ik lag wat langer in Morpheus' armen ze waren warm en koesterend wollig
mijn Chateau de Chambres d'Action, rond en in quasi vergane glorie, vertelt mij nu met een rustige slag (hij loopt op twee stromende darmen)
dat vandaag het vervolg van mijn levens story om zes uur drie en dertig bij open raam beginnen mag
er passeert een eerste blik naar ik aanneem op vier wielen (ik woon één hoog voor) en de vogel aan de overkant, een duif op leeftijd, zit als het waren doorgezakt op het Franse dak menselijkerwijs gesproken op zijn iele hielen
ik word me gewaar van de zucht naar de bruine vloed iets dat, zoals u weet, bij mij dwangmatig moet eer ik begin aan het dagelijks leed
en omdat ik daar op tijd voor wil zorgen zeg ik nu vast weliswaar op de automatische piloot een goedemorgen omdat ook dat bij de ochtend past
2
mijn slaap was kort vannacht warrig waren mijn gedachten maar die bleven schimmig in een onbekende verte hangen
ze zijn dan moeilijk te duiden of er nu mooie engelen zongen dan wel sissende giftige slangen zich in het bewustzijn dwongen
zeker is dat ik thans zes uur hoor slaan terwijl de eerste vogel fluitend ontwaakt de hemel neigt naar ontluikend blauw; weer wordt een ochtendstond met opkomend licht aangemaakt
zo, het is inmiddels halfzeven eerst maar eens gemalen bruine bonen sleutels in mijn bestaan en er wacht een baard van vele dagen ik wens u een goedendag, want moet van u henen gaan
wat is toekomst als mijn avond valt is dan de dag van morgen nog wel voorstelbaar en ik het komende, tevens, minder onbevangen ervaar?
mijn huid raakt gerimpeld, doch de ogen zien schoonheid almaar toenemen door het rijpen in de vele voorbije jaren, en voelen zich minder verplicht om het “ waarom” te verklaren
ik lijk dan ook meer door het wezenlijke verlicht; dat vaak het tegengestelde op liefde is gericht
zelfs of juist als het vergankelijke in toenemende mate zijn natuurlijke taak verricht
het licht al op eerder dan de voorgaande dag even is er een zielenlach
ik koester mij dan onder een warme deken, en hou dit moment zo mogelijk vast; het is ruiken aan rozengeur die zwaarte doet weken
ook al is de geest gewillig de hemel wil het ontwaken een wijle verdagen dan speelt het geluk, kort zijn part ondanks dat het bewuste allengs toch opstart
het zijn soms twee, weliswaar kort, vergaarde tellen
maar ondanks het armlastige breinkwellen. weet een zalige wijze van eeuwigheid de werkelijkheid uit te stellen
de " Meierijsche Stede " nog enkel in naam geboren kent een historie met een rijk verleden waar het groene land is gezegend met waterlopen, elk in een passend gloren
daar draagt een gemeenschap verspreid over plekken met eigen haard en opgebouwde waarden gezegend die zijn ontstaan door de eeuwen heen deels zelfs met stadsrechten bejegend
de mens woont hier tussen Oeteldonk en Lampegat maar op een plek van nijverheid ook met een nationale allure en in een eigentijdse stad
tussen de beschermde natuur van heiden, velden en bossen heeft men de Koeveringse molensteen als symbool van eenheid gemeen
en op vele markten en pleinen is het gelijk als vanouds met Bourgondische kenmerken daar zal men de gemoedelijkheid, zo eigen aan onze streek, vast en zeker blijvend versterken
uit het zesde couplet van het Wilhelmus: “de tirannie verdrijven die mij mijn hart doorwondt.”
