HET KAMP VAN BEVERLO
EEN MILITAIR KAMP OP DE GROTE HEIDE
De moeilijkheden met Nederland na de afscheuring in 1830 zijn de aanleiding tot de oprichting van het kamp van Beverlo. Tussen 1830 en 1839 leeft België onder de voortdurende bedreiging van Nederland. De Tiendaagse Veldtocht van 1831 bewijst dit. Op 04 augustus vallen onze Noorderburen België Binnen, er zijn sporadische gevechten te Houthalen, Kuringen en Kermt. Het verdrag van de 24 artikelen moet een einde stellen aan het conflict. Maar grensincidenten te Hamont, Achel en Maastricht wijzen op een voorgezette strijd. Het Belgische leger plaatst daarom voorposten te Brecht, Brasschaat, Merksplas, Westerlo, Bree, Weert, Rekem, Venlo en te Roermond.
De weigering van de Nederlandse koning Willem I om België te erkennen bevestigt dit feit gedurende acht jaren. De jonge Belgische staat heeft daar door zeker behoefte aan de uitbouw van een militair apparaat. Al vanaf 1831 laat koning Leopold I het leger reorganiseren. Hiervoor doet men onder meer een beroep op Franse officieren. Eén van de elementen van die militaire reorganisatie is de uitbouw van militaire kampen. Deze zijn er nodig als oefenkamp en als observatiepost tegenover Nederland. Zo komen er kampen in Diest, Zonhoven, Bouwel en Schilde. Die kampen beantwoorden echter niet volledig, en dit om allerhande redenen, aan het beoogde doel. Deze kampen kosten heel veel geld aan de schatkist want men betaalt een goede huurprijs voor de gronden en de onderkomens bestaan uit houten barakken, strohutten en tenten die zeer veel onderhoudt eisen. Dus men gaat op zoek naar een andere plaats.
Men heeft in de eerste plaats veel ruimte nodig! Het moet een groot kamp worden met uitgestrekte oefenterreinen en dicht bij de Nederlandse gelegen grens zijn. De aanwezigheid van vers water is ook een belangrijk element. De keuze valt op de Grote Heide ten noorden van Beverlo. Op 3 oktober 1834 komen Leopold I, generaal Hurel (stafoverste), brigadegeneraal Magnan tezamen met andere overheden naar Beverlo op verkenning. Generaal Hurel stelt er de koning de plaats voor als een ideaal waarnemingskamp. Ieder van hen is er direct van overtuigd dat dit een ideale plaats is voor het bouwen van een militair kamp. De plaats heeft zeker een belangrijke strategische ligging. Ze ligt slechts zes kilometer van de enige toegangweg van Limburg naar Nederland, namelijk de steenweg van Hasselt naar s- Hertogenbos. De ruimte is er rijkelijk aanwezig en bovendien de arme heidegrond kost bijna niets en men kan er ook nog voldoende drinkwater oppompen. Daarbij zijn er eindeloze vlakten, waar men gemakkelijk de vijand kan bespieden en al zijn bewegingen controleren.
Voor de streek betekent dit het einde van een eeuwenlange rust in Gods vrije natuur. Deze uitgestrekte vlakte, bezaaid met rolkeien, die aan een vroegere zee herinneren, wordt afgewisseld met duinen en dennenbossen en moerassen. De heide van Beverlo is in feite een verlaten vlakte, schraal bezaaid met waterplassen en kleine moerassen. Ze is doortrokken met slechte wegen en de zeldzame hutten zijn al even primitief als de bewoners en hun bezigheden. Een kluizenaar leeft er in zijn stulp die gelegen is tussen enkele duinen, op die plaats zal later de Kerk van Leopoldsburg gebouwd worden.
In het voorjaar van 1835 komt de koning terug naar Beverlo, deze keer is hij vergezeld van generaal Evain, Nu wordt uiteindelijk de plaats aangewezen waar het kamp zijn ontstaan zal vinden.
Het is in mei 1835 dat kapitein Renard samen met 200 sappeurs naar de Heide van Beverlo trekt, zij komen er grote werken uit te voeren zoals:
het afbakenen en effenen van het terrein,
het aanleggen van toegangswegen,
onder het Bevel van kapitein Floyd is een groep belast met het afbreken van het voorlopig kamp van Diest. Al het materiaal moet over haast onberijdbare wegen vervoerd worden. In minder dan twee maanden worden 402 barakken en 800 tenten uit Diest overgebracht en rechtgezet.
het opzetten van 1250 tenten en een groot aantal strohutten,
het delven van 48 drinkwaterputten
enz
Voor die werken uit te voeren worden ze bijgestaan door werklieden uit de naburige dorpen.
