonvriendelijkheid. Vooral de sociale en de morele druk en samenhangende controle die er was in de parochie en op katholieke scholen en internaten, lag bij sommigen als een steen op de maag.


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Brood

"Thuis kochten we van de bakker die aan huis kwam, nooit wit brood. We bakten geen brood thuis. We aten zelden of nooit vers, wit brood. Slecht voor de maag en voor de portemonnee zei mijn moeder. Slecht voor de maag: vers brood verteerde minder makkelijk, het bleef op de maag liggen. Slecht voor de portemonnee: je at meer van vers, wit brood. Dat smaakte heerlijk. Slechts veel jaren na de oorlog kochten we op de feestdagen speciaal brood: rozijnenbrood, koekebrood, suikerbrood. In de oorlog dienden onze rantsoenzegeltjes om brood te kopen. Lang wachten voor slecht, kleverig, bruin brood. We noemden dat ‘twee messen brood’. Je diende met twee broodmessen te werken om een boterham te kunnen afsnijden. Het ene mes om te snijden, het andere om de boterham van het eerste mes of te doen. In de winter van 1942 heb ik soms echt honger geleden. Het verbeterde toen ik als jonge man van achttien mocht gaan werken in de controle bij de boeren. Ik controleerde of ze hun voorraden, bijvoorbeeld varkens, juist opgaven. Dan kon ik beter brood van de boeren naar huis brengen. Na de oorlog hoorde ik dat veel mensen - zoals in Nederland - er nog erger aan toe waren, echt ondervoed. Er bestond wel liefdadigheid zowel van de overheid zoals Winterhulp als van privé mensen al of niet in parochieverband. Jaren na de oorlog kon ik geen bruin brood zien. Wit brood: dat was pas brood. En veel later aten we dan lekker bruin brood voor de smaak en omdat men vertelde dat dit gezonder was. Wat me het sterkst bijgebleven is hoe moeder brood sneed. Er bestond toen nog geen voorgesneden brood. Moeder nam het broodmes en maakte een kruisteken op de zijkant. De eerste snede met de korst kregen we om de beurt, dat vonden we een delicatesse. Aan het broodmes mochten de kinderen nooit komen. In het algemeen niet aan messen en scharen: messen en scharen zijn kindergevaren. Het wetten van het broodmes was werk van vader. En elk jaar kwam de scharensliep langs om messen en scharen te slijpen. Ik hoor nog zijn stem: ‘Scharensliep, scharensliep: messen en scharen, scharensliep.’ “De bakker kwam na de oorlog eerst rond met een grote bakkersfiets of met een broodkar met paard. Daarna een bakkersfiets met een motor en later met een bestelwagen. Van mijn grootmoeder hoorde ik vertellen van de hondenkar voor vervoer van brood en de broodkar. Gisteren hoorde ik van de kleinkinderen dat de meeste bakkers thuis zelf niet meer bakken. Ze krijgen het van een keten of van een firma. Velen kopen brood in een warenhuis waar ze het zelf snijden. Of halen brood vanuit de muur. Vroeger was het makkelijker: het brood werd thuis geleverd. Ik hoorde van mijn dochter dat haar man elke zondag naar de bakker gaat om pistolets te bestellen en koffiekoeken. Het gebeurt dikwijls dat hij tot buiten op het trottoir moet wachten. In onze tijd gebeurde dat niet. Een hele tijd na de oorlog bracht iemand van de bakkerij de pistolets en de koeken aan huis, als de bestelling groot genoeg was. Men belde niet aan, men zette de broodzakken aan de voordeur. Het gebeurde zelden of nooit dat iemand deze zakken wegnam. Nadien is dat afgeschaft. Het was te duur geworden. Hoeveel bakkers komen nog aan huis met brood? Ook zo met bier, melk. Ja, af en toe nog hoor ik dat er een vrachtwagen rondrijdt met groenten. Binnenkort zullen het nog enkel de brandweer en de ziekenwagens zijn die rondrijden en de ijsjeskar.”


