Druk op onderstaande knop om je bestand naar mij te verzenden.
Zoeken in blog
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
DE PIOT
ABL
02-04-2011
HET KAMP VAN BEVERLO deel 1
HET KAMP VAN BEVERLO
EEN MILITAIR KAMP OP DE GROTE HEIDE
De moeilijkheden met Nederland na de afscheuring in 1830 zijn de aanleiding tot de oprichting van het kamp van Beverlo. Tussen 1830 en 1839 leeft België onder de voortdurende bedreiging van Nederland. De Tiendaagse Veldtocht van 1831 bewijst dit. Op 04 augustus vallen onze Noorderburen België Binnen, er zijn sporadische gevechten te Houthalen, Kuringen en Kermt. Het verdrag van de 24 artikelen moet een einde stellen aan het conflict. Maar grensincidenten te Hamont, Achel en Maastricht wijzen op een voorgezette strijd. Het Belgische leger plaatst daarom voorposten te Brecht, Brasschaat, Merksplas, Westerlo, Bree, Weert, Rekem, Venlo en te Roermond.
De weigering van de Nederlandse koning Willem I om België te erkennen bevestigt dit feit gedurende acht jaren. De jonge Belgische staat heeft daar door zeker behoefte aan de uitbouw van een militair apparaat. Al vanaf 1831 laat koning Leopold I het leger reorganiseren. Hiervoor doet men onder meer een beroep op Franse officieren. Eén van de elementen van die militaire reorganisatie is de uitbouw van militaire kampen. Deze zijn er nodig als oefenkamp en als observatiepost tegenover Nederland. Zo komen er kampen in Diest, Zonhoven, Bouwel en Schilde. Die kampen beantwoorden echter niet volledig, en dit om allerhande redenen, aan het beoogde doel. Deze kampen kosten heel veel geld aan de schatkist want men betaalt een goede huurprijs voor de gronden en de onderkomens bestaan uit houten barakken, strohutten en tenten die zeer veel onderhoudt eisen. Dus men gaat op zoek naar een andere plaats.
Men heeft in de eerste plaats veel ruimte nodig! Het moet een groot kamp worden met uitgestrekte oefenterreinen en dicht bij de Nederlandse gelegen grens zijn. De aanwezigheid van vers water is ook een belangrijk element. De keuze valt op de Grote Heide ten noorden van Beverlo. Op 3 oktober 1834 komen Leopold I, generaal Hurel (stafoverste), brigadegeneraal Magnan tezamen met andere overheden naar Beverlo op verkenning. Generaal Hurel stelt er de koning de plaats voor als een ideaal waarnemingskamp. Ieder van hen is er direct van overtuigd dat dit een ideale plaats is voor het bouwen van een militair kamp. De plaats heeft zeker een belangrijke strategische ligging. Ze ligt slechts zes kilometer van de enige toegangweg van Limburg naar Nederland, namelijk de steenweg van Hasselt naar s- Hertogenbos. De ruimte is er rijkelijk aanwezig en bovendien de arme heidegrond kost bijna niets en men kan er ook nog voldoende drinkwater oppompen. Daarbij zijn er eindeloze vlakten, waar men gemakkelijk de vijand kan bespieden en al zijn bewegingen controleren.
Voor de streek betekent dit het einde van een eeuwenlange rust in Gods vrije natuur. Deze uitgestrekte vlakte, bezaaid met rolkeien, die aan een vroegere zee herinneren, wordt afgewisseld met duinen en dennenbossen en moerassen. De heide van Beverlo is in feite een verlaten vlakte, schraal bezaaid met waterplassen en kleine moerassen. Ze is doortrokken met slechte wegen en de zeldzame hutten zijn al even primitief als de bewoners en hun bezigheden. Een kluizenaar leeft er in zijn stulp die gelegen is tussen enkele duinen, op die plaats zal later de Kerk van Leopoldsburg gebouwd worden.
In het voorjaar van 1835 komt de koning terug naar Beverlo, deze keer is hij vergezeld van generaal Evain, Nu wordt uiteindelijk de plaats aangewezen waar het kamp zijn ontstaan zal vinden.
Het is in mei 1835 dat kapitein Renard samen met 200 sappeurs naar de Heide van Beverlo trekt, zij komen er grote werken uit te voeren zoals:
het afbakenen en effenen van het terrein,
het aanleggen van toegangswegen,
onder het Bevel van kapitein Floyd is een groep belast met het afbreken van het voorlopig kamp van Diest. Al het materiaal moet over haast onberijdbare wegen vervoerd worden. In minder dan twee maanden worden 402 barakken en 800 tenten uit Diest overgebracht en rechtgezet.
het opzetten van 1250 tenten en een groot aantal strohutten,
het delven van 48 drinkwaterputten enz
Voor die werken uit te voeren worden ze bijgestaan door werklieden uit de naburige dorpen.
Geleidelijk aan vormen er zich een infanterie-, een cavalerie- en een artilleriekamp en daarnaast ook een ambulantie- en geniepark. Er is logement voor 20.000 militairen . Een "paleis" voor de koning, de minister van oorlog en paviljoenen voor de generaals mogen er zeker niet ontbreken. Op het einde van juli 1835 is het kamp gereed. Al in augustus komen de eerste militairen hier oefenen. Ook koning Leopold I is aanwezig. Twee divisies, elk verdeeld in twee groepen van 20.000 man, verblijven er voor 40 dagen en voeren er grote manoeuvres uit.
Het doel is bereikt, het Journal de lArmée Belge schrijft: België is klaar om elke verassende aanval te wreken!
Het kamp vertoont een grote verscheidenheid van logementen. Men werkt naar een voorop gesteld plan, volgens de militaire hiërarchie, zodat alles van in het begin ruimtelijk geordend wordt. Elk wapen of dienst heeft zijn eigen kwartier, onderling verbonden met straten en pleinen. Eerst bakent men de blokken voor het voetvolk af, daarna voor de ruiterij, genie en geschut. Terzelfder tijd bouwt met er aan een voorlopig ziekenhuis, maar ook de intendantie krijgt er haar kantoren en magazijnen.
Hevige windvlagen en zandstormen brengen veel schade teweeg aan de barakken, tenten en strohutten en men weet geen blijf met al het stuifzand. Begin 1837 blijven er bijna geen bewoonbare logementen meer over, met moet er continu hertellingen uitvoeren. Daarom gaat men in het voorjaar van 1837 een nieuw infanteriekamp bouwen. Minister van Oorlog, generaal Evain, beslist om nog alleen duurzame bouwstoffen te gebruiken.
Dat nieuwe kamp voor de infanterie bestaat uit negen "carrés". Elke "carré" is een kazerne gebouwd in een vierkant met 90 meter zijde. De wanden bestaan uit een metselwerk van een halve steen, dat tussen planken en balken wordt aangebracht, de daken zijn nog meestal met stro bedekt maar hier en daar worden er toch al dakpannen gebruikt. Er kunnen ongeveer 900 man in een carré verblijven. Ze worden gebouwd op één lijn voor de bestaande hutten en tenten. De naam carré beantwoord tenvolle aan deze bouwwijze. De blokken sluiten een binnenplaats in, waar in het midden een waterpomp staat met ernaast een schildwacht, verantwoordelijk voor de reinheid. Midden op de binnenplaats is er een keuken en een wachtlokaal. Er is slechts één ingang per carré en die geeft uit op het vaandelfront. Een gedeelte van de gebouwen zijn voorbehouden voor de officieren.
In de nacht van 1 op 2 november 1837 woedt er een hevige orkaan waardoor de nieuwe carrés ernstige schade oplopen. In 1838 verwoest een grote brand nog tal van barakken en tenten. Men herstelt waar men kan, dit totdat de regering, in 1846,besluit om ernieuwe kazernes te bouwen. De aanblik ziet er in 1838uit als volgt: Vóór de negen carrés, netjes gelijnd, ligt het vaandelfront. Dat is een 1500meter lange laan, die afgeschermd is van het manoeuvreplein door een dubbele strook bos en struikgewas. Achter de carrés staan de oude barakken, tenten en strohutten. Daarachter ligt het park met de koninklijke villa en andere gebouwen. In dit park wordt er ook een kleine kapel gebouwd, van 9 op 15 meter. In het noordwesten staan de magazijnen en het militaire ziekenhuis en helemaal achteraan ligt het ruiterijkamp.