Paris, La realité?
het lijkt dichterbij te komen dat kruit van het verderf wij stoppen met dromen ervaren weer duidelijk de scherf tussen goed en kwaad
het moet worden gezegd zonder respect voor jezelf en de ander kan het gif bij ieder naar buiten stromen
vrijheid gedenken wij daarom niet voor niets en elk jaar weer en niet alleen voor het vrij uiten van het woord
(bestaat er wel een grens dichtbij of verder weg waar het individu ‘niet’ op enigerlei wijze in zijn waardigheid wordt verstoord)
de tirannie van de kogel ondervindt nergens respect maar welke universele waarden stellen wij daar 'echt' tegenover opdat vredelievendheid, als van zelve, in ieder van ons zal worden opgewekt
het is niet zo dat als de ramen beslaan en de deur zich sluit het licht zich weldra dooft
wel voelt men op een andere wijze ieder binnenkomend geluid, eerder van het aardse beroofd
het neigt dan nog meer naar het trager zingen van het eigen hart het is meer de ruis van buiten waarvoor de oorschelp zich sluit
het volle verstand lijkt in te krimpen - dat is schijn - ; de omgeving verliest haar kracht alsof men praat zonder woorden
verlies vangt stilaan te stollen verandert van kleur het is het onreine beschimpen, en heft grenzen op, men wordt mild en onkwetsbaar zacht
in het volmaakte bestaat enkel nog rozengeur het is dan al vertoeven - in de eeuwigheid die wacht - : op verlossing van zinnen, en de ziel is ontdaan van zwaartekracht
in mijn donkere kamer ontwikkelen zich bij tijd en wijle beelden van onbekende aard ook al lijkt de waarneming zuiver en belicht onder de juiste hoek soms groeit er ongewild een boze duistere geest waarvoor ik ernstig huiver
het kan zijn dat kleuren zijn opgelost in zwart-wit denken omdat de werkelijkheid zich aan dromen botst of zich in de stroom des levens hecht aan lucht en door het zoet wordt verleid
het zet mijn wereld op zijn kop gevoelens zijn niet te bedaren het blijft wachten op een baken verderop maar wellicht is het ook de tijd die een en ander zal verklaren
in de donkere kamer onthullen zich bij tijd en wijle beelden van onbekende aard ook al lijkt de waarneming zuiver en belicht onder de juiste hoek soms groeit er ongewild een boze duistere geest waarvoor ik ernstig huiver
zou een slang zich verbergen duivels van zin die plots enkel schaduwen baart en, zo lijkt, mij met stuurloosheid willen tergen.
het kan ook zijn dat kleuren zijn opgelost in zwart-wit omdat de werkelijkheid zich aan dromen botst of in de stroom des levens hecht aan lucht en door het zoet wordt verleid
het zet de wereld op zijn kop daar denken wordt gesmoord in niet te doven vuren veel tijd wordt vermoord in slapeloze uren het is wachten op een baken verderop
binnenkort kantelt het licht weer mijn uitzicht in hoop verpakt en natuurlijk bemanteld oprijzend uit de laatste dagen van een verjarend gewricht
het is een verlangen vol van gezangen het is de roep naar een heimelijk baren; de geboorte van een bevruchte zonnestraal in de maagdelijke engte die met vruchtwater mee uit wil varen
het is ook de mens die eigenhandig al komende pilaren bouwt en schreeuwend voor zichzelf weer een toekomst ontvouwt
zo ben ik ook aan het aardse eigen, heersend en die graag het nieuwe heden voorbeschouwt
jij, mijn muze ziet mij niet voel je wel; mijn schepping in het verschiet
mooi, zo mooi waarover ik vertel of droom in het gras drijven op jouw wolk zuchten, zij aan zij wij zijn een samen zijn we te leen altijd toeven in mei de woorden gemeen
je gaat ver de morgen vooruit dat hoort ook zo ik verlang naar je mijn kunstige bruid
mijn handen raken je ziel mijn mond spreekt de tong likt mijn lijft doorweekt met verlangen een echo jaagt achter jouw lokkende gezangen
