27/10 H. Aartsengel Michael: Bewaarder van de Restkerk - Pr Rodrigue (O crux ave)
O glorierijk zwaard gegeven aan de H. Aartsengel Michael door de Eeuwige Vader van het Eeuwige Rijk. O glorierijk zwaard, bevecht alle boze geesten in onze gezinnen, in onze gedachten en onze harten. Glorierijk zwaard van de H. Aartsengel Michael, plaats dit overwinnend teken in mijn rechterhand om de uiteindelijke laatste overwinning te bieden en om in staat te zijn om alle destructieve geesten te overwinnen, die mij willen wegvoeren van de Heiligmakende ggenade. Kom, glorierijk zwaard van de H. Michael, flits met een straal van de H. Geest, zodat we het gezicht van onze geliefde Hemelse Vader kunnen zien en de beloften waardig worden van onze Heer Jezus Christus. Amen.
(...) Eeuwige Vader we willen maar 1 ding: Uw Wil doen. De Wil die ons het koninkrijk van Uw Zoon Jezus gaf en de wil die ons ook de vrede gaf om alles in de wereld te overheersen. Dit is de wil van Uw plan sinds het begin van deze wereld en daarom Vader, willen we U blij maken omdat U zo vol van genade bent en zo goed. Moge Uw eeuwig licht op ons schijnen met de zegen van Jezus, onze geliefde, onze Redder. Moge de geest van liefde van U beiden ons de voorspraak van de H. Michael en onze Moeder, de Maagd Maria en de H. Jozef schenken. Bid voor ons. En ook de H. Johannes de Doper bid voor ons. Moge de Almachtige God ons zegenen en ons onder Zijn leiding plaatsen in de naam van de Vader en de Zoon en de H. Geest. Amen.
1 De overwinning van Christus zal komen door het Onbevlekt Hart van Maria.
2 De Goddelijke Drie-eenheid bestaat op Zichzelf, maar ze willen hun leven delen met ons
3 De H. Drie-eenheid heeft een plan voor ons
4 In de Summa Theologia van St Thomas van Aquino spreekt hij over God die op Zichzelf bestaat en over Zijn plan wat de Schepping is. Deze werd door de Eeuwige Vader gedaan, maar deze Schepping zal terugkeren naar Hem. Hij heeft dit in Zijn wil geschapen door het Woord, dit staat in het begin van het Evangelie van Johannes. Dit kwam omdat het Woord is mens geworden door de H. Maagd Maria. Toen is Hij de historische Zoon van God geworden die volledig God en volledig Mens was. Dit is verbonden met de verschijning in Knock, Ierland.
Boodschap aan M. Rodrigue in Knock, Ierland
11/10/2019: H. Johannes: In het begin was het Woord, het Woord was bij God en het Woord was God. Het was in het begin bij God Het Woord is mens geworden en heeft bij ons gewoond Hij kwam naar wat van Hem was, maar wie van Hem waren hebben Hem niet ontvangen. Wie Hem wel ontvingen en in Zijn naam geloven, heeft Hij het voorrecht gegeven om kinderen van God te worden. (Johannes 1) Hij die op de troon zat zei: Alles maak Ik nieuw! (Openbaring 21:5)

Maria: Mijn lieve kinderen, ik ben hier om jullie te waarschuwen voor wat er binnenkort op aarde zal gebeuren. Zie hier de aanwezigheid van Mijn Zoon op het altaar van Zijn offer, vooraf voorgesteld als het Lam waarover door de profeet Jesaja werd gesproken, het Lam van het offer voor de redding van de wereld, het Lam van het paasmysterie. In het mysterie van de Eucharistie is ook het Lichaam van de Kerk aanwezig: als strijdende Kerk tijdens de tocht op aarde, als lijdende Kerk in de zuivering van het Vagevuur, en als glorierijke Kerk in Haar heiligen in de Hemel. De Kerk is het Mystiek Lichaam van Christus, aanwezig op het Kruisaltaar door het Lichaam van Mijn Zoon, Jezus.