Ten gevolge van nieuwe moeilijkheden met Nederland geeft Leopold I het bevel om Beverlo tot een versterkt kamp om te bouwen. Het vaandelfront wordt nu doortrokken met loopgraven en een borstwering over de hele lengte. Men bouwt er ook grote veldschansen, dit zijn enorme grondophopingen. Vanaf 1841is het kamp van Beverlo gerangschikt in de reeks der vaste garnizoenen, zodat de militaire voorschriften dienaangaande er toepasselijk worden. Hierdoor word Beverlo het eerste bestendig kamp van Europa.
Van 1837 tot 1913staat vóór het paleis een alarmkanon. Het wordt bediend door een artilleriebatterij, die voor haar wachtdiensten beschikt over twee strooien wachthuizen, naast de ingang van het park. Het alarmkanon dient als horloge en als melder van gevaar . Elke dag weerklinken er drie schoten, één om 5 uur bij het wekken, één 's middags en één bij de taptoe om 21 uur. De uurwerken van het kamp worden elke middag hierop geregeld. Bij alarm dreunen er twee op elkaar volgende schoten, wat beduidt dat alle militairen haastig moeten verzamelen op het vaandelfront, dit om brand of ander gevaar te bestrijden. Het kanon wordt in 1913 buiten dienst gesteld.
Buiten de kampperiode verblijven er in Beverlo één regiment infanterie, één batterij artillerie en enkele eskadrons paardenvolk. Al deze troepen voeren regelmatig patrouilles uit, zelfs tot aan de Nederlandse grens.
De langzame groei van het definitieve kamp
Vanaf 1841 gaat de regering over tot de definitieve aankoop der gehuurde terreinen. De koopprijs bedraagt 55 Bfr. de ha. Met de gemeenten Beverlo en Hechtel word een overeenkomst gesloten om later nog grond aan te kopen tegen dezelfde voorwaarden. De huurprijs der overige gronden werd vastgesteld op 1Bfr.de ha. per jaar. Als tegenprestaties laat het rijk toe dat de inwoners der gemeenten verder hun vee mogen laten grazen, maar dan alleen als er geen manoeuvres zijn. De burgers die in het kamp wonen gaan in het cavaleriekamp de paardenmest halen en beginnen er groenten te kweken en aardappelen te planten.
Nu men de grond in eigendom heeft, besluit men vanaf 1841 over te gaan tot het bouwen van kazernes, uitsluitend in goede baksteen. De voornaamste veranderingen in het kamp komen tot stand onder het ministerie van generaal Wilmar, namelijk de overgang van het voorlopig naar het bestendig kamp in 1836. Generaal Prisse keurt het bouwen in deugdelijke baksteen goed, en met generaal baron Chazal begint men met een nieuwe elegante stijl, eerst in 1849 en later in 1860. Nu de vrede met Nederland sinds 1839 een feit is, beslist minister van Oorlog Pierre Emmanuel Chazal ( in 1845) dat het Kamp van Beverlo een permanent militair kamp moet worden.Ondertussen bouwt men ook verder aan de vaste diensten, zoals het ziekenhuis, de voedermagazijnen en aan de woningen voor de ambtenaren.
Men bouwt er alleen nog met goede baksteen en met vast materiaal. Eén jaar later zendt de minister de compagnie 'sans floche' 1, een tuchtcompagnie, naar het kamp om er het zand van de heide tot op de turflaag weg te scheppen. Men gaat er een koninklijk park van 40 hectaren aanleggen, dat zal doortrokken worden met bomen omzoomde lanen.
Het militaire hospitaal, opgetrokken rond 1848, bestaat uit losse paviljoenen. Dit hospitaal is het eerste en het modernste in zijn soort in Europa.
Circa 1850 begint men met de bouw van het definitieve kamp. In het infanteriekamp komen er acht secties die elk plaats bieden aan 2.500 militairen. Er ontstaan ook belangrijke logistieke installaties:
een bakkerij met een capaciteit van 6.000 broden per dag,
een slachthuis en een slagerij
douches met een capaciteit van 6.500 baden per dag.
een militair smalspoornet met 115 km spoor doorheen het kamp aangelegd. Hiermee kan men de militairen en het materieel gemakkelijk vervoeren. Het spoormaterieel en de treinstellen komen uit de ateliers van de Franse ingenieur Paul Decauville.
In 1856 krijgt het kamp ook een gevangenis. Het is gebouwd tijdens de Krimoorlog (1853-56) en krijgt daardoor de benaming Malakoff, dit is een naam die op dit moment op ieders lippen ligt. Men noemt de gevangenis de Malakofftoren, verwijzend naar het voornaamste bolwerk van Sebastopol in die Krimoorlog. Het is een geweldig grote toren. De cellen geven uit op de centrale binnenplaats naar waar slechts één toegang is, die loopt langsheen het wachtlokaal. Het wachtpersoneel wordt geleverd door het kamp en er is een woonhuis voor de hoofdcipier. Na de tweede wereldoorlog wordt de toren afgebroken.
Het uitbreken van de Frans-Duitse oorlog in 1870 leidt tot de algemene mobilisatie, deze vangt aan op 15 juli 1870. Na die oorlog krijgt het kamp geleidelijk het uitzicht dat het tot aan de eerste wereldoorlog zal behouden. De modernisering in Leopoldsburg bereikt in 1913 haar hoogtepunt.Er worden zes grote kantines gebouwd. Ze worden B-C-D-E-F en G genoemd. Ze zijn voorzien van elektriciteit en centrale verwarming. Elke mess kost 500.000 Bfr. en bevat drie refters van 36 meter op 23, en een leeszaal. In B-C-D en F is er een bioscoopzaal voorzien.
Het interbellum (1919-1940)
De toenadering tussen leger en natie wordt vanaf 1918 zoveel mogelijk in de hand gewerkt. De afgewerkte grote kantines geven aan het kamp spoedig een grote standing. Het Kamp van Beverlo uitgegroeid tot het grootste, maar ook tot het modernste militaire kamp van Europa. Het heeft kazernes voor 40.000 militairen en 4.000 paarden, zeer grote messcomplexen, ruime oefenvelden en schietstanden. Vanuit alle garnizoenen komen er troepen in dagmarsen te voet naar het Kamp van Beverlo. Vanuit Oostende, Brugge, Gent Antwerpen, Brussel, Charleroi en Luik. Elk jaar doen ze dezelfde kantonnementen aan en marcheren triomfantelijk, met het muziekkorps van het regiment op kop, Leopoldsburg en het Kamp van Beverlo binnen.
Wanneer een cavalerieregiment met het muziekkorps te paard Leopoldsburg binnenrijdt komen alle burgers op straat om dit prachtige spektakel te aanschouwen
De manoeuvres krijgen algauw een heel ander uitzicht dan vroeger. De motorisatie & modernisatie doet nu volop haar intrede in het leger. Ruiterij wordt overbodig, maar de nieuwe regimenten met gepantserde voertuigen nemen de tradities over der vroegere Lansiers, Jagers te paard en Gidsen.
Bij de infanterie zijn de lange dagmarsen nog lang niet uit de mode. Maar in het kamp wordt nu wel duchtig gebruik gemaakt van het Decauvillespoorwegnet, dat nu gans het kamp doorkruist en de manschappen naar de verschillende installaties en schietstanden brengt.
's Avonds is het druk in Leopoldsburg men kan er over de koppen lopen. De militairen gaan een of (meestal) meerdere pintjes pakken in één van de talrijke cafés. In sommige herbergen speelt een orkestje en de soldaten die goesting hebben om een liedje te zingen mogen even het podium op. Het Kamp van Beverlo is zeker een van de best gekende plaatsen in België. In elke familie is er wel iemand die hier zijn kamp van vijf weken gedaan heeft. Generaties lang wordt er verteld over de bittere koude en de ijzige noorden- en oostenwind, over de snikhete dagen en de bijtende zandstormen, of over de schietwedstrijden en het eten van stoemp en boeletten. Over de vele cafés, de mooie meisjes en de 'kaberdoeskes' op Konterket doen de wildste geruchten de ronde!