mijn moeder is niet meer al even ze heeft lang geleefd broos van geest dat is niet overdreven geaard in schraal zand en gelovige angst met strenge kapiteins mijn moeder is niet meer al even ze heeft mij gezoogd gedroogd wakker gelegen bang voor woorden van buiten en al lang voor het einde zich in eenzaamheid moeten bewegen ook nog van oud naar jong naar levende vergetelheid mijn moeder is niet meer dank zij haar mag ik rijk leven
zij heeft binding met de herinnering daar zij als vrouw is geboren zij alleen draagt een kind naar het licht een mens die bij ons mag horen
daardoor toont liefde een gezicht doorheen de stuipen vóór de eerste dag er start een verbond, toekomstgericht, opgesteld door een haast natuurlijk gezag
geen ander geraakt zo gehecht een leven kort of lang, ononderbroken aan de weg van een kind, mens die onvoorspelbaar is voorzegd
het is de moeder, onze moeder de eerste vrouw van nabij die eeuwig aanwezig wil blijven in de stromingen van ieder getij ook als ik, de volwassene zelf zijn eigen gedicht wil schrijven
moeder laat nooit los dat staat het gevoel niet toe dat is pijnlijk en maakt soms moe
moeder is ook maar mens kent de schaduw van het bestaan en vaak getekend door het leven maar heeft altijd een diepe wens het onvoorwaardelijke door te geven
het wordt later ik voel dat met mijn ogen ik word later verder weg van ritme dat thans over mijn tijd is gebogen
meer en meer drijf ik mee op voorbijgaand water mijn tijd heeft minder haast toch is het alsof ik sneller ren naar later, naar eindeloosheid word gezogen
het is al maar vaker groen een groeiend kind het kind dat allengs volwassenheid bemint
ik word ingehaald vaker in grijs vertaald ook als het ware doorzichtig praat als vanzelve omzichtig haast tot zwijgen toe het doel lijkt bepaald: of raak ik in de toekomst verdwaald?
de afstand is nabij doch in beton gegoten een anti climax heb ik de dodendrank zelf ingegoten of kijk ik mank door ijzige emotie wat was de liefde slank of was het verbeelde negatie de nacht was hel verlicht het etmaal zonk weg in de herhaling de put gegraven met modder gedicht of was ik naief mijn eigen dief, mijn ziel opgelicht met verboden gaven
ik ben als een slinger van het uurwerk, onder het stof staande naast de stolp het tikt nog in mijn hoofd al is het een eeuwigheid gelee ik zie haar nog met open mond de middag inluiden mijn hand voelt het tafeltapijt waaraan ik wegdroom in mijn schoolse werk mij ontgaat de zware maag ook niet en denk ook nog eens aan alles dat geen algebra heet bij de herontdekking van de wereld zo, tegen drie uur volgt de herkenning zonder woorden dan, na een eeuwig moment beantwoord ik met,,zo,,,,, en gaat zij thee zetten met jan hagel of chocola en ontelbare witte stipjes de middag is gebroken
ik ben onder aan de berg thuisgekomen na jaren van omzwerven in belichte duis ternis, helder zie ik de blauwe lucht, nog verder dan tranen die verdampen aan wimpers; de rietvelden van de ziel in het gevoel vastgeprikt als spelden die glinsteren in het aangezicht van mijn volle maan nog eenmaal demp ik het vocht en tel in mijn hart de som van dalen en stijgen van doeken in het toneelspel van beelden en ik mijn vingertop in 't zand begraaf naast twee dove oren
soms is alleen niemand om je heen vaak echter een gevoel ieder weet wat ik bedoel vertoeven in een woestijn onherkenbare slijtende pijn of verlaten van praten met vragende ogen die niemand binnen laten een woord dat niet wordt gehoord waar doofheid soms bekoort lege straten holle vaten dode maten open gaten met een verleden het is de herinnering beleven van de schenkende moeder soms ja, ook diep doordringend in het onbewuste heden of verlies, de adem bedwingend
Sein....(1)