Als jullie Moeder kwam ik hier met Jozef, de beschermheilige van de Kerk en jouw beschermheilige. Hij is jullie verdediger tegen de kwade werken van iedereen die Jezus heeft verraden. De figuur van Johannes de evangelist, als Apostel, is hier ook. Hij werd door mijn Zoon, Jezus, aan de voet van het Kruis gekozen om mij te beschermen van die dag tot de dag van mijn Tenhemelopneming. Hij is hier als vertegenwoordiger van al mijn trouwe en toegewijde kinderen. Hij is de antithese van degene die Jezus heeft verraden.
Jozef, ikzelf en mijn Zoon, het Lam Gods, die de zonden van de wereld wegneemt, zijn jullie voorbeelden als de trouwe H. Familie van de Eeuwige Vader. Open de leer van de H. Traditie van de Kerk met betrekking tot de overgedragen leer van Johannes, mijn geadopteerde Apostel. Open zijn brieven en het boek Openbaring. Binnenkort zullen jullie begrijpen wat er in zijn visioen werd beschreven en gezien. De Kerk zal worden opgeofferd, net als mijn Zoon. Mijn gelovigen zullen lijden voordat ze de plaatsen binnengaan die voor jullie werden voorbereid.
Het Kruis van het Lam zal spoedig schijnen op de Aarde en voor iedere mens. Ze zullen hun geweten zien wanneer ze het Lam Gods aan het Kruis zien. Het zal de Dag zijn van hun verlichting! Mijn houding van bidden, rechtstaand en opkijkend, en wachtend met open armen, is voor de komst van die Dag van Waarschuwing voor iedereen. De gebedshouding van Jozef leert de Kerk wat ze nu moet begrijpen: gebed, boete boete.
De laatste Apostel op Aarde vertegenwoordigt de hiërarchie van de Kerk in deze dagen van verwarring. Alleen de ware leer die teruggaat naar de Apostelen en die zijn overgeleverd via de levende Traditie van de Kerk, zoals geopenbaard door de H. Geest, die de ziel van de Kerk is, haar Heiligmaker, zal jullie beschermen tegen de valse profeten en de valse leer van hun zonde. Deze leer is van Satan, die het mystieke hiërarchische Lichaam van mijn Zoon op Aarde is binnengedrongen. Ik roep de Apostelen van de eindtijd op. Sta op met een nederig hart, met een gehoorzaam en toegewijd leven aan mijn Zoon Jezus. Luister naar wat ik heb gezegd in La Salette en in Akita. De tijd komt eraan.
Wees gereed. Biecht jullie zonden. Ga naar de Biecht, vast en bid de Rozenkrans die jullie zal redden van de valstrikken van de duivel. Bid tot jullie beschermengelen. Kom en aanbid mijn Zoon in het Heiligste Sacrament van de Eucharistie. Overweeg de woorden van mijn Zoon, het Lam Gods, in het Evangelie van Johannes en zijn boek Openbaring. Uiteindelijk beloof ik jullie de triomf van mijn Onbevlekt Hart. - OLVrouw van Knock
13/10/2019 Jezus: Ik ben het Lam Gods. Binnenkort zal Ik de zeven zegels openen om de wil van Mijn Vader te vervullen. Wie jullie verwelkomt, verwelkomt Mij en verwelkomt de zegen van Mijn Vader. Als je de H. Hostie ziet, zie je Mijn Lichaam en Mijn Bloed. Je ziet Mijn gezicht dat jullie wordt aangeboden als wit, glanzend brood. Ik ben het Brood des Levens voor iedereen. Wie dit Brood des Levens zal eten, zal op de laatste dag verrijzen. Er komt nu een grote duisternis over de wereld: een duisternis van zonde, van ellende, van Satan, die zal proberen het gezicht van Mijn Lichaam, dat Mijn Kerk is, te misvormen. Hij zal proberen Mijn witte gezicht in de Heilige Eucharistie te misbruiken met een afschuwelijk heiligschennis.
