Janneke en Amen gingen wandelen. Na een poosje gewandelt te hebben zei Amen opeen: "zeg Janneke, ik moet mijn grote boodschap doen".
Janneke zei "och ", ginder achter die dichte struik. Zet u daar maar neer, ik zal hier wel wachten". Zo gezegd, zo gedaan: Amen ging zijn werkje daar klaar spelen.
Op dat moment kwam de dorpspastoor daar voorbij en die zag Janneke daar staan. De pastoor ging naar Janneke en zei: "God manneke, wat ben jij al een flinke jongen geworden!". Waarop Janneke antwoordde: "ja mijnheer de pastoor, ik kan zelfs beter het kruisteken maken dan jij 's zondags in de kerk".
"Wel", zei de pastoor, "doe het dan eens voor mij".
Janneke begon: hij maakte het kruisteken gebaar eerst op zijn voorhoofd en zei "in de naan van de Vader", dan wees hij naar zijn buik en zei "en de Zoon" en dan op de linker schouder "en de Heilige Geest" en maakte het kruisteken verder met zijn hand op de rechter schouder maar zei niets.
De pastoor wachtte even en vroeg aan Janneke "en waar blijft Amen?", waarop Janneke het antwoord dadelijk zei: "wacht even mijnheer pastoor, die zal dadelijk komen, die is achter die struik zijn grote bootschap aan het doen."
|