manchmal ist man allein niemand um dich herum jedoch oft ein Gefühl Jeder weiß, was ich meine als wäre man in der Wüste unkenntlicher tragender Schmerz oder von Reden verlassen mit fragenden Augen die Niemanden nach Innen lassen ein Wort, das nicht gehört wird Taubheit, die manchmal zieht leere Straßen Hohlgefäße tote Kameraden offene Löcher mit einer Vergangenheit erleben einer Erinnerung der Leben spendenden Mutter manchmal ja, auch tief eindringend im unbewussten Heute oder Verlust, der den Atem bändigt
soms zie ik in je ogen de schemerende einder als grens van het heelal waarachter woorden vallen
al mateloos matig in getal traag verdampend in een onzichtbare meander en kennelijk onlogisch slingerend rijgend; de vlakke echo spiegelend van wie dan ook of jij, de ander
op de schouw tikt de pendule weer de herinnering uit jonge jaren waar de ouderdom rustte en ik toekomst deed vergaren
zo herhaalt zich met de ziel in staar op niet gespelde momenten
dat lente en winter samenvallen in een enkel tijdloos gebaar
ik ben er nog jij ook zie ik door mijn olijke kijkers en toch het voelt zo vreemd echt gemeend je bent een van die zeikers een vreemde eend in de bijt waarvoor niemand zich neervlijt
er bestaat geen nederigheid voor mensen als jij gevuld met rijstebrij plompverloren klei een pissebed ben jij, 'k heb een hekel aan jou druiloor in de kou slijmbal in korte mouw je bent aan lager wal geraakt
zo, ik begin de week met een schone lei zeven naakte dagen voor mij mijn zelfbeeld middels spuwend gal verkleurd heb mezelf lekker verscheurd dat lucht op. nu is axe aan de beurt. en ben weer apk goedgekeurd
ik ben er nog jij ook zie ik door mijn olijke kijkers en toch het voelt zo vreemd echt gemeend je bent een van die zeikers een vreemde eend in de bijt waarvoor niemand zich neervlijt
er bestaat geen nederigheid voor mensen als jij gevuld met rijstebrij plompverloren klei een pissebed ben jij, 'k heb een hekel aan jou druiloor in de kou slijmbal in korte mouw je bent aan lager wal geraakt
zo, ik begin de week met een schone lei zeven naakte dagen voor mij mijn zelfbeeld middels spuwend gal verkleurd heb mezelf lekker verscheurd dat lucht op. nu is axe aan de beurt. en ben weer apk goedgekeurd
telkens als ik een kleed afleg zie ik na de woestijn een herkenbare weg
als ik mijn schrift ooit niet meer aanleng zal er dan een beeld zijn waar mijn ziel zich weer opnieuw in grift
of zal het laatste mij eeuwig naken een nog verdere vulling van mijn testament wraken
soms, kijk ik willoos in het veranderlijke en ervaar de sfeer van het vergankelijke in hedendaags zijn
zal ik opnieuw opstaan in de ouderdom, maar als immer in aanvang kinderlijk klein
of is de lucht open mijn dracht verlopen en slijtage niet meer telt
natuurlijk is het zo dat allengs mijn rug naar dichterbij helt, waar het aangezicht eeuwig wordt verlicht, mijn tijd verlopen is en enkel de laatste liefde nog geldt
als ik zo in de nacht vertoef en even achterom wil zien ervaar ik het licht en tegenlicht de adem waar ik me van bedien vloeit over helder zicht maar ook de zwaarte waarvoor een mens haast zwicht
ik zou zo graag willen, ook door mijzelf te verstillen, jou bevrijden van zwijgende doch knagende last wat het hart doet verkillen en de zon doopt in smart
zie mijn glimlach door de nevel heen en mijn ziel u schouwen het legt de band als bij getrouwen in een veilig land: waarop men liefde mag verbouwen
oh, ik mens op houten botten hoe moeilijk is het buigen om vruchten te rapen, zacht gemoed op te zuigen, jouw sterven te beknotten
toch heb ik weet vraag niet hoe het is wat de hemel meet het schijnt aan overgave gepaard doelend op gemis die ieder ooit baart
met jou pluk ik bloemen aan het seizoen eigen het zal de tijden aan elkander rijgen waarna een morgen op zal doemen en ik je mag dragen om de stap naar de andere oever, teder en in alle rust te wagen