De Tweede Wereldoorlog
Een tiental dagen vóór het uitbreken van de oorlog in 1940 is de 11e Infanteriedivisie uit Luik naar het kamp overgebracht. Het 11e Linie en het regiment Jagers te paard, de vaste bezetting van het kamp in vredestijd, hebben al eerder hun stellingen aan het Albertkanaal ingenomen. Als op 10 mei, bij het morgengloren, het alarm wordt gegeven, begeeft de 11e Infanteriedivisie zich overijld door de bossen, richting Beringen.
Omstreeks 8 uur in de morgen wordt het kamp door Duitse vliegtuigen gebombardeerd. Vooral de infanterieschool en de officierenmess krijgen het erg te verduren.Ook de kazerne van de tuchtcompagnie, de 'Compagnie sans Floche', is zwaar getroffen, daar vallen verscheidene slachtoffers.
De Duitse bezetting gebeurt zonder noemenswaardige verwikkelingen. Het kamp wordt weerom een opleidingscentrum voor jonge Duitse rekruten. Tijdens de bezetting verfraaien de Duitsers de blokken en werken ze verder aan beplantingen en wegen. Ook enkele administratieve gebouwen krijgen een moderner uitzicht. Het kamp blijft ook lang van bombardementen gespaard.
De Duitsers gebruiken het cavaleriekamp als kamp voor politieke gevangenen en misdadigers van gemeen recht. Velen worden van hieruit naar concentratiekampen in Duitsland afgevoerd. Van oktober 1942 tot november 1943 worden er op een afgelegen plaats in het Gemeentebos 204 man, waarvan 176 erkende weerstanders, door de Duitsers gefusilleerd.
De slachtoffers komen uit gevangenissen vanuit heel het land en worden er ter plaatse begraven. Op 4 september 1944 geven de Duitsers de bewaking over aan de Belgische Rijkswacht, het Rode Kruis en de politie- en brandweerdiensten. Iedereen die dat kan mag naar huis terugkeren.
Het Kamp van Beverlo wordt op 12 mei 1944 door de geallieerden gebombardeerd. Bij vergissing wordt de Zuidstraat in Beverlo volkomen vernield. Hierbij komen 77 burgers om. Op Pinksterzondag, 28 mei '44, even vóór 2 uur 's morgens, ondergaat het kamp een verschrikkelijk bombardement. Gedurende 25 minuten wordt er overal dood en vernieling gezaaid. Ooggetuigen kunnen meespreken over de grote paniek diede burgerbevolking, maar vooral de Duitsers aangrijpt. Er vallen honderden doden, maar nu vooral onder de Duitse militairen. Het aantal doden is door de Duitse overheid nooit bekendgemaakt. Men schat 6.000 man !??. Ook verscheidene burgers worden gedood.
Het infanteriekamp ligt nu volledig plat. Bij de bevrijding in 1944 is het infanteriekamp één grote puinhoop. Op de plaatsen waar ooit de trotse kantines stonden ligt nu niets anders meer dan een hoop puin, balken en verwrongen ijzer. Onmiddellijk begint men met het opruimen van het puin.In het infanteriekamp bakent men eerst een enorm gevangeniskamp af met prikkeldraad en uitkijktorens. Duizenden incivieken worden er ondergebracht in de opgekalfaterde blokken. Met behulp van deze werkkrachten word de opruiming aangevat.
In diezelfde periode wordt ook het Kolonel Baekelandtstadion aangelegd.Genoemd naar de bevelhebber der nieuwe school voor onderofficieren (1946-1949)
In september 1944 is het lang verwachte ogenblik voor Limburg aangebroken. Amerikaanse en Britse troepen verdrijven de Duitse bezetter, maar niet overal verloopt dat even vlot. Van 6 tot 12 september 1944 vormt Hechtel een toneel van hevige gevechten tussen Britse en Duitse troepen. Een Brits officier noemt Hechtel het kleine Caen, naar het met de grond gelijk gemaakte stadje in Normandië. Bij de gevechten worden 121 huizen vernield. Met een omtrekkende beweging kunnen de Britten zich meester maken van de kanaalbrug van Lommel-Barrier. Op 15 september 1944 geeft generaal Brian Horrocks in debioscoop Splendid (schuin tegenover het station) het historische order aan alle bevelhebbers van de landstrijdkrachten die deelnemen aan de operatie Market-Garden. Zij krijgen er de opdracht, om via de as Lommel-Valkenswaard-Eindhoven-Vechel-Nijmegen, de geallieerde luchtlandingstroepen in Nijmegen en Arnhem te gaan versterken. Met de Britten vechten ook Belgen mee, die op één of andere manier vanaf mei 1940 naar Groot-Brittannië zijn kunnen ontkomen en dienst hebben genomen in de 'Brigade Piron'. Na enkele zuiveringsoperaties in de omgeving van Brussel rukt de Brigade op 11 september 1944 verder op, overschrijdt het Albertkanaal te Beringen en bevrijdt het Kamp van Beverlo, Heppen en Leopoldsburg. Patrouilles stoten door tot Balen en Kerkhoven. Op 18 september gaat het verder tot aan het Kanaal Bree-Bocholt en patrouilles bereiken Maaseik. Op 25 september wordt de Nederlandse grens overschreden en 's avonds zijn Thorn, Neeritter en Weert bevrijdt. Na de bevrijding nemen vele Limburgers dienst bij de 'Brigade Piron'. Begin 1945 komen er 2400 oorlogsvrijwilligers bij en wordt dit de Eerste Belgische Infanterie Brigade
Door het geallieerde bombardement van mei 1944 is het infanteriekamp herschapen in een puinhoop. Om deze ruïnes op te ruimen worden er al direct na de bevrijding duizenden 'incivieken' ingezet. Vanaf 1947 tot 1953 begint men met de wederopbouw van vijf van de vroegere secties van het infanteriekamp.Nu volledig aangepast aan de eisen van een modern leger dit wil zeggen met klare, luchtige lokalen, keukens met moderne installaties, centrale verwarming en stortbaden. Iedere sectie biedt plaats aan 600 á 800 man. Buiten de pantsertroepen en de logistieke eenheden zijn er ook andere eenheden tijdelijk in het kamp gekazerneerd. Onder meer het vrijwilligersbataljon Korea, het 8steGeniebataljon, het1stebataljon Para en het21ste Transmissiebataljon zijn er gelegerd. In 1970 wordt het Kamp van Beverlo ook garnizoen voor de 1ste Pantserinfanteriebrigade. Het bataljon Bevrijding,de traditiedrager van de Brigade Piron, komt hier als eerste aan en de laatste eenheden installeren er zich in 1976. De kazernes worden gemoderniseerd en voor de families komen er honderden militaire woningen bij. Sinds de afschaffing van de militaire dienstplicht en de terugtrekking van bijna alle militairen uit Duitsland, is het Kamp Beverlo het grootste Belgische garnizoen.Heden ten dage is het kamp van Beverlo een modern kamp. Niet alleen komen er onze militairen op oefening, maar ook onze NAVO-partners waarderen deze oefenschool. Het Kamp Beverlo onderhoudt goede relaties met de burgerbevolking. Het beheert de oefenterreinen, de schietstanden en de andere installaties. Het verzorgt de huisvesting en de logistiek van de kamperende troepen. De 4 KDR is verantwoordelijk voor de bouw en het onderhoud van militaire bouwwerken. Deze dienst verschaft werk aan burgers. De zeer moderne schietstanden en oefenterreinen worden regelmatig door internationale eenheden gebruikt.