Op dat moment zal de tijd op zijn. Een grote ramp zal de wereld overspoelen als nooit tevoren. Rome zal vallen. Satan zal nooit de overhand krijgen over Mijn rechtvaardige en mijn trouwe Rest. Het teken zal in de lucht zijn en de hand van Mijn Vader zal de duisternis van Satan, zijn valse profeet en zijn gladde acolieten overwinnen. Het zegel wordt verbroken. Bereid je voor op deze dag. Mijn Moeder zal Mijn rechtvaardigen overal beschermen in de toevluchtsoorden die zijn voorbereid door haar Onbevlekt Hart.
Mijn zoon, Michel, je hebt grote verantwoordelijkheden op je schouders. Weet dat de last licht zal zijn en dat de vreugde van mijn kinderen groot zal zijn. "Gelukkig zijn zij die geroepen zijn tot het avondmaal van het Lam." Ik koester en bescherm ze. Ik voed ze. Ik zegen ze. Ze zullen de pest van de vijand niet vrezen. Jullie Redder, jullie vriend, Jezus
Deze verschijning in Knock betreft ook het mysterie van de serafijnen, die altijd rond de troon van God draaien. Ze zijn het vuur van Gods Troon.
Wiki: In het troonvisioen in Jesaja 6:1-4 wordt over serafim gesproken die de Trisagion roepen, wat de tempel en de hele aarde vult. De serafim hebben in Jesaja geen vier maar zes vleugels en zijn dus van een extra paar vleugels voorzien. Met iedere keer twee vleugels bedekken ze hun aangezicht en voeten, met twee vleugels zweven ze voor de troon van JHWH. Minimaal een van hen beschikt over een menselijke stem en handen (Jesaja 6:6).
Het Lam van God is het Tabernakel, de Heilige Eucharistie. Het is het mysterie van het Heilige offer van Christus die leven zal geven aan de wereld. Hij zei: Degene die Mijn vlees eet zal eeuwig leven hebben. Het Boek Openbaring is voor deze tijd. Het boek is geopend.

Het is het boek van Openbaring en het is voor deze tijd. Het is reeds een lange tijd geopend. We kunnen de verschijning vergelijken met La Salette.
1 Er waren twee rampen voorspeld met aardappelen als de mensen niet zouden bidden. Dat was het geval in Ierland en in Frankrijk.
2 OLVrouw was gekroond in de verschijningen van La Salette en in Knock. Maria is gekroond in de Kerk als Koningin vna Hemel en Aarde, en daarom is ze voorspreekster voor de mensen op aarde tot God in de Hemel.
In de Hemel hebben we de Eeuwige Wet, maar ook op aarde hebben we de 10 geboden gekregen via Mozes, na de erfzonde. In de Hemel hebben we de Eeuwige Wet, Voorzienigheid van God genoemd in theologie. En wat is deze Eeuwige Wet van God? Alles wat Hij heeft gepland, en zal maken voor ons, zal tot bestaan komen en terugkeren naar Hem. De H. Ireneüs noemt dit het heilsplan.
kerkvaders.be: Volgens Ireneüs doet dit niets af aan de verantwoordelijkheid van de mens voor zijn afvalligheid, noch aan de realiteit van het werk van de duivel die hiertoe heeft aangezet. De duivel is, zoals Ireneüs het zegt in de passage die we hierboven citeerden, “de aanstichter van de overtreding.” De bekoring van de duivel bestaat er volgens Ireneüs in aan te bieden wat hij niet kan geven. Adam en Eva werden verleid onder “het voorwendsel van de onsterfelijkheid”.