dan, mijn lief open de ogen en luister naar het zachte in het hart aanwezig
ruik dan de rode rozen die weet hebben van wachten
VERWEILEN
wenn ich so in der Nacht verweile und kurz umsehen möchte empfinde ich das Licht vor und hinter mir, der Atem, der mich betreut erlaubt eine klare Sicht aber auch die Schwere wovor ein Mensch fast weicht
ich möchte so gerne, auch durch michselbst verstummend, dich erlösen von schweigender, quälender Last die das Herz erkaltet und die Sonne in Schmerz
ich sehe mein Lächeln durch den Nebel und meine Seele ihnen erschauen es legt die Bindung wie bei Getreuern in einem geschütztem Land auf der man Liebe züchten darf
ach, ich, Mensch aus Fleisch und Blut schwierig ist das Beugen Früchte auf zu heben, sich mit sanftem Gemüt zu lutschen, auf’s Sterben zu beschränken
doch weiss ich genau, frage nicht wie es ist, was der Himmel meint; die Ergebung erweist gepaart mit Verlust der jedem zufällt
mit dir pflücke ich Blümen, der Jahreszeit eigen, es wird die Zeiten reihen worauf ein Morgen aufdämmern wird und ich dich tragen darf damit ich den Schritt nach anderem Uffer, zärtlich und in aller Ruhe wage
dann, meine Liebe öffne die Augen und höre das Sanfte im Herz getragen
rieche dann die roten Rosen welche immer von Warten wissen
de glazen waardoor ik zie spiegelen mijn ziel in de avond soms aangeslagen door het stof van de dag er wordt soms veel aangedragen waarvoor ik in gedachten kniel
ik ben dan klein de ander vaak sterk of groot kwetsbaar ben ik dan, neen, niet geheel uit het lood
ook zijn er dagen dat ik zonder vragen aan zoete druiven proef talrijk in getal, zoals men dat duidt nog in bloei en aan hemelse ranken warmte dampt dan uit mijn huid onzichtbaar voor de ander, soms trilt het zelfs uit mijn flanken
veel wat er is, echter ontkomt aan mijn ogen of doven zelfs mijn oren te groot zijn soms de regenbogen te ver, die ik wil bekoren
de glazen waardoor ik zie spiegelen het beeld die ik ben, en ja, rijkelijk gevuld met iemand die zichzelf duldt
in een memoire laat het leven je voorbij varen langs aanlegplaatsen van weleer
soms ver in de verte terug wil ik de weg van mijn geest verklaren keer op keer zoekend naar de sfeer en markante jaren verborgen als het ware of zijnde achter de rug
door de glazen van heden wordt nog steeds veel gemeden de ziel doorsneden opgeroepen in diffuus licht waar soms oude deuren zijn gedicht voor het opgestapeld gewicht
ik zie om me heen en telkens neem ik steeds beter waar herken ik in jou zonder dat ik nog in de verte staar dat dan ook niemand is ontkomen aan het onvolmaakte en de voldongen rouw
maar zeker ook bloemen heeft zien bloeien in liefde, in een glimlach of gebaar van die ander, jou waarvan de warmte het liefst blijvend naar ons innerlijk wil vloeien in eeuwige kwetsbare verwachting zo is de mens, immer op zoek naar ware achting
als je even meeloopt vertel ik over de weg de meeste stenen zijn omgedoopt, dat is wat ik zeg
nadat ik ze heb aangeraakt zijn ze niet meer als voorheen wat meer versleten, dieper naakt, het karakter hebben ze nog wel gemeen
zo zal de kim, in de verte nabij, geen echt wonder meer kennen daarheen liggen ook aangetasten, voorbij het moment van gewennen, tillen wat lichter aan aardse lasten
mijn pad loopt vooruit maar zoals je weet is dat schijn het buigt immers af en volgt de lijn die onbekend heet
ook vlakt het verder af, zo wordt gezegd en weerstand behoort dan steeds vaker tot het binnenland
mijn vader ziet naar mij voor het raam in de ogen een mengeling van verte en nabijheid zie hem daar nog staan voelbaar, nu diep in mij gewijd
de zwaarte was zijn lijf gewoon de ziel bezwaard door de jaren hoe verder af van het heden is zijn gang te verklaren?
