DEEL 7 - DOE NOOIT WAT ONKUISHEID IS...
Bor probeerde zich voor te stellen hoe Doler zich voelde toen hij dit verhaal vertelde:
Op een dag kon Doler de nonnekes en hun lange tong achter zich laten en naar de grote school gaan bij de meesters. Vergeet niet
hij had voorsprong! Hij kon van het leren niet genoeg krijgen, al die nieuwe dingen
fantastisch gewoon.
Alleen jammer dat hij niet mocht ravotten of voetballen met de andere jongens. Dat zette hem een beetje aan de kant.
Maar er waren ook dingen die Doler dan weer beter kon.
Al snel ontdekte Dolertje dat hij iets kon wat anderen niet zo best konden.
In dat stille jaar dat Dolertje ziek was geweest, was hij beginnen tekenen. Verbaasd keken de mensen naar wat Doler op papier zette, ze vonden het net echt, en dat voor zon klein jong. Maar Dolertje begreep niet waarom anderen zon kriebels op hun papier zetten, je kon toch met je eigen ogen voor je zien wat en hoe je iets moest tekenen?
En Dolertje ontdekte nog iets
dat er ook meisjesdolers bestaan!
Aan de overkant van het gekasseide straatje woonden enkel meisjes. Links twee zusjes, waarvan de jongste dezelfde leeftijd had als hijzelf. Ze had donker haar en gitzwarte ogen. Zij en Doler zouden heel hun kinderjaren en hun jeugd onafscheidelijk blijven. Dolertje wist toen al zeker dat zij niet uit een bloemkool kwam. De tijd zou hem gelijk geven.
Maar het waren de meisjes aan de rechterkant, die Doler in een vreemd avontuur zouden betrekken.
Toen dat hem overkwam, was hij een jaar of acht aan zijn weg door deze wereld bezig. De meisjes, een tweeling, waren twee maal zo oud.
Op een keer lokten ze Dolertje met een smoesje mee naar het keldertje waar de aardappelen bewaard werden op de boerderij. Het keldertje had een rieten dakje, het rook er vreemd en er kwam maar een glimmertje licht binnen, via een klein getralied venstertje.
Toch was Dolertje niet bang. Zelfs de poezen van de boerderij vonden het er zo knus dat ze er hun jongen op de wereld brachten. Want poezen, dat weet iedereen, hebben geen bloemkool of ooievaar nodig om kinderen te krijgen. Al zijn er ook dolende poezen.
Nog voor Dolertje goed begreep waar het nu eigenlijk om ging, hadden de meisjes de knopjes van zijn broekje losgemaakt om - terwijl ze sussend Dolertje geruststelden - aan zijn geheime dingetje te friemelen. Hoewel Doler niet wist wat hij hiervan moest denken, vond hij het eigenlijk toch wel een beetje prettig!
Maar toen ging de deur van het keldertje open!
Daar stond Dolertje
met zijn broekje op zijn schoenen. In het deurgat stond zijn ongehuwde tante die nog op de boerderij bij haar vader woonde. De meisjes werden met wat kletsen rond de oren van het erf gejaagd en Dolertje werd met schande beladen, bijna nog met zijn broekje op zijn knieën, voor de familieraad gebracht. Zelfs een tante, die nu in de stad woonde, werd erbij gehaald. Zelf had zij geen kinderen en ze zou er nooit krijgen, maar ze stortte hel en verdoemenis en iets dichter bij huis, het verbeteringsgesticht, over Dolertjes zondige hoofd.
xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
|