Zo bekeken is de dood dus voor Ireneüs enerzijds het gevolg van de menselijke afvalligheid, waardoor hij zich afkeert van de enige en unieke bron van het leven. Maar anderzijds komt de aanzet van de duivel, zodat de dood ook uitdrukking geeft aan zijn heerschappij over het menselijk geslacht. Maar de dood is tegelijk omvat door de goddelijke heilseconomie, door de manier waarop alles samenkomt in Gods hand. Gezien vanuit het perspectief van de redding die Christus schenkt door middel van het ‘teken van Jona,’ verstaan we dat, aangezien het God zelf was die bepaalde dat de walvis Jona zou opslokken, Hij ook het opslokken van de mensheid door de grote walvis ‘droeg’ in zijn beschikking, zijn heilseconomie, die uitloopt op het uiteindelijke vinden van redding, tot stand gebracht door middel van het teken van Jona.
Dit was de grootheid van Gods geduld. De mensen konden alle dingen doormaken en kennis van de dood opdoen, en dan de opstanding uit de doden bereiken en uit ervaring leren waaruit ze bevrijd waren. Zo zouden ze God altijd dank zeggen omdat ze van Hem de gave van de onsterfelijkheid hadden gekregen en Hem des te meer liefhebben omdat “degene aan wie Hij het meeste geschonken heeft” (Lc. 7,43) ook “het meest van Hem zal houden” (Lc. 7,42).
Zo zouden ze zelf weten hoe sterfelijk en zwak ze zijn, maar ook begrijpen dat God zo onsterfelijk en machtig is dat Hij onsterfelijkheid verleent aan het sterfelijke en eeuwigheid aan het tijdelijke. En ze zouden ook kennis hebben van alle macht van God die in hen openbaar is geworden, en, daardoor onderricht, over God denken overeenkomstig zijn grootheid. Want de glorie van de mens is God; het bekken van Gods werkzaamheid en van heel zijn wijsheid en macht is de mens.
Op deze manier beschouwd, vertrekkend van het werk van Christus, het door God voorziene teken van Jona – de voldoening schenkende, verlossende en dood vernietigende dood van Christus –, kan Ireneüs in de tragedie en de absurditeit van de dood de ontvouwing van de Wijsheid van God zien, die een opvoedende rol speelt in de goddelijke heilseconomie. De Wijsheid laat de mens toe zijn uiterste zwakheid en sterfelijkheid te ondervinden in de afvalligheid van God, de enige bron van leven, opdat hij nadien des te steviger zou vasthouden aan God. Hoewel dus afvalligheid en dood niet minder dan een catastrofe zijn, aangezien het wezen dat God schiep voor de gemeenschap met Hem in zijn glorie, God de rug toekeerde en wegrot in de aarde, is de Wijsheid van God zo machtig dat zelfs die catastrofe ingesloten kan worden in een grotere, goddelijke economie, en op die manier tot iets goeds gekeerd kan worden.
De afvalligheid is de overwinning van de duivel, tegen wie de overwonnen mensen uit zwakheid niet terug konden vechten om de palm van de overwinning te behalen, zoals Ireneüs het zegt. De overwinning kon enkel behaald worden door het Woord van God zelf, dat vlees werd. Maar deze overwinning van de dood bewerkstelligt Hij op geen andere manier dan door het sterven zelf – het teken van Jona – waarmee het schijnbaar catastrofale opnieuw binnenstebuiten gekeerd wordt. Vanuit twee verschillende standpunten kunnen we daarom twee dimensies onderscheiden van de afvalligheid en de dood: catastrofaal en pedagogisch. Maar die zijn slechts een kwestie van standpunt. Voor Ireneüs is er maar één economie van de ene God, en die wordt ontvouwd in de Schrift.
Ireneüs geeft verdere redenen aan waarom het voor mensen nodig is om zwakheid en dood te ervaren vooraleer verheerlijkt te worden door God. In deze passage geeft hij antwoord aan wie de vraag stellen waarom God de mensen niet volmaakt heeft gemaakt vanaf het begin, zodat ze zich nooit van Hem konden afkeren. Irenaeus antwoordt dat enkel vrije schepsels in staat zijn om lief te hebben. Bovendien zijn alleen vrije schepsels, in staat om initiatief te nemen en antwoord te geven, bekwaam om te groeien: ze groeien van hun geschapen toestand naar de onsterfelijkheid en de onvergankelijkheid van God, als ze in gemeenschap treden met Hem en zo worden omgevormd.