de tijd geeft haar verhaal geef ik nu zijn stem als loon zal hij nog zo denken is dat wat het moet zijn de verleden en geleden wenken
het leven in de schaduwschijn om tenslotte het hart te drenken in wat, ja wat is nu de echte wijn
zijn stilte is zacht de woorden nog stiller de uitstraling zijn kracht het maakt mij allengs milder steeds verder in de verdichte verte wordt hij door mij geacht
ik zie u aan weet wat u denkt zeg het maar niet voelt zich niemand gekrenkt raden is leuk is knoeien met een vergiet ligt er iemand al in een deuk nee, het is al even ernst wat de klok slaat een zondagsgeluid waar iedereen praat een windje laat zich krap voelt in zijn huid knap vervelend als de stilte van een nog maagdelijke bruid ik kijk nog eens naar u en gaap mijn slaap weg ik weet wat u denkt grijze zondag is wat de heer ons schenkt verder wil ik niet gaan o ja, het is ook weer die maandag die wenkt
ruk de huid van jouw lijf en toon je geheel nakend aan mij opdat men gevoel kan zien waar ik in jouw hart verblijf
durf je de geest te strippen te ontdoen van denken, denken en zoveel doodse wenken je hebt natuurlijk angst dat ik of wie dan ook je ziel zal krenken
o. ik zie het al de winter bedekt het zicht warmte wordt buiten gesloten je bent bloot en toch zo dicht bekleed met haast verdorde loten van de boom, die jij heet die zich met andere stammen meet en de ijle tak in jou zonder voeding vergeet
o neen. laat maar je bent in de dood gekropen een oud gebaar alsmaar daar onberoerd in uiterlijk gebaar waar haast gestorven lippen niets meer hebben met hopen
blijf maar fijn in de schreeuwende schaduw het houdt je klein het houdt je pijn klein klein en schuw doch immer schurend ruw
ik zie een mooi mens diep van binnen met slechts een wens raak me niet wil me niet beminnen ik raak mezelf alleen ik ben het die schiet
bloot en zo dood rust in stilte de gekozen kilte uitgestoten door de moederschoot zo bloot, zo bloot en bloot, doods bloot
mijn blik, is breder dan de ogen het overtreft het gezicht lijkt uit mijn hele lijf te schijnen het kent geen zwaartegewicht het zou wel mogen maar in mist verdwijnen
zo ook speelt mijn hand een rol, die rolt zonder tekst en beweegt mijn verschijning in de vinger en de hand neen, niet behekst maar tevens boven zichtbaarheid met amper een omlijning van het begeesterd land
mijn blik is teder van aard zie maar, raak toch met gevoel er wordt aldoor genegenheid gebaard de adem wordt opgespaard menig hart weet wat ik bedoel
de dag erna is er de melancholie van overvloed als gevoelens zijn uitgeput door veelheid in nuance
lijkt de de ziel beboet door de aangereikte kansen van woorden die nu rusten in de geest of een enkel hart van vaak gesloten ogen
de dag erna roep je in de leegte van een woestijn met vergane glorie
terwijl in het bloed nog wat chocolade drijft die nu puur en soms ongewild bitter smaakt totdat het heden zich weer met morgen beklijft en hoop aan verwachting raakt
we hebben het warme zomerse rijpen en plukken nagenoeg achter ons gelaten we mochten de zon in druiven vastgrijpen
opdat zij in hout en met veel geduld al gistend tot een nobele drank kan geraken en op een zeker moment het glas naar eigen geaardheid toont en vult
zo laten de bomen hun blaren gaan nadat de stam iets is uitgedijd een ring heeft toegevoegd aan zijn bestaan en naar natuurlijke rust wordt geleid
de mens trekt allengs naar binnen het voelt immers buiten al wat killer aan genieten na van vakantie in gedachten of vertelt ze in mooie verwoorde zinnen
terwijl het buitenlicht zich laat dimmen, ons innerlijk zich wil gaan verschonen maken wij ons op om met elkaar wat meer onder een dak te gaan wonen
ergens diep van binnen draag ik genegenheid zoiets zeg ik niet in zinnen, raak dan in het aardse verleid
en zal je niet puur kunnen beminnen, woorden botsen klinken als klanken het is slaken uit diverse flanken
ook van uit ergens diep van binnen
en als de stilte mij zegt het voelt zoals is bedoeld vloeit warmte als een teder gerecht door mijn poriën heen, kleuren lippen roder groeien ogen naar oprecht,
ergens diep van binnen zal ik dan zingen in frêle zielentaal
zonder aanraken heb je weet van een schenkend onthaal
het glas is nader de mist die hij ziet zijn oog in staar voelt wat hij verliet of bedenkt het gebaar een grijze vloed te stoppen die mondhoeken sluit en het hart op de tong laat drogen achter een beslagen ruit
de aarde voor hem ligt al ver achter zijn tijd groeven graven nog dieper de vlakte lijkt zich al uitgespreid terwijl zijn wereld immens oogt zie je zijn stervend spiegelbeeld dat aan de liefde heeft gezoogd en met splinters heeft gedeeld
het glas is nader dan de mist als gedachten denken door de eeuwigheid heen steeds meer zal zijn ziel wenken en daarna, veel later rusten zonder geween
als van zelve kom ik dichterbij zonder voorbedachte rade
ben ook arm aan woorden als ik in stilte nader zonder een stap te zetten voel ik me zo alsmaar meer aan je zij
het is je ziel die ik ervaar oprecht naar buiten gericht kwetsbaar, zwak in het aardse maar krachtig tussen jou en mij een tederheid wonderlijk van gewicht.