In de eerste helft van de 19e eeuw gebeuren haast alle verplaatsingen te voet en de verbindingen tussen Beverlo en de andere delen van het land vergen veel tijd. Vanaf 1837 bestaat er een postkoetsverbinding tussen Brussel en het kamp. Het vertrek in de hoofdstad is voorzien om 18 uur en in het beste geval komt men omstreeks 3 uur in de morgen aan in Beverlo, een reis van negen uur voor 100 km! Er kunnen slechts vier passagiers mee. Wat de regimenten betreft, die komen gewoonlijk naar het kamp in lange dagmarsen. Soms gaat het per trein tot Hasselt en de laatste 30 km. worden dan te voet afgelegd en dit over zeer slechte wegen. Pas in 1851 word de steenweg naar Beringen en Hechtel in gebruik genomen en een jaar later die naar Mol. De nodige goederen worden per vrachtwagen aangebracht. In 1854 graaft men een vertakking van het Maas-Scheldekanaal vanaf Lommel tot Leopoldsburg. Op 12 juni 1857 word het ingewijd en vanaf die dag komen regelmatig schepen aan in de kanaalkom, vooral met bouwmaterialen.
Wanneer in 1871 de spoorlijn Hasselt-Achel aangelegd is, stappen de troepen af te Wijgmaal, dit is gelegen op 10 km. van het kamp. Eindelijk kom in 1878 de spoorlijn Diest-Mol voorbij Leopoldsburg. De eerste trein rijdt er op 27 mei 1879. De spoorlijn naar Beringen en Hasselt word pas na de Eerste Wereldoorlog aangelegd. Achter het cavaleriekamp wordt er een militair spoorwegstation gebouwd dat voorzien is van twee loskaaien. Acht zijsporen kunnen elk een trein van 30 wagons geplaatst krijgen. Verder wordt het militair spoor uitgebreid tot in het Decauville-station (Paul Decauville (1846-1922), Frans industrieel, ontwerper van het smalspoor en bijhorend rollend materiaal, naar hem genoemd).In 1878 wordt er een enkel spoor getrokken tot bij de koninklijke villa. De vorst zal er haast nooit gebruik van maken. Het Decauvillespoor wordt nu verder uitgerust met wagonnetjes voor manschappen en voor materiaal. De troepen worden naar het schietveld gereden en tegen de duinen van Kamert in Hechtel is er een soort eindstation gebouwd.
In 1887 worden de stoomtramlijnen naar Beringen en Maaseik over Bree aangelegd. De tram naar Beringen volgt er oorspronkelijk het treinspoor tot Heppen. Na de Eerste Wereldoorlog wordt de tramlijn naast de steenweg aangelegd. Ter hoogte van de infanterieblokken is er een vaste halte voor de tram naar Maaseik. Deze Lijnen zulle later door bussen vervangen worden.
De steenweg naar Lommel dagtekent van 1909. Na de Tweede Wereldoorlog krijgen de wegen in het militair domein een ander uitzicht, de genietroepen leggen er overal betonwegen. Ook de rijksweg naar Hechtel verliest in 1950 zijn beruchte keikoppen en krijgt een betonnen wegdek.
Nu worden de meeste bevoorradingen en troepentransporten met vrachtwagens gedaan. Maar tijdens de manoeuvres kennen de spoorwegen nog drukke dagen.
1 Kerk
2 - Karmelklooster
3 - Gemeentehuis
4 - Station
5 - Belgische Begraafplaats
6 - Britse Begraafplaats
7 - Vals Park
8 - Paolamess
9 - Koninklijk Park
10 - Plaatsbureau
11 - Astridmess
12 - Militair Hospitaal
13 - Monument van Tacambaro
14- Sportstadion
15- Chazal-Monument
16- Schietstanden
17- Terreinen voor manoeuvres
ONTSPANNING IN HET KAMP
Wat betreft ontspanning en vrije tijdsbesteding zijn de militairen de eerste jaren na het ontstaan van het kamp op zichzelf aangewezen. Na de diensturen slenteren ze tot bij de barakken en tenten, waar burgers een «cabaret» of een handelszaak hebben in ondergebracht. Het dorp is één der twee toevluchten voor de kamperende militairen daarnaast is er ook nog het bed. Men gaat zich verpozen bij de herbergiers, die zeer primitief geïnstalleerd zijn. Of men amuseert zich met de rondtrekkende muzikanten of met een of andere beroemde zangeres. De drankhuizen zijn, zoals altijd, in drie klassen verdeeld. Voor officieren, onderofficieren en soldaten. Ze hebben wel één gemeenschappelijk aspect ze hebben een armzalige meubilering en een schaarse verlichting, dit gebeurt bij middel van een olielamp. Om terug te keren naar de blokken moet men het wachtwoord kennen, anders wordt men door de schildwachten tegengehouden en moet men zich verantwoorden.
Met het bouwen van de nieuwe kazernes krijgen de soldaten hun kantine en de gegradueerden hun mess. Er is een kantine op de hoek van elke rij blokken en men wordt er bediend door een marketentster, die daar logeert.
Zoals elk garnizoen heeft ook Beverlo slecht befaamde wijken en cafés. De boskant, waar in het zuiden van het kamp de Zwartbeek en de Katersebeek vloeien, met de beruchte Korteketenbrug, is het toevluchtsoord voor menig militair in nachtelijke uren. Smalend word het gehucht door de Walen « Contrequette » genoemd. Militairen en vreedzame burgers gaan vaak na een mooie wandeling smakelijk eten in het « Cabaret bij Colette Rijstpap ».
Het einde van de kampperiode gaat altijd gepaard met grote feesten. De militaire overheid richt dan allerlei wedstrijden in, waarin de eenheden elkaar kunnen bekampen.
Maar het dorp doet gouden zaken ook, want de militairen vertrekken niet uit het kamp zonder nog eens de cafés en frituurtjes te bezoeken. Dat het vaak tot conflicten komt tussen feestvierende militairen en de onverbiddelijke wetsdienaars spreekt vanzelf.
In een plaatselijk tuchtreglement van vóór de tweede wereldoorlog lezen we:
Aan de in uniform zijnde muzikanten is het verboden, zonder toelating, in de drankhuizen van Leopoldsburg te zingen. Het is daarenboven aan alle militairen verboden op straat of in de drankhuizen muziek te maken of te zingen.
Dat er ook militairen zijn die hun vrije tijd niet in de herbergen doorbrengen, maar in Gods vrije natuur, blijkt uit dezelfde reglementering:
Het is verboden op het oorlogsdomein te jagen of fretten te zetten.
Een grote datum in de geschiedenis van het moderne Beverlo is 1913. Men werkt er de plannen uit voor het bouwen van zeven grote messes tussen de bestaande blokken. Hier word allereerst aan de opvoeding en de ontspanning gedacht. Maar het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog komt al die mooie plannen in de war sturen. De messes staan er, maar ze zijn niet af.
Onmiddellijk na de oorlog worden ze terug geopend en weldra draaien ze op volle toeren. In feite heeft men er maar zes afgewerkt. Nummer A is nooit gebouwd. In B is een kantine voor soldaten. Mess C is de Albert I club voor officieren. D wordt ingenomen door de YMCA (Young Men's Christian Association staat in voor ontspanningswerk, opgericht gedurende de oorlog '14-18) en bevat naast restaurants voor alle categorieën nog speelzalen en een bibliotheek. De intendantie gebruikt de E, en F heeft een bioscoopzaal en een grote bibliotheek. Een grote schouwburgzaal wordt ondergebracht in mess C.
Na de oorlog 14-18 worden de opvoedkundige activiteiten, begonnen aan het IJzerfront, in de garnizoenen voortgezet. Enkele liefdadigheids werken houden zich met deze edele taak bezig. Vooreerst is er de CRFB (Centre de recréation du front belge) het werk werd in 1916 te Londen gesticht en houd zich vooral met sport bezig. In het kamp van Beverlo besteedt het kredieten voor het aanleggen van uitgestrekte sportvelden op het Chazalplein of Kanonplein.
De YMCA is een Britse protestantse vereniging, die aan het front leeszalen inrichtte en nu de werken ter beschikking van de garnizoenen stelt. Men heeft ook het Werk van het boek van de soldaat. Het stuurde gedurende oorlog individueel boeken naar de soldaten en voorzag ook de fronthospitalen van een boekerij. Na de oorlog zijn het vooral de legeraalmoezeniers die deze taak voortzetten.