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Bedevaarten - zingeving

Bedevaarten

“De bedevaarten zeker op het platteland waren een belangrijk deel van het meeleven met de parochie en de kerk. Bedevaarten gebeurde in de eerste plaats in eigen omgeving en naar de nationale oorden waarbij Scherpenheuvel bovenaan stond. Ik herinner me dat we elk jaar na de oorlog met het gezin op bedevaart gingen naar een miraculeus Mariabeeld even buiten de stad. Er was een Ierse pater komen preken (met vertaling door onze pastoor). Hij was bekend voor zijn ‘Kruistocht door de Rozenkrans’. De bisschop had dit sterk gesteund en alle pastoors porden hun gelovigen aan om al biddend te bedevaarten. Ouderen mochten met een buutrtram. Er werd gebeden, gezongen. Een tweetal fanfares speelden Maria liederen die we meezongen.Vooral de Marialiedjes met veel strofen waren erg in: ‘Te Lourdes op de bergen’ en ‘Oh, Maria die daar staat Tussenin roffelden Chirojongens op de grote trommels om de cadans aan te geven. De bedevaart eindigde met een koffietafel in het parochielokaal of in de tuin.De prijs werd zo laag mogelijk gehouden, zodat iedereen mee kon aanschuiven. Voor zij die het zeer moeilijk hadden, betaalde men uit een speciale kas van de ‘goede werken’. Na de bedevaart gingen we enkele cafés in de omgeving bezoeken. Men trakteerde voor elkaar. Als men geen pintje meer moest hebben – men had genoeg of men wou iets mee doen voor thuis – dan nam men een chocola of een sigaar. Jarenlang was Perette de chocolade. Nadien kwam er meer variatie in de chocolade met verschillende smaken. Men verzamelde de prentjes die bij de repen zaten.”

Zingeving is zoeken naar diepere gronden van het menselijke bestaan, ook naar verbanden met het bovennatuurlijke. In die periode gebeurde dit in de regel in België en Nederland via godsdiensten, vooral het christendom. Zingeving is meer dan spirituele beleving vanuit de godsdienst. Niet - gelovigen geven ook zin aan hun leven. Dit kwam toen minder aan bod, hoewel de secularisering en de ontkerkelijking al stevige wortels had. Enerzijds in de arbeidersklasse waarvan een groot deel zich afkeerde van de kerk en de godsdienst, anderzijds bij een intellectuele en economische bovenlaag: loge, vrijzinnigheid.
De meeste levensverhalen die we verzamelden verwijzen naar een rooms-katholieke gezinsachtergrond. Voor sommigen waren die herinneringen positief en gemoedelijk, voor anderen eerder negatief en grimmig of neutraal. Dikwijls waren het gemengde gevoelens: positief omwille van de geborgenheid, de hoop, de deugddoende rituelen rond de levensscharnieren van geboorte tot overlijden. Negatief omwille van bepaalde praktijken: van gewetensmisvorming tot kleine en grote pesterijen, vrouwonvriendelijkheid. Vooral de sociale en de morele druk en samenhangende controle die er was in de parochie en op katholieke scholen en internaten, lag bij sommigen als een steen op de maag.


