Gustje, kampioen in het bijwonen van begrafenissen
hier begin ik met Dendermonde waar ik op
eenen dag 4 begrafenissen heb mee gemaakt: eerste in t gasthuis, een in de
Groote kerk, eene in Grembergen en de vierde was Papa Frans Roman, mijn geweze
patroon en eigenaar van het huis waar ik jaren woonachtig was geweest.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Drie heb ik verscheidene malen mee gemaakt,
maar ééne is me altijd bij gebleven, t was de laatste in St. Gilles binnen.
T was den hoogsten dienst: daar was de
familie in grooten tenu en de Heeren allen per chapeau buse, groot verschil met
de eerste in t gasthuis, den 2de in de groote kerk om 9 uur, daar
waren we tegenwoordig met de volgende vrienden, ze moesten ook naar de
begrafenis van den bestuurder la banque d Alost, Brusselsche straat: çuuke De Mickser, Jules De Pauw, De
Kinne Dieltjens, Jan uit de barak, Willem Loret en natuurlijk ik.
Na den offer langs de Markt zegt Jules De
Pauw: w hebben nog tijd, we gaan eerst eene pakke bij de Gust.
Jan uit de barak weigerde, die was gewoon
een druppel te drinken, de Kinne pakte t woord: wie zegt da, de Gust heeft er
wel en nog al ne goeie cognac en de man van Mie Pijp kwam mée en ik was al weg
en verwittigde Tante Irma, die woonde in de casernestraat, rap een druppelglas, een weinig azijncafé in
met veel water,
de mannen stonden aan den toog en ik riep;
Jan, kom aan de kelder trap, drink rap uit, want er zouden accisiens kunnen
komen, ik houdt daar niet aan, want ze kunnen langs twee kanten komen en roef,
de cognac - ik wil zeggen de gedupte cofie - was binnen
Die éen entrasie was maar voorbij of we
stonden al voor de deur van patissier Oosterlinck, eerst en vooral al wie we zagen,
stuurde we naar Mie Pijp achter de prijs van dien speciale cofie, kinders stuurden
we in de naam van moeder.
Ja, de vra wist niet wat er gaande was en
maakte heur lastig en hing er soms al eens ééne g
aan en t was maar na de
begrafenis dat ze geweten heeft waaraan het paard gebonden was, toen die
artiste bij Jan ne café cognac vroegen.
Hier kwam t schoonste aan, de familie kwam
toe, t waren bijna alle van Wieze, de laatste kwam per hoogen hoed met een
ferme cigaar in de bek en al rookende, t was maar eerst, toen hij t lijk ging
groete dat hij zijn hoed afnam en de brandende cigaar op de straat kwam roeien.
Het eerste, wat de Kinne zegde: t is te
pardonneere, ze zijn van Wies, maar durf hij met zijnen hoed in de kerk gaan,
is hij verwisseld,
hij hadt de gelegenheid niet, want hij is
bloothoofds binnen gegaan en eerst hoed in zijn auto gelegd.
Daar het lijk naar Wies wierd vervoert,
zijn we gegaan tot aan de statie, een gelegenheid om onzen anker eens te laten
vallen bij çuuke De Mickser en t
spel was weer aan gang: ne café cognac, er zaten nog eenige boeren binnen, die
het lijk gingen volgen tot in hun dorp, en çuuke
blies in de Kinne zijn ooren: mijn vra is ook van Wies en zegt eens wat we
tegen zijn gekomen.
De boeren stonde recht om te vertrekke en
Leon met zijn onnoozel gezicht vroeg: is da waar als er iemand in Wies sterf,
men overal chapeau buse gaan leenen,
was het nu het gevolg van het zegge van de
Kinne weet ik niet, in ieder geval allen zijn buiten gegaan met den hoed in d
hand.
|