De totale verwoesting van alle messes in W.O.II, heeft het kamp na de oorlog voor zware problemen gesteld.
Moeizaam is kamp uit zijn puin herrezen. De nieuwe organisatie verantwoordelijk voor de ontspanning in het leger, alsook de nieuwe tijdsgeest bij de jongeren schept een heleboel problemen. Het bouwen van een enorme, moderne bioscoopzaal, evenals het oprichten van kantines en informatiezalen met Tv in alle kwartieren, zijn alvast stappen in de goede richting.
Vanaf 1836 is er aan grondontginning gedaan, eerst door de vaste beambten, die het ganse jaar door in het kamp verblijven, en later door de herbergiers en handelaars die er hun voorlopige woning hebben opgetrokken.
Vaststellend dat de mogelijkheid bestaat de schrale grond te bewerken en er zelfs gunstige resultaten te bereiken, begint het departement vanaf 1837 met massale aanplantingen. Vooraleer men met het park begint bouwt men in 1835 het koninklijk paleis. Het is een rechthoekig gebouw zonder verdieping. De houten wanden zijn bezet met gevlochten stro, wat aan het geheel een landelijk uitzicht geeft. Het dak, eveneens in stro, is versierd met twee grote letters « L » en de koninklijke kroon. Deuren en vensters zijn met eikentronken afgezet. Tegen elk der vier wanden is een rotonde gebouwd, ondersteunt door boomstronken. Leopold I en II zullen er regelmatig hun intrek nemen. In 1878 legt men zelfs een spoorlijn aan, dit vanaf het station tot aan het paleis, maar er word slechts zelden gebruik van gemaakt.
Omstreeks het jaar 1900 is het paleis reeds vervallen. Men herstelde waar dat kan, men vat zelfs het plan op om er een nieuw te bouwen. Vermits de vorst er toch nooit meer verblijft word het in 1913 afgebroken en in de plaats komt een paviljoen voor de minister van oorlog, nu de Koningin Astridmess voor officieren.
Het eigenlijke werk aan het park begint in 1837. De genie begint met de werken op een terrein van zes ha. Onafgebroken word er aan gewerkt en na enkele jaren is het park de mooiste plaats van het hele kamp. De aanleg is gewoonweg prachtig en getuigt van het vernuft en goede smaak. Na enkele jaren bereikt men een oppervlakte van 40 ha., verdeeld in twee even grote delen door de prachtige Leopold II-laan. Het noordelijke gedeelte heet (nog steeds) Koninklijk Park dit omdat daar het paviljoen van de vorst er staat, terwijl het zuidelijke park in de volksmondhet park der onderofficieren genoemd wordt of ook wel het vals parkIn dit unieke natuurkader wordt in 1964 de Paolamessvoor onderofficieren in gebruik genomen.
De aanplantingen, die in het begin slechts enkele hectaren rond het paleis omvatten, worden later met man en macht voortgezet. Waneer in 1846 minister Chazal de tuchtkompagnie naar Beverlo zendt, levert dat een behoorlijk aantal werkkrachten op. Nu begint men het ganse park af te bakenen en volgens een fijn uitgewerkt plan doortrekt men het met kronkelende wegen. Men zorgt er voor een passende afwisseling van grasperken, kleine bosjes, planten en struiken, evenals voor een grote variëteit van bomen, zoals eik, grove den, berk, robinia, es en ahorn. De resultaten blijven niet uit, het park is een oase van groen te midden de eentonigheid van kazernes en heide.
MERKWAARDIGE GEBOUWEN EN MONUMENTEN TE LEOPOLDSBURG
Een der oudste gebouwen van het kamp is het Militair Hospitaal aan de Hechtelsesteenweg. Op de plaats, waar in 1835 de eerste houten barakken stonden en waarin gedurende de kampperioden de ambulancierdiensten logeerden, richt men vanaf 1841 de eerste gebouwen op in goede baksteen. In de jaren 1860 telt het hospitaal zes grote ziekenzalen, gebouwd volgens een zeer modern plan gebouwen zonder verdieping, onderling verbonden met gangen en gericht naar een centrale tuin. Het is, voor haar tijd, de modernste instelling van Europa. In de loop van de jaren krijgt het hospitaal naast zijn gewone opdracht ook speciale bestemmingen, men brengt er in 1901 tbc-patiënten in onder en in 1910 de zieke militairen van de tuchtcompagnie .
Onder zijn personeelsleden heeft het hospitaal van Beverlo, in 1920, niemand minder dan Marnix Gijsen, alias Dr. Jan-Albert Goris, in dienst. Gedurende zes maanden doet hij er dienst als milicienbrancardier. Zijn belevenissen in dit krijgsgasthuis gebruikt hij later in twee van zijn romans, namelijk in «Klaaglied om Agnes » en in « Ter wille van Leentje ».
Achter het hospitaal vindt men de ruime IJzerkazerne, gebouwd in 1935 voor de cibisten of geestelijke brancardiers. Deze doen sinds de wet van 1921 hun militaire dienst in Beverlo. Naast de opleiding van ziekenverpleger in het hospitaal krijgen ze er ook een speciale opleiding met geestelijke oefeningen, deze opleiding wordt gegeven door een aalmoezenier. De meest beleende van deze aalmoezeniers is ongetwijfeld Edward Poppe (Temse 1890-Moerzeke 1924). In 1922-23 is hij aalmoezenier der cibisten. Het grote levenswerk van Poppe is, naast de stichting van de Eucharistische Kruistocht, het medestichten van het Karamelklooster te Leopoldsburg. Het voorbestemde gebouw, de oude parochiekerk, is jarenlang door een handelaar als stapelhuis gebruikt, er is dus veel werk aan de winkel. Priester Poppe kent geen rust en zet door. En eindelijk, op 22 april 1924, komen de eerste zeven karmelietessen aan, onder wie de zuster van Poppe. Helaas, hij zal die blijde intrede niet meemaken, want op 21 december 1923 moet hij, ondermijnd door overspanning en ziekte, Leopoldsburg voor goed verlaten. Op 10 juni 1924 overlijdt hij te Moerzeke.
Gedenkteken van Tacambaro
Aan de Hechtelsesteenweg staat, naast het militaire hospitaal, het gedenkteken van Tacambaro ter herinnering aan de expeditie naar Mexico in 1865. In 1864 worden er twee Belgische bataljons gerekruteerd voor Mexico. In dit land is een keizerrijk tot stand gekomen, dit door toedoen van Frankrijk, Engeland en Spanje. De kroon van dat nieuwe rijk is toegewezen aan de aartshertog van Oostenrijk, Maximiliaan, en aan zijn echtgenote, prinses Charlotte van België, dochter van Leopold I. Op 14 april 1864 scheept het keizerlijke paar in te Triëst. Hun intrede in Mexico wekt een zekere geestdrift, maar algauw komen de opstandelingen weer opdagen en brengen de troon aan het wankelen. De revolutionairen worden hierin gesteund door een paar grote mogendheden. Daarom stelt Leopold 1 voor om een troepenmacht te sturen naar dat land waar zijn dochter in nood verkeert. De expeditie verwekt in binnen- en buitenland hevige reacties.
Onze legerafdeling bestaat uit 1480 manschappen,163 officieren en 15 marketentsters. Bij hun aankomst in Mexico trekken ze er eerst , een tijdlang, de wacht op bij het paleis, maar algauw geraken ze er in hevige gevechten verwikkelt. De meest bekende veldslag is die van Tacambaro, 14 april 1865, in dit gevecht sneuvelt de zoon van minister Chazal . In 1866 komt keizerin Charlotte terug naar België en neemt haar intrek te Meise, waar ze in 1927 zal overlijden. Haar gemaal, keizer Maximiliaan, word op 19 juni 1867 in Mexico gefusilleerd. Zodra de expeditie in ons land terug is, gaat men geld inzamelen voor een monument. Al in 1867 verrijst de 6,5 meter hoge zuil en sindsdien de Zuil van Mexico genoemd.