Overigens, zo stelt Ireneüs, het is slechts door de ervaring van het tegenovergestelde dat wij er toe komen om gaven te waarderen. Zo wordt het vermogen om te zien meer gewaardeerd door wie weten wat het is om niet te zien. Ireneüs legt in AH 4,29 uit waarom dit zo is: omdat waardering gebaseerd is op twee soorten van kennen, de ene verworven door ervaring, de andere bereikt door het vormen van een mening. Zoals de tong bitterheid of zoetheid slechts door ervaring leert kennen, evenzo, stelt Ireneüs, zal ook de geest de kennis ontvangen van wat goed is, — gehoorzaamheid aan God waarin het ware leven gelegen is —, door de ervaring van zowel het goede als het kwade — en het kwade is ongehoorzaamheid en dat betekent dood.
De waarde van deze ervaringskennis is, als men beide kanten heeft ervaren en de ongehoorzaamheid heeft afgewezen door middel van het berouw, dat mensen steeds sterker kunnen vasthouden aan de gehoorzaamheid aan God. Maar, zo insinueert Ireneüs, als mensen altijd weer trachten deze soorten kennis te vermijden, zullen zij zichzelf voorbij lopen en hun menselijkheid ten onder brengen. Ireneüs besluit deze overwegingen in AH. 4.37 God heeft daarom al deze dingen verdragen ter wille van ons, opdat, door alle dingen onderricht, wij voortaan zorgzaam zouden zijn in alles en, omdat we geleerd hebben God met verstand lief te hebben, we in zijn liefde stand zouden houden.
God toont geduld met betrekking tot de afvalligheid van de mensen en de mensen worden erdoor onderricht, zoals de profeet het zegt: “Uw eigen afvalligheid zal u onderrichten”. Opnieuw geeft Ireneüs de menselijke afvalligheid een plaats in het ontvouwen van het goddelijke heilswerk, en zo, zoals met het teken van Jona, wordt zij een heilzaam moment. In AH 4,38 behandelt Ireneüs hetzelfde probleem vanuit een andere hoek. Hij wijst erop dat God het menselijk geslacht volmaakt had kunnen scheppen vanaf het begin, als ‘goden’, want voor God is alles mogelijk. Evenwel, de geschapen werkelijkheden, doordat zij geschapen zijn, zijn van een latere datum dan hun Schepper.
Zij zijn kinderlijk en daarom niet aangepast aan en niet geoefend in het volmaakte gedrag. Zoals een moeder een kind vast voedsel kan geven vanaf het begin (ofschoon dit voor het kind niet goed zou zijn), zo had ook God de mensen volmaakt kunnen maken vanaf het begin. Maar mensen die nog kinderen zijn zouden die volmaaktheid niet hebben kunnen ontvangen. Als schepselen kunnen we nooit ongeschapen zijn. Maar het doel van de schepping is dat mensen steeds meer naar het beeld en de gelijkenis van de ongeschapen God zouden zijn. Dat is een proces waaraan geen einde komt. Menselijke volmaaktheid is gelegen in de voortdurende onderwerping aan de creatieve werkzaamheid van God, waardoor zij de mensen ertoe gebracht worden te delen in de glorie van de Ongeschapene.
Tenslotte besluit Ireneüs AH. 4.38, door de voorafgaande discussie in enkele trekken te schetsen. Eerst was het nodig dat de natuur zou verschijnen. Daarna dat het sterfelijke overwonnen zou worden en opgeslokt door onsterfelijkheid en het vergankelijke door onvergankelijkheid, en dat de mens zou gemaakt worden naar het beeld en de gelijkenis van God, omdat hij de kennis heeft ontvangen van goed en kwaad. Daarom, opnieuw volgens Ireneüs, was God geduldig bij het zien van de afvalligheid van de mensen. En hij verklaart dit — binnen het raamwerk van Gods allesomvattende heilsplan — door het algemene beginsel dat de pas geschapen mens ervaring moet opdoen van zowel het goede als het kwade, teneinde steeds steviger vast te houden aan het goede, teneinde eindeloos verder vooruit te gaan naar God, steeds meer en steeds voller naar zijn beeld en gelijkenis.
