's Maandag was de ketel mudjevol
De kookwas gescheiden van de wol.
Hardnekkig vuil eerst gaan weken
Zonodig de vlekken nog gaan bleken.
Dan ging het in een teil op de bok
Waarin moeder roerde als een kok.
Op het wasbord alles schrobben
Dat was zwaar werk in die tobbe.
Dan ging het door een wringer,
Ouderwets nog met een slinger.
Na het wringen kwam het spoelen,
Alles door 't koude water woelen.
Tussendoor deed ze ook de bonte,
Oh ja mijn moeder was een pronte.
Daarna drogen op lange lijnen,
Tijd voor andere was, de fijne.
Ging gewoon in hetzelfde sop,
Was de sunlight niet snel op.
Bij regen vertok haar bekkie,
Moest ze drogen op 'n rekkie.
Maar aan het einde van de dag
Zei moeder met een blije lach
Het mag wel veel werk lijken,
Wat wacht is nog het strijken.