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gezondheid

“ Mijn moeder was de behoedster van de gezondheid binnen het gezin. Zij controleerde ons op het wassen: een keer per week in de zinken badkuip. Controle op proper ondergoed, geen snottebellen een propere zakdoek, handen wassen voor het eten, warm aankleden als het koud was.
In mijn herinnering zaten in de oorlog in de zepen kleine korreltjes om je huid af te schuren en de reuk was eerder muf. Na de oorlog wasten we ons met Sunlight zeep.
Af en toe was er een klein alarm: luizen. Dan kwam moeder met de luizenkam. Vader was erbij om de kam geregeld in heet water af te spoelen en het tegenspartelende kind vast te houden.
Medicamenten waren er in de meeste gezinnen niet. Men behielp zich met de moedertjeszalf: speeksel van moeder en een kusje op de pijnlijke plek. De koorts voelde men met de hand. Remedie tegen koorts en zware verkoudheid: in bed, natte doeken op je hoofd, melk drinken met wat zoet erin als het kon honing.
Verbranding: vet erop en dan een zelfgemaakte windsel van versleten ondergoed.
In andere gezinnen werkte men met natuurgeneesmiddelen en kruiden. Papjes van lijnzaad en siroopjes van vlierbessen (vliersiroop – veel suiker!) en een kruidnagel in de holle kies en castorolie (wonderolie, ricinusolie) voor de stoelgang.
Sommige mensen legden spinnenwebben op wonden, of een schapulier. Dank zij Kinderheil leerde ik de thermometer kennen en kreeg ik af en toe medicamenten. Eens heb ik een thermometer op de vloer zien vallen: de kwikbolletjes srpongen in het rond. Pas veel later stond moeder in voor een kleine huisapotheek: koortsthermometer, mercurochroom,‘jodiumtinctuur) en ether. Ik hield van ether omdat dit lekker rook naar de dokter en de kliniek. In de schoendoos zaten nog: plakband, windsels, zalfjes, maagzout en vooral aspirines die nagenoeg voor alles werden gebruikt.
Aspirines werden toegediend eenmaal boven de 38 graden koorts. De aspirine werd geplet in een eetlepel met wat water. Daarnaast stond een glas water. Alles diende in snel tempo te gebeuren zonder gezichten te trekken. Koortsige kinderen kregen natte doekjes op het voorhoofd en kregen wat bouillon. En als het niet beterde: bellen bij een buur naar de dokter of hem verwittigen door ernaar te fietsen.”

Dokters

“Als je ziek was, kwam de huisdokter wel eens aan huis. De eerste jaren na de oorlog kwam hij met de fiets, of het nu winter of zomer was. Als hij dan de stethoscoop, die uit zijn koude fietszak kwam, op je rug zette, liepen de rillingen over je blote huid. Ik voel het nog. Enkele jaren na de oorlog had onze dokter een Citroën. Toen waren er nog geen parkeerproblemen in de stad. We belden hem via de buren naar zijn huis als het dringend was. Op consultatie gaan was een echte marteling. Een kwartier fietsen en vooral uren wachten. De wachtzaal zat altijd stampvol. Het stonk naar de rook en het zweet. Hij was zeer sociaal en hard werkend.

De andere dokter waaraan ik en vooral mijn moeder een afkeer had, was iemand die veel minder werkte, graag kaart speelde in het café van een chic restaurant en sigaren rookte. Hij had een mooi leventje. Hij was senator maar ging slechts enkele keren naar de Senaat toe. Hij was ook schoolarts. Hij kwam de klas binnen en wij moesten onze mond opendoen en hij ging voorbij om erin te kijken. Hij was een dokter enkel voor het geld, het aanzien en de show. Maar de meeste huisartsen waren prima. Hun vrouwen moesten hard meewerken. Op den buiten deden ze ook bevallingen.

De dokters en de verpleegkundigen van het Kinderwelzijn waren voor vele gezinnen het vaste punt. En de verpleegsters die aan huis kwamen om een spuitje te zetten en de wonden te verzorgen .”


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dochters en zonen, zussen en broers