Het omschrijven van de menselijke afvalligheid binnen het overkoepelende enkelvoudige heilswerk van God (veeleer dan een instant reddingsoperatie), toont de almacht van God. Hij is niet gedwongen is om te reageren (op de kwade streken van de duivel of op het falen van de mensen) en om een zogezegd tweede optreden te voorzien, een soort noodplan. In de plaats daarvan, door Gods werk in Christus, kunnen wij nu Gods scheppende activiteit vanuit een nieuw perspectief ontdekken: transformerend wat negatief leek in iets positiefs. Hij integreert Hij zowel schepping als afvalligheid en voegt ze in het eens en voorgoed, definitieve werk van God: in Christus’ werk van verlossing, de mens met God verzoenend.
Ireneüs verstaat schepping en verlossing samen als Gods ene werkzaamheid die de mens, het werk van zijn handen, de mens, vorm geeft en tot mens maakt, als (tenminste) deze mens het toelaat om met vaardigheid gekneed te worden tot de gestalte van de Verlosser. Het startpunt voor dit heilswerk is de Verlosser zelf. Op die manier geeft Ireneüs geen ruimte aan tegenstrijdige en hypothetische vragen, zoals de vraag of God wel mens zou geworden zijn indien Adam niet was gevallen. Het doel van het heilshandelen is, zoals we zagen, de openbaring van de heerlijkheid van God in een ‘ten volle levende mens’ die deel heeft aan het leven, de onvergankelijkheid en de glorie van God.
Maar, zo vraagt Ireneüs zich af, hoe kan het geschapene deel hebben aan de Ongeschapene, als niet eerst de Ongeschapene zichzelf met zijn schepsel verenigt? Die noodzaak is bepalend voor Ireneüs’ verstaan van het heilswerk. Want het was hiervoor dat het Woord mens werd en de Zoon van God Mensenzoon, opdat de mens, verenigd met het Woord en aangenomen zoon, zoon van God zou worden. Want op geen enkel andere manier zouden wij kunnen delen in de onvergankelijkheid en onsterfelijkheid, tenzij wij verenigd werden met de onvergankelijkheid en onsterfelijkheid. Maar hoe zouden wij kunnen verenigd worden met onvergankelijkheid en onsterfelijkheid als niet de onvergankelijkheid en de onsterfelijkheid geworden was wat wij zijn, zodat het vergankelijke kon worden opgeslokt door de onvergankelijkheid en het sterfelijke door de onsterfelijkheid, ‘opdat wij de adoptie tot zonen zouden verkrijgen”?
De groei en de toename (in volheid) die God voor het nieuw geschapen wezen had voorzien, was bedoeld om dat wezen te gewennen aan het ontvangen van een dergelijk aangenomen worden in Christus. En geen kwestie dat het schepsel dit uit zichzelf had kunnen bewerken ook niet als het niet afvallig was geworden. Welnu, juist zoals we twee aspecten vaststelden met betrekking tot de plaats en de rol van de dood in de menselijke existentie — het is zowel een catastrofe als omvat door een goddelijke pedagogie — zo is ook Christus’ werk tweevoudig.
* Enerzijds maakt (zijn werk) het door de levensadem bezielde wezen (de mens) tot een wezen dat leeft door de Geest, door hem volop gemeenschap te geven aan de onvergankelijkheid en aan de glorie van God en door hen, als zijn aangenomen zonen, tot een nieuw bestaan te brengen in de nieuwe Adam, de levendmakende Geest.
