Het verhaal van Beatrijs, was een vertellersverhaal dat pas in de 14de eeuw op schrift werd gesteld maar van oorsprong veel ouder was.
***
Beatrijs, een onschuldige maagd, verloor haar hart aan een knappe jongeman.
Ze wilde echter God toebehoren en om de verleiding te weerstaan, ging ze in het klooster waar ze jarenlang nederig en zorgvuldig haar werk deed als kosteres
Ze raakte echter het verlangen en de herinnering aan de jongeman niet kwijt. Ze bad de ganse dag tot de maagd Maria om toch maar te kunnen blijven weerstaan aan de verleiding.
Maar het oog van de duivel viel op de brave maagd. Nooit te min om onheil te stichten begon Satan zoete dingen in het hoofd en het hart van het meisje te blazen.
Uiteindelijk won de boze de strijd. Beatrijs zond haar vriend een brief, waarin stond dat ze hem wou spreken.
Tijdens dit gesprek, dat door de tralies gevoerd werd, beloofde de jongeling voor de non te zorgen en dat hij nog steeds van haar hield. Dit waren precies de woorden die Beatrijs wilde horen. Ze spraken af dat de jongeling na zeven nachten haar op zou wachten in de boomgaard van het klooster.
De jongeman vertrok weer en liet kleren maken voor zijn geliefde. Het waren prachtige gewaden in blauw scharlaken.
Op de afgesproken dag, nadat Beatrijs de klokken voor de metten had geluid en iedereen na het zingen weer naar bed was, ging zij naar de kapel en viel voor het Lieve Vrouwenbeeld op haar knieën en bad tot Maria om vergiffenis.
Zij trok hierna haar pij uit en legde die op het Onze Lieve Vrouwe-altaar en hing de sleutels van de sacristie vlak bij Maria.
In haar ondergoed ging ze naar de boomgaard, waar haar geliefde reeds stond te wachten. Ze trok de mooie blauwe kleren aan die hij voor haar had meegebracht en vluchtte weg van het klooster.
Op hun reis kwamen ze door een lieflijk bos, daar besloot de jongeman te rusten. Hij had echter andere bedoelingen en begon Beatrijs te verleiden tot "het minnespel".
Beatrijs schold hem hierop uit voor een boerenkinkel. Ze zei dat zij zich niet zou verlagen tot het niveau van vrouwen, die het voor geld in het open veld doen. Hij moest maar wachten tot ze op de plaats van bestemming kwamen.
De jongeman verontschuldigde zich waarna ze hun reis verder zetten. Toen kwamen ze bij een stad, waar ze zeven jaar en twee kinderen kregen.
Toen al hun geld op was liet de man Beatrijs en de kinderen in de steek.
Ze stond er nu alleen voor en kreeg het erg moeilijk om voor haarzelf en haar kinderen te zorgen.
Totaal aan de grond bleef haar niets anders over dan haar lichaam aan mannen te verkopen en ze werd een publieke vrouw.
Ondanks alle ellende bleef ze dagelijks tot Maria bidden.
Na zeven jaren van diepe miserie gaf God haar genade. Zij besloot uit bedelen te gaan en trok met haar beide kinderen door het hele land.
Op zekere dag kwam ze toevallig in de buurt van haar oude klooster. Ze kon niet nalaten te informeren naar de kosteres, die hier 14 jaar geleden verdwenen zou zijn.
Ze kreeg een boos antwoord want de mensen zeiden dat de kosteres van het klooster nog steeds haar werk keurig en nauwgezet deed. Beatrijs begreep hier niets meer van.
Op een nacht, tijdens haar slaap, hoorde ze een stem die haar zei terug te keren naar het klooster. Beatrijs dacht dat het weer de duivel was die haar in een val wilde laten lopen en ging nog niet terug naar het klooster.
Ook de tweede nacht kwam er een stem, die haar vroeg terug te keren, maar weer dacht zij dat de duivel haar een loer wilde draaien en weer ging ze niet.
Nadat ze de derde nacht weer dezelfde wens had gehoord, begreep ze dat deze boodschap van God moest komen, omdat ze wist dat God een derde verschijning niet aan de duivel zou toestaan. Zij trok haar kleren uit en dekte daarmee haar zoons toe en ging naar het klooster.
Daar vond zij haar oude kleren terug, samen met de sleutels, die ze 14 jaargeleden had achtergelaten en nam haar rol van kosteres weer op. Het bleek dat de heilige maagd al die jaren in Beatrijs gedaante haar taak als kosteres had overgenomen, zonder dat iemand het gemerkt had.
De mensen bij wie ze had gelogeerd merkten de volgende morgen dat de moeder van de twee kinderen verdwenen was en gingen met de jongens naar de abdij. Hier kreeg zij toestemming van de abdis om voor de jongens te zorgen, dit tot grote opluchting van Beatrijs.
Zij woonde en werkte nu weer vroom in het klooster, maar zij had nog steeds haar zonden niet opgebiecht. Op een dag kwam een abt in het klooster, maar twijfels overvielen Beatrijs.
Terwijl zij alles overdacht, zag zij een jongeling die helemaal in het wit gekleed was, met op zijn arm een klein dood kind. De jongeling probeerde het kind te vermaken met een appel. Zij vroeg hem waarom hij probeerde het dode kind te vermaken, waarop de jongeling antwoordde dat dit de manier was waarop God haar nu zag. Haar ziel was dood voor hem, ondanks al haar gebeden, tot zij haar zonden had opbiecht.
Hierop ging zij naar de abt, die haar de biecht afnam.
De abt wilde wel over dit mirakel preken, maar hij zou er voor zorgen, dat niemand te weten zou komen dat het Beatrijs betrof.
***
Voor de liefhebbers een stukje uit het oude manuscript, dat begint na haar vlucht uit het klooster.
Inden vergier quam si met vare. Die jongelinc wert haers gheware. Hi seide: Lief, en verveert u niet: Hets u vrient dat ghi hier siet. Doen si beide te samen quamen, Si begonste hare te scamen Om dat si in enen pels stoet Bloets hoeft ende barvoet. Doen seidi: Wel scone lichame, U soe waren bat bequame Scone ghewaden ende goede cleder. Hebter mi om niet te leder, Ic salse u gheven sciere. Doe ghinghen si onder den eglentiere Ende alles dies si behoeft, Des gaf hi hare ghenoech. Hi gaf haer cleder twee paer. Blau waest dat si ane dede daer Wel ghescepen int ghevoech. Vriendelike hi op haer loech. Hi seide: Lief, dit hemelblau Staet u bat dan dede dat grau. Twee cousen toech si ane Ende twee scoen cordewane, Die hare vele bat stonden Dan scoen die waren ghebonden. Hoet cleder van witter ziden Gaf hi hare te dien tiden, Die si op haer hoeft hinc. Doen cussese die jongelinc Vriendelike aen haren mont.