“Ik was de enige dochter van vijf. Ik ging graag kijken naar de brouwerij van mijn ouders. Daar was er altijd bedrijvigheid. De mensen waren vriendelijk en behulpzaam ook al omdat ik een meisje van 12 jaar was en de dochter van de baas, van de brouwer. Op zekere dag vroeg ik aan de biervoerder Peer (ons Peer) of ik naast hem op de bok mocht zitten. Hij moest tonnen bier leveren in het dorp. Geen probleem. Ik fier als een gieter door de straten van het dorp. Hier en daar sloeg ik saluutjes en de mensen knikten glimlachend terug. Toen ik thuis kwam stond moeder mij aan de deur op te wachten. Ik zag aan haar houding dat ik me mocht verwachten aan een flinke uitbrander, een straf misschien. Maar waarom. Meisjes horen niet op de bok te zitten. Mijn broers mochten dit wel. Voor straf naar de kelder. Mijn moeder zei: Blijf daar tot we klaar zijn met het avondeten. Ik zal je roepen. Dan kan je nog een droge boterham eten met wat water. Dat zal je leren. Wat zullen de mensen van ons wel denken?”
“Thuis hadden we een piano. Ik als veertienjarig meisje moest elke dag een halfuurtje repeteren, de oudere jongens moesten zelfs niet leren spelen. Die mochten na de school blijven voetballen. Elk jaar kwam er een pianostemmer. We vonden dit een heel ritueel: met sleutels en stemvorken. We kochten tweedehands partituren en we zongen in groep allerlei liedje: populaire van de straat ‘Ik heb een potje met vet…’ en oude Vlaamse volksliedjes zoals ‘Zeg kwezelke wildet gij dansen’. Ook schlagers en andere meezingers stonden op het repertoire.
Als ik aan de piano van thuis denk, moet ik altijd nog glimlachen met het voorval met Antoine, mijn oudste broer. Als de oudste jongens ’s avonds thuis kwamen gebeurde het dat ze enkele akkoorden aansloegen. Op zekere avond hoorden wij enkele akkoorden. Vader riep zodat alle slapenden het hoorden: Antoine, nu moet het gedaan zijn. En een half slapende Antoine antwoordde: Maar ik lig al een uur in bed. We hoorden opnieuw enkele pianoklanken. Vader trok zijn broek aan, nam een knuppel die altijd onder het bed lag ‘voor de dieven’ en stormde naar beneden, roepend, meer uit schrik dan uit bedreiging: Ik kom eraan. Hij stak het licht aan en zag een kat weglopen. Wij lachten van opluchting, want stel je voor… Moeder gebruikte dit voorval om te stellen dat een kat toch wel een prima huisdier was voor de gezelligheid en om muizen vangen. Vader had schrik van katten en honden, ze kwamen dan ook niet binnen. Uiteindelijk gaf hij toe dat de kinderen goudvisjes mochten hebben en moeder een vink en later een kanarie.”

 “ Wij waren thuis met vijf. Vier jongens en ik als enig meisje en tweede oudste in de rij. Ik herinner me dat ik als meisje af en toe met de fiets naar de boeren moest rijden om boter en meel te smokkelen. Dat mocht niet en er was geregeld controle. Ik verstopte de pakjes in speciaal gemaakte zakken in mijn onderjurk.. Ik vond het niet eerlijk dat ik moest rijden, want ik had daar schrik voor. De oudste twee zonen werden vrijgesteld. De eerste zat in Leuven aan de universiteit. Ik moest wel mijn rantsoenzegeltjes aan hem geven voor eten. De tweede oudste zoon was een seminarist en was daarom van dit karweitje vri gesteld. Het ergste vond ik nog dat er geen dankjewel van af kon van mijn twee broers. Ze vonden dat maar normaal. Maar ik was wel fier dat ik dit deed. Altijd kreeg ik daarvoor complimentjes van mijn vader en moeder”

Communicatietip
Het belangrijkste doel van de communicatie via het ophalen van herinneringen is een goed gevoel ervaren. Het plezierig vinden van te luisteren naar anekdotes, van stukjes levensverhalen. 


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Misdienaar - Pasen - Sinterklaas

“ Enkele jaren na mijn Eerste Communie, begin van de jaren vijftig, werd ik misdienaar. Na een korte opleiding door de koster, mocht ik de kleren passen. Een lange rode toga en een niet te frisse witte albe daarover. Ik leerde het wierookvat aanmaken, water en wijn uitschenken en elke week diende ik een stuk kerklatijn voor te lezen voor de onderpastoor. Het moeilijkste voor mij was het misboek van de ene naar de andere kant van het altaar dragen. Ik was eerder klein en ik moest dan telkens op de toppen van mijn tenen staan. Ik herinner me een mis op Paasmaandag. Het altaar stond er nog zoals de dag voordien: de mooiste altaarkleden met heel wat kant, zware kandelaars en de mooiste lessenaar met daarop het vergulde, zware kerkmissaal. Ik kreeg al schrik toen ik dit zag. Ik had al problemen met het gewone misboek en de eenvoudige lessenaar. Wat moest gebeuren, gebeurde. Toen ik met veel moeite aan de andere kant van het altaar kwam, had ik kramp in mijn armen en handen. Ik stond op de toppen van mijn tenen en ik haperde met de lessenaar aan de onderste kant van het altaarkleed. Het misboek en de lessenaar kwamen donderend op het tapijt en de pastoor was er vlug bij om nog een kandelaar vast te houden. Ik hoorde hem sakkeren en wat gelach achter mijn rug. Een hele maand mocht ik geen misdienaar meer zijn. Misdienaar zijn was een karwei: elke dag ochtendmis. De kerk was soms koud. Ik zat daar op mijn knieën op een kussentje. De priester vooraan stond met zijn rug naar mij en naar de gelovigen in de kerk. In de hoogmissen was er meer volk, meer wierook, meer gezang en vooral orgelmuziek. Dat was een echte mis vond ik. Misdienaar betekende ook de priester begeleiden met bel en lantaarn als hij het Heilig Oliesel of de communie droeg naar stervenden of zieken, of meestappen in de processie naast de baldakijn waar de pastoor onder liep.”