* De andere zijde van Christus’ werk is, aangezien de afvallige mensheid dood is ‘in Adam’ en slaaf is gemaakt van de duivel, dat Christus kwam om haar te bevrijden. Want Hij streed en overwon; immers, enerzijds, streed Hij, als mens, voor de vaders en maakte door zijn gehoorzaamheid volledig komaf met de ongehoorzaamheid; anderzijds bond Hij de sterke en bevrijdde Hij de zwakke en verloste het werk van zijn handen door de zonde te vernietigen. De bevrijding van de mens van de tirannie van de duivel wordt door Christus bewerkt. Als mens bestreed Hij de vijand en verzwakte de ongehoorzaamheid door de gehoorzaamheid. Als God sprak Hij de zwakke vrij en verloste het werk van zijn handen. Dat deed Hij door vrijwillig de dood op zich te nemen die geen recht had op Hem. Op die manier openbaarde Hij zijn macht in zwakheid.
Zoals de twee dimensies van de afvalligheid, een katastrofale (dimensie) en een pedagogische, slechts kwestie zijn hoe men ernaar kijkt, zo zijn de twee dimensies van Christus’ verlossingswerk, de zwakken bevrijden van de duivel (= verlossing) èn de gave van de onvergankelijkheid (= vergoddelijking) eveneens een kwestie van hoe men, met betrekking tot de ene Christus, ernaar kijkt. Zoals de mens, in Adam, onervaren was, zwak en dus vanaf het begin gemakkelijk tot afvalligheid verleid, was de mens, in Christus, sterk en overwon hij de vijand door gehoorzaam te blijven.
Evenzo zou Adam, bezield wezen, indien hij gehoorzaam was gebleven, ook onsterfelijk zijn gebeleven. Maar deelgenoot van de onvergankelijkheid zou hij niet geworden zijn, ook niet verenigd geworden zijn met de Geest, indien God, in Christus, zich niet zèlf met de mens had verenigd. Die twee aspecten (verlossing en vergoddelijking) zijn evident niet van elkaar los te maken. Ze werden gerealiseerd door de ene Jezus Christus die voor Ireneüs de eerste manifestatie is van de ware, volwaardige mens.
Gods intentie om een menselijk wezen te scheppen vereiste geen goddelijk bevel vanwege God, want zo’n wezen zou, zoals we reeds zeiden, een ‘automaton’ zijn (een instinctief wezen) dat zich niet vrij naar God kon keren. Veeleer vereist Gods intentie een ‘fiat’, een ‘mij geschiedde naar uw woord’ ’en een ‘Uw wil geschiede’ van een wezen dat in staat is de banden van de dood te breken en de tirannie van de duivel. Maar dan wel op geen andere wijze dan door vrijwillig te sterven, als mens, zodat we nu allen in staat zijn om onze instemming te geven, ons eigen fiat, teneinde herboren te worden in het doopsel, ons kruis opnemend, tot in de marteldood, om zo zelf mens te worden. Het werk van verlossing is niet eenvoudigweg eens-en-voorgoed bewerkt in het verleden als een apart gebeuren, volgend op andere gebeurtenissen: op de schepping, de zondeval en de menswording.
Als werk van God in Christus wordt het veeleer eens-en voor-altijd op een tijdloze goddelijke manier NU, IN ONS vervuld door ons eigen vrij gebruik van de dood, en, ingeschreven in het ene heilswerk van de ene God, wordt het ten uitvoer gebracht door de ene mensheid. Het besluit van Ireneüs’ boek Adversus Haereses vat zijn hele visie op het heilswerk in één zin samen: Want er is één Zoon die de wil van de Vader volbrengt en er is één mensheid waarin de mysteries van God worden bewerkt en waarin de engelen verlangen door te dringen, niet in staat zijnde de wijsheid te doorgronden van God (1 Petr. 1,12) door wie God, door wie het werk van zijn handen (de mens) — samengebracht en ingevoegd in de Zoon — wordt voltooid.
