Ik ben wie ik ben Soms een lach Soms een traan Soms is er hoop Soms ben ik bang Soms voel ik verdriet Soms kan ik genieten Soms ben ik wat stil Soms denk ik te veel Ik geloof in de mens zijn ras en cultuur Ik voel me heel klein bij de pracht van de natuur Ik ben dankbaar voor de liefde en de vriendschap die je me geeft
je kon je oren niet geloven en het beeld dat je voor ogen had klopte niet met de werkelijkheid
je vroeg een sprookje waarin je kon geloven hoe een kind dat de wereld niet begrijpt zijn hersens pijnigt om toch maar die anderen te kunnen volgen
of ergens een toverformule een goede fee die met haar stokje zwaait zodat je eensklaps verandert in een kind dat meedraait met die mallemolen zonder verwarde spinsels in je hoofd
je keek me vol verwachting aan ik zag mijn lege handen gelukkig stond mijn liefde voor je klaar het allermooiste om te geven
in de schommelstoel van het verleden sleten vele dode uren de verveling van je bestaan stukgebeten gedachten verwrongen van de pijn hoopten zich op tot de hete adem van ellende
ongeluk was steeds dichtbij in je kamer van niet kunnen zijn stem klonk hard als een snerpend geluid sneed hij schillen uit je zijn beetje bij beetje zag je de stapel weemoed groeien het enige dat je nog restte was het wiegen van je verdriet
als een twijfelaar had ze toegekeken veel gezien en stil gezwegen onder de schaduw van de luifel probeerde ze te begrijpen zwijgen was een deel van haar woorden aarzelden in het halfduister en pijn sprak in alle stilte met het leven
haar vleugels droegen een verdriet van niet te kleuren duisternis de pijngrens ging over zijn limiet en barstte open in zijn niet meer kunnen
eindelijk voelde ze zich bevrijd nu pijn langzaam uit de wonde sijpelde het voelde als een ontwaken alsof ze uit een nachtmerrie ontsnapte
ze merkte hoe zwarte sneeuw de strijd verloor een eerste bloem bracht weer wat kleur hoog in de lucht zag ze een witte meeuw vol verlangen vloog ze met hem mee
vandaag zocht ze in het rommelkot ergens wist ze had ze het verstopt de ijver stond bijna te roesten maar nu de lente met de bloesems sprak de zon zowaar de zomer uitnodigde begon ze met goede moed het grauwe uit haar ziel te wissen
te lang had ze zich slecht gevoeld onder de treurwilg geslapen met de rottigheid nu stonden alle ingrediënten op een rij een toverboek, de spreuken en waarom geen gekke hoed ze zwaaide met een toverstok wist heel zeker nu komt alles goed
vreemd maar er gebeurde niets ook al was de lucht nu hemelsblauw zag ze hoe mensen met de gezelligheid praten ze voelde nog steeds dat dof gevoel een wringend knagen zonder welbehagen
vreemd maar wacht eens even haar toverschoenen was ze vergeten
met vergeten interesse keek hij naar de twijfel alleen ze bestond niet meer
haar niet begrijpen had ze laten vallen in de spiegel keek ze in de blik van het zelfvertrouwen ze wou omhelzen, praten en vertellen wat ze voelde hoe ze groeide in haar zijn
als op een dag veel te moe zich naast me nestelt mijn lichaam diep zuchtend nu is het genoeg ontmoet en de geest in alle stilte leegte in zich laat wonen
als op een dag het duister een stroom van zwarte tranen in de rivier van uitgeblust gevoel laat stromen en een dikke mist mijn hart verkilt
is er dan iemand die me laat geloven dat een nieuwe lente op me wacht
toevallig ontmoeten ze elkaar het kan bijna niet anders met gebogen hoofd verzonken in gedachten botsen ze tegen het verdriet ze schrikken wakker kijken in de ogen van de pijn
geschrokken van de blik rennen ze richting vergeten
Je hebt iemand nodig stil en oprecht die als het er op aan komt voor je bidt of voor je vecht pas als je iemand hebt die met je lacht en met je grient dan pas kan je zeggen ik heb een vriend !
Toon Hermans
Een vriend is een parel op de bodem van ze zee
Geen druppel dauw wordt voor zichzelf geboren ook jij moet anderen niet jezelf toebehoren