hoe droog waren mijn lippen toen ik, ten langen leste, dorstig van stoffige wijsheid proefde
tandenknarsend viel mijn wereldbeeld in duigen toegedekt met droge blaren
zocht wederom, gelijk de mens is, een andere schim
die ook in mijn gespiegelde vitrine vertoefde
ik was van mijn schepping getuige en kon weer de horizon verklaren
|