Enerzijds is het de wil van de Vader dat zijn Vrucht (de Zoon), het eerstgeboren Woord, zou afdalen naar het schepsel, naar het werk van zijn handen, en door Hem zou worden gedragen; en dat, anderzijds het schepsel het Woord zou dragen en naar Hem opklimmen, de engelen voorbij, en beeld en gelijkenis van God zou worden. Er is één heilsplan van de ene God, door de ene Zoon bewerkt in de ene mensheid. Het omvat schepping, afvalligheid, dood en verlossing: niet als verschillende momenten in de tijd maar als onderscheiden momenten van onze bezinning erop, nu wij de wijsheid van God beginnen te beschouwen, openbaar geworden in het mysterie van Christus.
***
Jezus leert ons over de Eeuwige Vader en door de Verlossing zal iedereen die ja tegen Hem zegt zich bekeren of zich laten dopen, binnengaan en terugkeren naar God de Vader. Dat we van God komen en terugkeren naar Hem. Dit is vanaf het begin het plan van God. We weten dit door de Bijbel. We hebben ons geweten gekregen om te weten wat goed en kwaad is. De Joodse mensen waren uitverkoren om de Eeuwige God bekend te maken en om het juiste pad van het leven te volgen als ze voor eeuwig in Hem wilden leven voor eeuwig. Dat waren de Tien Geboden met Mozes maar de De Tien Geboden en de profeten bereiden alleen de komst van de Messias voor, die Christus zelf was die Mens werd en geboren werd uit de Maagd Maria, omdat Hij iedereen wil redden. God wil niet de eeuwige dood van iemand.
Hij heeft ons met een vrije wil geschapen. Hij respecteert Zijn schepping, maar tegelijkertijd heeft Hij Zijn Zoon gestuurd. Door de dood van Zijn Zoon op het Kruis en de Verrijzenis heeft Hij verlossing gebracht, die wij delen in de Heilige Doop. Hij heeft ons de zaligsprekingen gegeven, we noemen de zaligsprekingen de wegenkaart van de Hemel. Je weet dat Hij ons vanwege de zaligsprekingen allen leert om de Tien Geboden te vervullen en in ons lichaam de wil van de Eeuwige Vader te bereiken, zodat we de eeuwigheid met Hem kunnen delen. Gods plande om eerst de engelen te scheppen en daarna de mensen.
Thomas van Aquino plaatste de kosmos op de laatste plaats. Maar we kunnen dit omkeren als we de H. Augustinus of de H. Bonaventuur volgen. Bonaventuur plaatste de Engelen in de kosmos en dan de mensen in de kosmos. Hier zien we de drie belangrijke daden van God in het begin. Het is het doel, de reden dat hij de Engelen heeft geschapen.
We zien het belang van de Engelenkoren en ook de belangrijkste Engel, de H. Aartsengel Michaël als de verdediger van de aarde. Ik zal de schepping van Engelen in het Boek Genesis uitleggen volgens de H. Augustinus.
In het begin schiep God de hemel en de aarde. (Boek Genesis), dat betekent dat er een einde komt. We moeten een begin en een einde hebben. Het Boek Openbaring is het einde. En het plan is om de Wil van God de Vader in je leven te realiseren om tot het einde te komen.
Het begin en wat Hij onmiddellijk deed was een feit, het was onmiddellijk een schepping. In het begin schiep God Hemel en aarde. De Hemel is het Koninkrijk en dit is waarom Hij wil om het te delen met de aarde. Hij zegt niet dat Hij de Hemel en het universum heeft geschapen. Heb je opgemerkt dat Hij het universum heeft geschapen als gevolg van de aarde? Omdat de aarde in een universum moet zijn om in harmonie te bestaan. Het universum is gemaakt om de grootheid van de Heer te laten zien als een spiegel die deze grootheid van de Heer weerspiegelt.
(Boek Genesis) De aarde was nog woest en doods, en duisternis lag over de oervloed, maar Gods geest zweefde over het water.God zei: ‘Er moet licht komen,’ en er was licht.God zag dat het licht goed was, en hij scheidde het licht van de duisternis; het licht noemde hij dag, de duisternis noemde hij nacht.
|