“In onze parochiekerk, zoals in de meeste kerken, kon men een eigen bidstoel huren. Je kreeg dan een voorbehouden plaats meestal vooraan in de kerk, of vlak bij de preekstoel. Je diende daarvoor te betalen. Elk jaar was er een schrobdag vlak voor Pasen. De pastoor riep af dat volgende zondag na de Hoogmis iedereen zijn privé – bidstoel naar huis mee moest nemen en ze de week erop mocht terugbrengen. Die twee zondagen was dit een drukte van jewelste. De oude jonge juffrouwen huurde een misdienaar in om dit te doen. Zo verdienden ze een centje bij. Ze verdienden ook nog een centje, samen met de koster, met het verkopen van palmtakjes en wijwater. Andere grote momenten waren de komst van paters- predikanten van buitenaf. Die hielden donderpreken over de slechtheid van de wereld. Hun stokpaardje was een kuis leven in en buiten het huwelijk. Zonden van onkuisheid waren grote zonden en tevens gevaarlijk voor de gezondheid: besmetting en algemene verzwakking. De preken van de eigen priesters waren minder lawaaierig, maar wel vervelend. In het algemeen vond ik de missen, ook de Hoogmissen, niet zo interessant.
In die tijd stond de priester nog met zijn rug naar de gelovigen, vrouwen en mannen zaten apart en hier en daar was er nog een Garde Suisse, de ordebewaker die met een hellebaard stond en een langwerpige kepie, zoals de garde van de paus. De misdienaars dienden nog een verbasterd ‘mis- Latijn’ te kennen.”

“ Voor ons kinderen waren de twee gebeurtenissen waarnaar we het meest uitkeken Sinterklaas en de klokken van Rome. Voor Sinterklaas zat alles beter in elkaar: brief schrijven, schoentje zetten ten laatste de dag voordien en oeps: cadeautjes ’s morgens in huis.

Pasen was dit elk jaar op een andere dag. We dienden geen brieven te schrijven en we mochten eitjes zoeken in de tuin of in huis. In de jaren vijftig brachten de klokken soms levende kuikentjes mee en paaseitjes al of niet in chocolade . We keken naar de lucht om de klokken te zien vliegen, maar dat lukte nooit. Sinterklaas en Zwarte Piet of zijn hulpsinterklazen (en ook de valse) kon je nog zien, de klokken nooit.

Sinterklaas viel altijd op dezelfde dag. Dat was makkelijk. Voor Pasen was dit niet zo:je had een vroege of een late Pasen. Wat wel vast stond in april was de eerste april. Dan konden we thuis en op school aprilgrappen uithalen. Het makkelijkste was een klever op de rug plakken.

Communiatip
De deelnemers mogen het ophalen van herinneringen niet ervaren als een karwei.