Op het Kanonplein vinden we het mooie standbeeld van luitenant-generaal baron Chazal (1808-1892). De naam Chazal heeft in het kamp een grote weerklank. Als een der leiders van de omwenteling van 1830 word hij hoofdintendant van het leger. Als minister van oorlog (1847) spant hij zich bijzonder in voor het kamp. In 1860 laat hij de kredieten stemmen voor 108 nieuwe blokken. Het monument is van de hand VanDesenfans. Chazal staat rechtop, steunend op zijn zwaard, en omhangen met de officiersmantel. Aan zijn voeten ligt de leeuw met vlag, geweer en eikentakken. Drie bronzen platen in halfverheven beeldhouwwerk stellen de hoogtepunten uit zijn leven voor: zijn intrede te Brussel aan het hoofd der patriotten, een gezicht op de Antwerpse forten die hij steeds heeft verdedigd op politiek vlak en een herinnering aan zijn geest van modernisatie; een kanon met lauweren omgeven. Het monument wordt onthuld op 30 augustus 1908.
Pierre Emmanuel Félix (Baron) Chazal (Tarbes, Frankrijk, 1 januari 1808 - Pau 25 januari 1892) was een Belgisch legerofficier en liberaal minister. Hij was Minister van Oorlog in 1847-1850 en in 1859-1866. Chazal was de zoon van Jean-Pierre Chazal, een vooraanstaande ambtenaar in het Frankrijk van Napoleon, die zich na 1815 in Brussel vestigde. Pierre E. F. Chazal speelde een actieve rol bij de Belgische opstand en onafhankelijkheid in 1830, wat hem een schitterende carrière in het Belgisch leger en in de administratie opleverde. Hij werd generaal en was bovendien een vetrouweling van koning Leopold I. Chazal is vooral beroemd gebleven door een duel dat hij aanging met het Antwerpse Kamerlid Jan De Laet (van de Meetingpartij). Duelleren werd door een wet uit 1841 gezien als een misdrijf. Inzet was een zaak betreffende het aanwervingsformulier voor een leger Belgische vrijwilligers dat in Mexico zou ingezet worden. Chazal verloor het duel. In 1865 werd hij veroordeeld door het Hof van Cassatie, dat destijds bevoegd was voor misdrijven van ministers in functie, doch kreeg gratie van de Senaat door toedoen van Koning Leopold II.
Tegenover het gemeentehuis (1856) treffen we het monument aan voor de oorlogsslachtoffers 14 -18. Het is gebeeldhouwd door jan Burny en stelt de Belgische leeuw voor die zich uit de puinen verheft. Het opschrift luidt: Bourg-Léopold - Aan onze dappere verdedigers van het vaderland - A nos vaillants combattants de la patrieRond het monument staan 30 zerkjes met de namen der gesneuvelden.
In het park liggen twee begraafplaatsen naast elkaar. Eerst de Belgische begraafplaats, soms ook Duits kerkhof genaamd omdat de bezetter er mee begonnen is in 14-18. Na de oorlog werden de Duitse doden overgebracht naar grote verzamelbegraafplaatsen en vanaf 1928 werd het Duitse dodenakker een Belgische militaire begraafplaats.Het godsakker is zeer mooi en goed onderhouden. Men treft er twee kapellen aan, het zijn de monumenten ter ere van de onbekende politieke gevangenen en de onbekende krijgsgevangenen. Naast de centraal
Belgische begraafplaats
gelegen kapel vinden we de nog enig overblijvende waterput van uit de jaren 1840. Hier liggen Belgische militairen van de twee oorlogen begraven( 801 namen) en men vindt er ook de kapellen voor de onbekende politieke gevangenen. Naast gesneuvelden uit beide wereldoorlogen vinden we hier ook in Duitsland overleden Belgische werknemers, niet geïdentificeerde politieke gevangenen en overleden Russische krijgsgevangenen.
LEOPOLDSBURG WAR CEMETERY
Na de tweede wereldoorlog wordt er ook een Britse militaire rustplaats aangelegd en dit in een uniek en schoon natuurkader. Dit War Cemetery wordt aangelegd in 1948. Het is een verzamelbegraafplaats voor militairen uit het Gemenebest (Commonwealth), hoofdzakelijk in Nederland gesneuveld. Naast 760 Britten liggen er ook 4 Nederlandse en enkele Poolse en Russische militairen begraven.
Naast de ingangspoort hangt een plaat met volgende tekst: "Leopoldsburg - War Cemetery 1939 - 1945".De grond waarop dit kerkhof zich bevindt is een gift van het Belgische volk voor de eeuwige rustplaats van de zeelieden, soldaten en vliegeniers die hier geëerd worden.
Het Het weekblad van Yperen publiceerde onderstaand gedicht over het Kamp van Beverloo. Het gedicht was ondertekend door een soldaat en gedateerd op de 18de juni 1872.
In het kamp van Beverloo
Wederom zijn hier de troepen Van ons legerken vergaard Ziet! Daar liggen dinfantristen Ginds de krijgslieden te paard.
s Morgends vroeg voor hun barakken Ziet men de soldaten gaan Als de tamboer op zijn trommel Luid de dagwaak komt te slaan.
Statig stapt daar de sergeant aan, Met de naamlijst in de hand Haastig schikt hij zijne manschap Ginds verschijnt de luitenant.
Hoort! t Appèl wordt nu geroffeld Door den tamboer van de wacht Men begint het naamafroepen Na t kommando: Men geve acht!
Wanneer het appel gemaakt is Komt de fourrier met het brood! Elk soldaat krijgt nu zijn portie: Ze is waarachtig niet te groot.
Als het ontbijt is genomen, Grijpt men ransel roer en zwaard En nu zijn de kompagnieën Dicht in een kolom geschaard.
Op nen bruinen hengst gezeten, Komt de veldheer aangereen Op een merrie, lijk een sprinkhaan, Volgt Casander zijne schreen.
Ziet, hoe t paardje van Casander Hupplend zijnen ruiter draagt; En hoe hij, het lijf voorover, t beesje met de sporen plaagt
Soms moet hij bevelen dragen, Maar dan vraagt hij; Eischt het spoed? Neen? t En was maar om te zeggen dat ik liefst dan ging te voet.
Generaal zal hij toch worden! O! Dit zegt hij overluid, Want al is hij ook geen arend, Alleen wil hij toch vooruit.
Ginds op eenen ouden schimmel, Zit een opper officier, Op zijn teeken slaan de tamboers Eenen marsch in lossen zwier
hol en norsch klinkt nu zijn stemme: Jongens roept hij ligt t geweer vlug, behendig op den schouder want daar komt ons opperheer
op t bevel van den veldheer, stelt het leger zich op gang. Vooraan gaat t muziek al spelend Dan de troepen volgens rang.
Op der heide breede pleinen Rukken zoo de troepen aan: De oorlog gaan zij hier verbeelden - in het klein wel te verstaan
Officeren! roept de veldheer- als uw volk in linie staat komt dan al rond mij gedrongen en aanhoord wel mijnen raad
Kapiteins en luitenanten t Oog vol vuur en t hart vol moed, komen met getrokken degen hunnen veldheer te gemoet
K Wil zegt dees dat k word begrepen als ik spreke van den krijg Daarom stelt uw ooren open; Sta, en zie, en hoor en zwijg.
Meer met teekens als met woorden legt hij nu de krijgskunst uit. En hij wijst met zijnen degen, Oorst en west en noord en zuid.
Dan dan zendt hij zijne benden op het onafzienbaar plein. Zij verspreiden zich in groepen Op des horenblazerssein.
t Schijnt dat zij nu triailleren k Zie het hulpploton daar staan Ondersteund door de reserve, En de wapens zijn gelaan
Doch de regels zijn veranderd, Voor de mannen int gevecht t Echte plan heeft men gevonden, in t vertrouwen hier gezegd
Ziet men vecht niet meer al staande, Neen, men legt zich op den grond. t Is niet lastig alzoo strijden, en men wordt ook niet gewond
doch zoo wordt de salg gewonnen . t Klinkt het sein om op te staan; Men verzamelt weer de benden En de veldheer is voldaan!
