De nieuwe overburen, een echtpaar op leeftijd, schijnen nog steeds veel om elkaar te geven, om niet te zeggen dat ze niet van elkaar af kunnen blijven. Elke keer bij het thuiskomen is het prijs. Nog vóór ze goed en wel binnen zijn, staat de man bij de vrouw al onder de rokken te graaien, in het volle zicht van de straat. Op een dag worden ze er door een van de buren over aangesproken. Of ze voortaan het fatsoen op zouden kunnen brengen om hun lusten binnenshuis op elkaar bot te vieren, in plaats van in het openbaar, onder de ogen van de buurtkinderen. "O, maar dat ziet u helemaal verkeerd," zegt die man. "Het is niet wat het lijkt." "O nee? Wat is het dan wel?" "Dat zal ik u zeggen. Mijn vrouw heeft een houten been, met vlak boven de knie een spijker. En daar hangt onze huissleutel aan!"
|