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Koffie en cichorei

Ik vertel je een verhaal van Emma van moeder die thuis 's morgens voor de groten koffie maakte in de jaren vijftig. Ze had de koffiekan klaar gezet. Ze deed water in de ketel en zette ze op de kachel en (later op het gasvuur) tot het water kookte. Moeder goot heet water op een mengeling van koffie en cichorei in de koffiezak. Nadien goot ze de drab op het kleine grasperkje op de koer. Koffie malen:: koffiemolen tussen de benen met het schuifje tegen de dijen om zeker niets te verspillen. Koffiemalen was voor ons moeder. Later: koffiemolen aan de muur; elektrisch; gemalen koffie. Einde jaren veertig kon men in de winkels zijn koffie al elektrisch laten malen tegen betaling. Een luxe was een filter in hoge glazen. Toen deed moeder de gemalen koffie in de koffiebeurs, maar eerst deed ze cichorei erin: Goedkoop en goed voor het hart. Er was grove en fijne cichorei. De fijne werd het meest gebruikt. (4 eetlepels koffie + 1 eeetlepel cichorei). Koffiebeurs (koffiebuzze/koffiezak) moest in de koffie hangen. Dan kon die goed trekken. Koffiebeurs kon zelf gebreid worden in fijne katoendraad, maar werd meestal gekocht en was van linnen of katoen. Je moest dan nog de ring aan de zak vastnaaien met sterke draad (= tamboerkesgaren). vroeger gebruik gemaakt van een sok of van het onderste deel van een onderbroekspijp. Koffie malen met schuifje van de koffiemolen naar u toe, anders zou het eruit kunnen vallen. Molen had een klep om te vermijden dat de bonen eruit zouden springen als je begon te malen. Er waren ook molens om aan de muur te hangen, die hadden een glazen bakje. Dat was praktischer. De reuk hangt nog in mijn neus. Maar nog sterker was de geur als we gingen naar een winkel waar er ook een koffiebrander stond. Aanvankelijk was dit meestal een kwart kilo koffiebonen uit grote, blikken dozen. Merken: De Olifant (was slechte koffie); De Rode Pelikaan - Zwarte Kat - Rombouts - Santos -). Deze laatste was een grotere boon, maar was wel veel duurder. De koffie hiervan werd enkel opgeschonken bij speciale gelegenheden zoals het vriendje dat op bezoek kwam, … De koffie zat vroeger in zakken en bakken: Braziliaanse en Kongolese. Bonen in pakjes van een merk kwamen later: Rombouts, De Zwarte Kat, De Olifant. De ouderen merkten op dat de koffie waar men nu veel reclame voor maakt - Douwe Egbert - toen nog niet in Vlaanderen gedronken werd. Juist genoeg malen voor een keer koffiezetten, anders vervliegt de koffie. Hoe fijner de koffie gemalen was, hoe beter.
Melk: Melk bij de koffie? De melk werd gekookt. De ene lustte het vel, de andere helemaal niet Het was soms vissen achter het kleinste velletje.
Suiker: Men deed soms een of meer klontjes suiker in de koffie en de melk. 'Nepsuiker' stond niet op tafel.

“ ’s Morgens gebeurde het zelden dat we allen samen aan de tafel zaten. De ene moest vroeger naar zijn werk of naar de school dan de andere. De tafel was gedekt van ’s morgens zes uur tot ongeveer acht uur. Mijn moeder zei al lachend dat het precies een restaurant was. Een keer werd er voor de groten koffie gezet. Moeder goot heet water op een mengeling van koffie en cichorei in de koffiezak. Nadien goot ze de drab op het klein grasperkje op de koer. Ik heb de koffiemolen nog gekend die men tussen de benen zette om te malen en de koffiemolen aan de muur. Ook liet men de koffiebonen die men los kocht, in de winkel malen. Een luxe was een filter in die hoge glazen. De reuk hangt nog in mijn neus. Maar nog sterker was de geur als we gingen naar een winkel waar er ook een koffiebrander stond.

 Men deed soms een of meer klontjes suiker in de koffie en de melk. De melk werd gekookt. De ene lustte het vel, de andere helemaal niet. Het was soms een vissen achter het kleinste velletje. Ik herinner me ook nog een grote blik van Kwatta met cacaopoeder. Dat was niet makkelijk om cacao te maken. Het eenvoudigst was dat moeder dit in een steelpan maakte. Eten aan tafel verliep niet altijd rustig en gezellig. Er werd nogal eens gekibbeld, of men maakte zich wat boos omdat er iets niet was gedaan. Ook geregeld moest moeder ons sterk aanporren om naar school te vertrekken. Dan was er discussie over het juiste uur. Om een of andere reden was de klok in de keuken altijd wat vooruit gedraaid. De vraag was hoeveel minuten dit keer: vijf minuten tot een kwartier. Dat was ook zo voor vader die een zakhorloge droeg in zijn jasje met een ketting.”