En dit noemt men manouvreren in het kamp van Beverloo! Ja, men mag mij vrij geloven, Bij mijn ziel, dat gaat nu zoo. En dit alles op de jaardag
Wanneer het kamp in 1835 op de Grote Heide van Beverlo verrijst, is dit in de eerste plaats een zuiver militaire aangelegenheid. Maar het is immers ook een oeroude historische wet dat legerplaatsen aantrekkingspolen zijn voor burgers die graag hun graantje willen meepikken. Van bij het begin zijn er contacten met de burgers van Beverlo.Zij mogen, tussen de verschillende oefeningen in, op de heide turf steken en weidegrond gebruiken. Veel belangrijker zijn de burgers die zich vanaf mei 1835 in de nabijheid van het kamp komen vestigen. Ze arriveren van alle kanten. Sommigen uit Diest waar ze zich al vroeger bij het militair kamp hadden gevestigd of uit Venlo, waar sinds 300 jaar een militair garnizoen is, uit Langdorp, Geel, maar ook uit de rest van België en sommigen komen zelfs uit Frankrijk.Ze bouwen barakken en schamele hutten, op één grote lijn, die 300 meter achter de infanterieblokken ligt. Het departement van oorlog heeft de betrokkenen gewaarschuwd dat ze, indien daar toe beslist wordt de plaats moeten ruimen. De plaatscommandant heeft voor elke burger een voorlopige toelating getekend, waardoor hij op het militaire domein mag verblijven. De eerste nederzetting zal een tijdlang de naam « Hureldorp » krijgen. De wijk « Strooien Dorp » herinnert aan de eerste strohutten die de burgers daar neerzetten.In 1842 staat de regering een terrein af van 26 ha. waar de eigenlijke dorpskom zal komen.
De groei vande gemeente Leopolds burg
Dat bonte volkje groeit al vlug aan tot 378 inwoners of 75 gezinnen in 1844. Onder hen zijn er herbergiers, hoefsmeden, kleermakers, schoenmakers, bakkers, slagers, schrijnwerkers, koperslagers, kaarsengieters, leidekkers, wolspinners, glazeniers, droogscheerders... Die mensen "kolonisten" van zo verscheiden afkomst hebben wellicht bijgedragen tot de eigen aard van het Kamp en zijn Kampenaars! De burgers vestigen zich vlak naast het militaire kamp in voorlopige houten of lemen hutten, bijna allemaal met stro afgedekt. De nederzetting groeit uit tot een dorpje dat nieuwe pioniers blijft aantrekken voor wat er letterlijk en figuurlijk te rapen viel. Want ook loden kogels van de schietoefeningen brengen geld op. Al in 1836 beginnen zij voor eigen gebruik akkertjes en moestuinen aan te leggen. Er is immers voldoende paardenmest om de grond vruchtbaar te maken. Bovendien kunnen o de groenten ook aan het leger verkocht worden, wat een bijkomende bron van inkomsten betekende.
De handelaars blijven liefst zo dicht mogelijk bij hun klanten en daarom ziet het leger zich in 1845 verplicht om de toegestane vergunningen in te trekken. Generaal Hurel duldt aanvankelijk wel dat burgers zich op het militaire grondgebied komen vestigen (Baron François Alexander HUREL heeft op 10 april 1841 de Belgische legerdienst verlaten en is teruggekeerd naar zijn moederland Frankrijk daar zal hij 6 jaar later, op 73-jarige leeftijd te Parijs, overlijden). Zijn opvolger heeft het op den duur moeilijk met de minder eerbare neringen die het militaire leven en vooral de moraal en de tucht van de troep verstoren. Hij beslist in 1842, in samenspraak met de gemeente Beverlo, dat er aan de westrand van het kamp, een nieuwe dorpskern moet komen, en dit buiten de grenzen van het kamp. Een terrein van 26 ha werd voor dit doel ter beschikking gesteld. Toch verkiezen vele burgers om in het eigenlijke kamp te blijven, dicht bij de militairen. Om hieraan een einde te maken worden vanaf 1845 geen (bouw)vergunningen meer toegekend en in 1848 is alle burgerlijke bebouwing in het kamp definitief ontruimd. Op het terrein dat door Beverlo word afgestaan staatreeds een herberg (1838), een postkantoor (1840) en de fundamenten van de huidige Kapel van de Karmel (1840 -1843). De bestaande dorpskern wordt aangevuld met een pastorij (1844) en een kleine gemeenteschool (1844).
Op 1 oktober '48 verdwijnt de laatste burger uit het kamp en eindelijk, bij koninklijk besluit van 7 juli 1850, neemt Leopoldsburg officieel zijn plaats in op de lijst der Belgische gemeenten. Als gemeentewapen krijgt het de nationale driekleur met gekruist zwaard, een dubbele « L » en kroon. Dat jaar zijn er 708 inwoners, die 163 huizen betrokken. Om de aangroei te bevorderen bouwt de regering in er enkele officiële gebouwen, zoals school, kerk en postkantoor. De eerste gemeenteverkiezingen vinden er plaats op de tweede dinsdag van oktober 1850. De eerste burgemeester die er uit de bus komt is Hubert Anselm van der Elst. Afkomstig van Meerhout. Zoals blijkt uit de volgende cijfers kent Leopoldsburg een uitmuntende bloei:
1835 - 100 inwoners
1852 - 920 inwoners
1857 - 1742 inwoners
1866 - 2242 inwoners
1901 - 3559 inwoners
1920 - 5162 inwoners
1938 - 7084 inwoners
1960 - 9369 inwoners
1966 - 9621 inwoners
Vanaf 1851 wordt er tussen het leger en de gemeente een akkoord getroffen om er gedurende de zomer dagelijks markt te houden. Deze heeft plaats op een terrein achter het koninklijke paleis en duurt van 's morgens 05 uur tot 12 uur. Zo kunnen de militairen gemakkelijk hun inkopen gaan doen. Gedurende de manoeuvres staan aan de Hechtelsesteenweg honderden kramen op een kilometerslange rij. In 1853 viert het dorp zijn eerste feest en dit ter gelegenheid van de 18e verjaardag van de graaf van Brabant. De klokken luiden, er is verlichting en overal wapperen er vlaggen. De arme mensen van de gemeente krijgen er brood, aardappelen, vlees en steenkool. Vóór de tweede wereldoorlog kent Leopoldsburg vette jaren, duizenden piotten komen er immers hun kamp doen. Voor af gegaan door de regimentsmuziek doen de troepen hun intrede in het dorp en het kamp. Eens te «Bourg» worden de bloemetjes vaak buiten gezet. 1935 zijn er niet minder dan 300 cafés, in 1963 nog 90. Ook de andere handelaars hebben niet te klagen. Een groot gedeelte der inwoners bestaat vanzelfsprekend uit militairen, wat regelmatige schommelingen in het bevolkingscijfer meebrengt. Maar nu zijn de drukke dagen der manoeuvres voorbij. De militairen komen niet veel meer naar het dorp afgezakt! Het dorp Leopoldsburg, dat bij het kamp van Beverlo hoort en er danig mee vergroeit, heeft zich meer en meer van het legerkamp losgemaakt en is zijn eigen weg opgegaan.
De eerste dorpskern
Dit "burgerterrein" word in de openbare verkoopakte aangeduid als "Bourg" en op het verkavelingsplan als "Le Bourg". Het verkavelingsplan van de dorpskern krijgt een duidelijke geometrische vorm en dit volgens een weldoordacht dambordpatroon. Dit was zeker geen unicum maar een veel voorkomende tijdstijl, vooral te wijten aan gezondheidsoverwegingen.
Door de talrijke epidemieën in de toenmalige steden heeft men immers geleerd dat de arbeidersbevolking niet ongestraft op elkaar kan worden gestapeld. Vandaar dat destedenbouwers streven naar brede, lange straten en ruime pleinen en esplanaden. Een publicatie van juni 1842 meldt het volgende: "Bij het bouwen ener nieuwe woning diende men de uitgestippelde lijn te volgen. Bovendien moesten de voorgeschreven bouwstoffen gebruikt, de aangeduide afmetingen toegepast en de verordeningen op het delven van waterputten en waterafvoer worden in acht genomen. Dit was dringend nodig. Enerzijds om het dorp te verfraaien, anderzijds om de reinheid van woningen en straten te bevorderen. Dit laatste liet te wensen over". Op 15 mei 1852 werd door het gemeentebestuur besloten om op de gevel van elk onrein huis een opschrift aan te brengen met de woorden: "huis verboden om reden van gezondheid".
