Eeneiige tweeling 
Een eeneiige (monozygote) tweeling ontstaat doordat er niet, zoals normaal gesproken, een enkel embryo
ontstaat uit celdelingen van de bevruchte eicel, maar bij een van de
eerste delingen twee losse groepjes cellen ontstaan die ieder
uitgroeien tot een apart embryo.
Hierdoor ontstaan er twee individuen. Omdat het DNA van de embryo's precies gelijk is, doordat ze uit dezelfde bevruchte eicel komen, zijn deze individuen genetisch
identiek aan elkaar. De twee personen van een eeneiige tweeling zijn
dus ook altijd van hetzelfde geslacht. Toch komt het in zeer
uitzonderlijke gevallen voor dat een eeneiige tweeling van verschillend
geslacht is. Meestal is dit het gevolg van de oneven splitsing van een
zygote met het Klinefelter syndroom
(XXY). Dit resulteert in tweelingen waarvan een van de individuen een
man is met een X en een Y chromosoom en de ander een vrouw met maar 1 X
chromosoom (XO) en dus lijdt aan het Turner syndroom.
Het uiterlijk is hetzelfde, hoewel gespiegeld ook voorkomt. Dit komt
regelmatig voor. Denk hierbij aan een bepaald kenmerk dat bij het ene
kind links zit en bij het andere kind rechts. Bijvoorbeeld een kruin.
Ook kan het voorkomen dat het ene kind linkshandig is en het andere
rechtshandig. In extremere gevallen zijn zelfs de organen gespiegeld.
Hierbij wijst de punt van het hart bij het ene kind gewoon naar links
terwijl het bij het andere kind naar rechts wijst. Ook lever en andere
organen zijn dan gespiegeld.
Een eeneiige tweeling wordt vaak een identieke tweeling genoemd. Dit is
eigenlijk een incorrecte benaming. De tweeling is namelijk nooit geheel
identiek. Het DNA
misschien wel maar door de invloed van de omgeving ontstaan er
verschillen. Zo kan het ene kind bijvoorbeeld dikker zijn dan het
andere of kunnen er groeiverschillen zijn.
Vlak na de geboorte is vaak een individu van de tweeling groter dan
de ander. Dit kan komen door verschil in voedselopname in de baarmoeder
of gebrek aan ruimte. Vaak wordt de groeiachterstand in de loop van de
tijd wel ingehaald. Eveneens is het mohelijk dat bij een eeneiige
tweeling een van de twee een aangeboren afwijking heeft, terwijl de
ander daar geen last van heeft. Dit heeft dan niets te maken met het
genetisch materiaal, maar puur met de individuele ontwikkeling van het
embryo.
|