Communicatietip
Verplicht de deelnemers niet herinneringen op te halen. Ze kunnen heel wat redenen hebben: ze willen dat niet doen als er anderen erbij zijn. Luisteren en inwendig meedoen en dat uiten met lichaamstaal is ook prima. 


26-08-2017
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Levensverhalen en empathie

Levensverhalen en empathie

Deze blog is een bewerking van mijn boek Herinneringen ophalen, Lannoo, 2005. Deze publicatie was bestemd om herinneringen op te halen bij ouderen samen met een begeleider. In deze blog ben jij de ‘begeleider’ .
Ik verzamelde levensverhalen bij mezelf, bij familie, kennissen en bij ouderen in zorginstellingen. Ik bewerkte ze in deze blog voor begeleiders zoals jij. Je houdt van herinneringen omdat ze je een kijk geven in het verleden en in je eigen verleden en dit van de deelnemers. Deze empathische houding zet je aan om associaties te maken met je eigen wereld en die van de deelnemers.

Wie zijn de begeleiders?
Vrijwilligers die empathisch zijn.
Als begeleider van levensverhalen moet je geen speciale training daarvoor volgen. Heel wat begeleiders traden eerder op als activiteitenbegeleiders in zorgvoorzieningen. 
Kijk uit naar nieuwe begeleiders in of buiten de groep. Maak een contactgroep om ervaringen uit te wisselen.

In elk levensverhaal zijn er verwijzingen naar het verleden (oorlogen, rampen, voedselschaarste, invloed van kerk en staat, man - vrouw verhoudingen, beleving van seksualiteit en tederheid…).  
De levensverhalen in deze blog bestaan meestal uit enkele verhalen die bij elkaar aanleunen. 
Je moet de discussies, meningsverschillen, vooroordelen niet uit de weg gaan, maar denk eraan niet belerend te zijn of moraliserend. Vermijd emoties en zorg voor meer rede. Voorbeeld: collaboratie, standbeelden, staatnamen… die verwijzen naar onverwerkt verleden zoals onderdrukking, slavernij.

Aanpak: Start met een persoon die je feedback kan geven.

Bedoeling: je leren inleven in de herinneringen via levensverhalen.  

Begin met een kleine groep die je kent. Je kiest levensverhalen die je zelf direct aanspreken. Je vertelt het verhaal traag, met gebaren en met oogcontact. Je geeft commentaar, je bespreekt de inhouden. Je nodigt uit om te verbinden met het eigen leven.

Tips bij empathische luisteren

1 Positieve gevoelens losweken. 
2 Goed gevoel ervaren. Het plezierig vinden van te luisteren naar anekdotes, van stukjes levensverhalen.
3 Humor en ontspanning. Een begeleider die met een kwinkslag te werk gaat, wordt bijzonder gewaardeerd.
4 Actief zijn met hoofd en hart. Stemmingen, negatieve en vooral positieve gevoelens laten verwoorden. Dus zich niet enkel richten op cognitieve inhouden. 
5 Klagen en negatieve gevoelens. Nogal eens komen bij het empathische luisteren negatieve gevoelens naar boven: vereenzaming, vervreemding, ondankbaarheid, ruzies, uit elkaar gaan, rancune, afgunst ja soms haat. Even passief luisteren, er niet op ingaan (je bent geen therapeut). Gewoon knikken of halfluid mompelen als communicatie: Ik heb het gehoord.
6 Gezelligheid. Een van de positieve gevoelens en stemmingen die meest gewaardeerd worden in de empathische omgang is het oproepen van gezelligheid en nabijheid.
7 Intimiteit en seksualiteit. Tederheid, intimiteit, knuffelen, strelen bespreekbaar maken. In elk geval respect opbrengen voor de persoonlijke levenssfeer van de deelnemers.

Wil je feedback geven? georges.decorte@telenet.be




>

Blog tegen de regels? Meld het ons!
Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!