Van Bourg tot Leopoldsburg ... een 90 jaar durende evolutie
Koning Leopold I heeft een nauwe band met het Kamp van Beverlo. Aanvankelijk verblijft hij er regelmatig in zijn "koninklijke paleis" en is door de koningsgezinde bevolking zeer graag gezien. Daarom wordt vanaf 1848, uit dynastische overwegingen, de naam van de verkaveling "Bourg" aangevuld met de naam van de Koning. Zo ziet Bourg-Leopold of Le Bourg Leopold, zoals sommige akten vermelden, het leven. De gemeenteraad van Beverlo probeert in 1849 de naam in het Nederlands te vertalen door het als "Leopoldsboerg" te schrijven.
Stilaan krijgen de talrijke, door handel met het leger, welstellende handelaars genoeg van de bemoeienis door de gemeentelijke overheden van het ver afgelegen Beverlo. Men wilt een eigen bestuur, een zelfstandige gemeente, los van Beverlo. Ook het nabij gelegen dorp Heppen, een ander gehucht van Beverlo, heeft dezelfde verzuchting. Heppen heeft al een lange ontvoogdingsstrijd achter de rug. Bij koninklijk besluit is Heppen reeds op 25 september 1839 een zelfstandige parochie die en Heppen en Bourg-Leopold omvat met uitzondering van de verkaveling Bourg die tot de parochie van de legeraalmoezenier behoort.
Het gezamenlijke streven heeft succes. Bij wet van 4 juni 1850 worden de zelfstandige gemeenten Bourg-Leopold (Leopoldsburg) en Heppen geboren.
Er dient vermeld, dat de nieuwe gemeente Bourg-Leopold bij haar ontstaan in 1850 al meerdere belangrijke bedrijven telt. Zo is er een bergmolen (jaarlijkse maalgrondstof 400.000 kg) die deel uitmaakt van een landbouwcomplex met een jeneverstokerij (32.760 kannen van elk 1,5 liter) en een bierbrouwerij.(125 hl/jaar). Verder is er, naast talrijke kleine ambachten, een kaarsenfabriek, een tabaksmanufactuur, een steenbakkerij en men treft er ook een kanaalhaven aan.Kerk Leopoldsburg
De zaken draaien goed. In 1852 meldt het nieuwe gemeentebestuur, vol trots, aan de provinciale overheid dat "de gemeente wel 10 handelaren telt van wie de zaken jaarlijks gemiddeld 350.000 fr. opbrengen". In 1856 wordt er in het centrum van Bourg-Leopold met de bouw van het gemeentehuis begonnen. Vanaf 1875 worden, tengevolge van de Frans-Duitse oorlog (1870) en op aandringen van de militaire bevelvoerders, de grote legeroefeningen niet meer gehouden in het Kamp van Beverlo maar wel in de streek van Walcourt. Door het vertrek van de militairen valt de handel op een laag peil terug. In die periode trekken talrijke inwoners weg. Het aantal inwoners daalt van 1871 (in 1870) tot 1581 (in 1883). Wanneer er in 1889 opnieuw legeroefeningen plaatsvinden in het kamp, herleeft de gemeente meteen. In 1899 telt men er 3.512 inwoners.
Vanaf de eerste taalwetten, wordt rond de jaren 1930, het gebruik van het Nederlands verplicht in alle openbare besturen. Hierdoor zal Bourg-Leopold vanaf 1932 Leopoldsburg heten.
01-08-1842
BOURG
1845
LE BOURG
02-12-1847
LE BOURG LEOPOLD
24-06-1849
LEOPOLDSBOERG
06-06-1850
BOURG-LEOPOLD
14-06-1932
LEOPOLDSBURG
De bezoeker heeft steeds toegang tot het militaire domein, voor wat betreft de twee parken, de begraafplaatsen en monumenten. De kazernes zijn soms te bezoeken ter gelegenheid van feesten en « open deur »-dagen. De manoeuvreterreinen en schietstanden zijn in principe niet toegankelijk. Een aanvraag voor een bezoek aan het kamp mag steeds gericht worden tot het plaatsbureau .
is een deelgemeente van de gemeente Beringen, in de Belgische provincie Limburg.
Het historische Beverlo omvatte eveneens Heppen en een uitgestrekte heide tussen Heppen en Hechtel. Op deze heide is kort na de Belgische onafhankelijkheid een belangrijk militair kamp opgericht, waarrond de gemeente Leopoldsburg is ontstaan.
Dit kamp wordt nog steeds het Kamp van Beverlo genoemd.
Groot-Beverlo maakte samen met Oostham en Kwaadmechelen deel uit van de heerlijkheid Ham. Om onlogische redenen zijn deze gemeenten bij de fusies van 1976 niet opnieuw samen gevoegd. Beverlo werd integendeel opgenomen in de gemeente Beringen, waar het historisch gezien geen enkele band mee had.
BOURG, BOURG-LEOPOLD
Bourg vindt men vaak terug als voegwoord: in namen van steden en gemeenten, denk maar bv aan Mariembourg en Cherbourg. Oorspronkelijk betekende bourg een burcht, een omwald dorp of groot dorp. Klein dorp werd soms aangeduid met bourgade bv St-Emilion-Bourgade.Bourg is ook de naam van een rijk en beroemde familie vooral wonendin Frankrijk maar ook talrijk aanwezig in Canada en de Verenigde Staten van Amerika.
We vinden ookhier telgen terug onmiddellijk na de Belgische onafhankelijkheid, gebleven na de Franse overheersing.We treffen ze aan bij de vroege uitbouw van de industrialisering in Wallonië (Henegouwen). De koolmijn van Bois-du-Luc, in de 19de eeuw één der belangrijkste ondernemingen in die streek, kende twee directeurs Bourg tussen 1831 en 1854.
V.Bourg ontwierp niet enkel in 1836 de eerste carrés als woonwijk in België, zijnde een arbeiderswijk met elkaar loodrecht kruisende straten en afgeschuinde hoekhuizen, bestaande uit 166 huisjes voorzien van koud en warm stromend water, zeer modern en hygiënisch voor die tijd.Hij werd in 1841 ook aangezocht door het ministerie van oorlog en het provinciebestuur van Limburg om het plan te ontwerpen van een nieuwe stadskern, vast tegen het in 1835 opgerichte kamp van Beverlo. De hiertoe aangelegde verkaveling kreeg in de volksmond al vlug de naam 'Bourg'. Zodat de gemeenteraad van Beverlo in 1842 besloot de nieuwewijk officieel Bourg te heten met Bourgstraat als voornaamste toe- en doorgangsweg.
In 1850 zou deze wijk bij koninklijk besluit plaats krijgen op de lijst van de Belgische gemeenten als Bourg-Léopold (later: Leopoldsburg), met verwijzing naar de eerste Belgische koning, uit dank ook voor de oprichting van het legerkampmaar vooral uit dank voor de verleende gemeentelijke autonomie (los van Beverlo)! In het Brusselse verwijzen meerdere straten naar deze familie. Brussel kent een Bourgstraat en Schaarbeek en Evere kennen beide een Kolonel Bourgstraat.
In 1960 richtte een telg van deze familie een nieuwe fabriek op te Hévillers (Waals-Brabant) voor het produceren van machines ten behoeve van de papierindustrie en drukkerijen. CP Bourg (zoals deze onderneming is genoemd naar haar stichter Charles-Pierre Bourg) was een zodanig succes dat al in1977 een filiaal werd geopend in Massachutsetts (USA) met een 1000 werknemers verantwoordelijk voor de Noord- en Zuid-Amerikaanse markt. Deze industriële tak van Bourg behoort in ons land nog steeds tot de 200 rijkste families.De carrés van Bois-du-Luc werden door de Belgische Staat in 1974, één jaar na de mijnsluiting, gekocht en erkend als beschermd monument.