wie wil niet in zo iets verblijven ook al ben ik mens genoeg om je schouder te raken
ogen kruisen kan volstaan om juist het echte te bewaken
Het is even zo Dat ik me laat gaan Inzien dat het overwicht Zich met mij heeft verstaan Dagen met enkel regen Of bezwaarde wolken De aanwezigheid ervaren Van uitzichtloze wegen Waar ongerijmde gevoelens kolken Die mijn geest niet verklaren
Het zou moeten zijn Als dat ik word gedragen In de door mij gevoelde Onderscheidende lagen Doch het ademen verengt achter sterven Of schemerige baren pijn Hoe dan ook, mijn zijn wordt Vanuit een verleden verlengd
O, gij daar op hoge hakken Die uw kuiten doen verheffen En heupen stuwen Tot een gewei van een edelhert Mij overkomt de ware zin U, eens in dromen te huwen Maar, helaas, ik ben u niet werd
Het hoofd dat u behoort Drijft op wolken In mijn aards paradijs O, mijn verre lieve Gij brengt mij van de wijs Laat krachten in mij kolken En laat mijne ziel zo achter Innig verstoord
Schouders, zoals ik die zie Wiegend op en neer Mijn ogen wagenwijd openend In blinde lust Zij maken mij sprakeloos en veel meer Ach, schenk mij even niet het ware licht Dat ook op uw schaduw rust
gister herleeft in elke dag met telkens de vraag of ik ooit eens morgen als zuiver beleven mag
iedere keer opnieuw plak ik de verscheurde krant om te zien of oud nieuws eens zal verjaren of het verleden een keer verzandt al was het maar dat zwarte inkt in een grijze tint op zou klaren
als ik op mijn kussen de ogen open zoek ik als van zelve naar de verdreven echo weet inmiddels dat ik even na het waken de laatste bladzijde herinner om daarna gewichtloos met ademen de zon moet raken
soms slaap ik door en verdampt de herinnering of is hoop sterker dan het vlees dan waan ik me even gelukkig als ik in de dichtbij zijnde verte over deze ochtend lees
ik ga maar moet jij gedacht hebben en jij vond achter iedere kraam ogen die zochten naar jou de regen huilde met je mee en de stille dood verliep in kou
verdwaald vocht je jouw weg naar buiten maar telkens die dove roep terwijl de diepte verdween en de aarde enkel afmeren kende het bracht je verder heen
haar hoofd rust zacht op mijn herfst droomt van een lange zomer waar ik nog jaag, ren langs het strand en om een glimlach vraag, zij om een reikende hand
de afstand lijkt steeds groter het slapen dieper dan ooit seizoenen nerven mijn vel jonkheid verdwijnt, mijn toekomst dooit
haar wang verraadt verte de ogen spiegelen mijn hart de grens wordt steeds meer verlegd; sterven groeit hard
als ik jouw ogen niet mag zien schuilt je ziel in de schaduw dat je daar voor kiest jezelf zodoende voor mij bevriest wil je mij het liefst ontwijken of ben je ongrijpbaar schuw
in ieder geval trek je de nacht verder naar je toe ik die naar je lacht botst tegen een duistere macht die zegt, laat me met rust; Ik toon je niets