Geleidelijk aan vormen er zich een infanterie-, een cavalerie- en een artilleriekamp en daarnaast ook een ambulantie- en geniepark. Er is logement voor 20.000 militairen . Een "paleis" voor de koning, de minister van oorlog en paviljoenen voor de generaals mogen er zeker niet ontbreken. Op het einde van juli 1835 is het kamp gereed. Al in augustus komen de eerste militairen hier oefenen. Ook koning Leopold I is aanwezig. Twee divisies, elk verdeeld in twee groepen van 20.000 man, verblijven er voor 40 dagen en voeren er grote manoeuvres uit.
Het doel is bereikt, het Journal de lArmée Belge schrijft: België is klaar om elke verassende aanval te wreken!
Het kamp vertoont een grote verscheidenheid van logementen. Men werkt naar een voorop gesteld plan, volgens de militaire hiërarchie, zodat alles van in het begin ruimtelijk geordend wordt. Elk wapen of dienst heeft zijn eigen kwartier, onderling verbonden met straten en pleinen. Eerst bakent men de blokken voor het voetvolk af, daarna voor de ruiterij, genie en geschut. Terzelfder tijd bouwt met er aan een voorlopig ziekenhuis, maar ook de intendantie krijgt er haar kantoren en magazijnen.
Hevige windvlagen en zandstormen brengen veel schade teweeg aan de barakken, tenten en strohutten en men weet geen blijf met al het stuifzand. Begin 1837 blijven er bijna geen bewoonbare logementen meer over, met moet er continu hertellingen uitvoeren. Daarom gaat men in het voorjaar van 1837 een nieuw infanteriekamp bouwen. Minister van Oorlog, generaal Evain, beslist om nog alleen duurzame bouwstoffen te gebruiken.
Dat nieuwe kamp voor de infanterie bestaat uit negen "carrés". Elke "carré" is een kazerne gebouwd in een vierkant met 90 meter zijde. De wanden bestaan uit een metselwerk van een halve steen, dat tussen planken en balken wordt aangebracht, de daken zijn nog meestal met stro bedekt maar hier en daar worden er toch al dakpannen gebruikt. Er kunnen ongeveer 900 man in een carré verblijven. Ze worden gebouwd op één lijn voor de bestaande hutten en tenten. De naam carré beantwoord tenvolle aan deze bouwwijze. De blokken sluiten een binnenplaats in, waar in het midden een waterpomp staat met ernaast een schildwacht, verantwoordelijk voor de reinheid. Midden op de binnenplaats is er een keuken en een wachtlokaal. Er is slechts één ingang per carré en die geeft uit op het vaandelfront. Een gedeelte van de gebouwen zijn voorbehouden voor de officieren.
In de nacht van 1 op 2 november 1837 woedt er een hevige orkaan waardoor de nieuwe carrés ernstige schade oplopen. In 1838 verwoest een grote brand nog tal van barakken en tenten. Men herstelt waar men kan, dit totdat de regering, in 1846, besluit om er nieuwe kazernes te bouwen. De aanblik ziet er in 1838 uit als volgt: Vóór de negen carrés, netjes gelijnd, ligt het vaandelfront. Dat is een 1500 meter lange laan, die afgeschermd is van het manoeuvreplein door een dubbele strook bos en struikgewas. Achter de carrés staan de oude barakken, tenten en strohutten. Daarachter ligt het park met de koninklijke villa en andere gebouwen. In dit park wordt er ook een kleine kapel gebouwd, van 9 op 15 meter. In het noordwesten staan de magazijnen en het militaire ziekenhuis en helemaal achteraan ligt het ruiterijkamp.
Ten gevolge van nieuwe moeilijkheden met Nederland geeft Leopold I het bevel om Beverlo tot een versterkt kamp om te bouwen. Het vaandelfront wordt nu doortrokken met loopgraven en een borstwering over de hele lengte. Men bouwt er ook grote veldschansen, dit zijn enorme grondophopingen. Vanaf 1841 is het kamp van Beverlo gerangschikt in de reeks der vaste garnizoenen, zodat de militaire voorschriften dienaangaande er toepasselijk worden. Hierdoor word Beverlo het eerste bestendig kamp van Europa.
Van 1837 tot 1913 staat vóór het paleis een alarmkanon. Het wordt bediend door een artilleriebatterij, die voor haar wachtdiensten beschikt over twee strooien wachthuizen, naast de ingang van het park. Het alarmkanon dient als horloge en als melder van gevaar . Elke dag weerklinken er drie schoten, één om 5 uur bij het wekken, één 's middags en één bij de taptoe om 21 uur. De uurwerken van het kamp worden elke middag hierop geregeld. Bij alarm dreunen er twee op elkaar volgende schoten, wat beduidt dat alle militairen haastig moeten verzamelen op het vaandelfront, dit om brand of ander gevaar te bestrijden. Het kanon wordt in 1913 buiten dienst gesteld.
Buiten de kampperiode verblijven er in Beverlo één regiment infanterie, één batterij artillerie en enkele eskadrons paardenvolk. Al deze troepen voeren regelmatig patrouilles uit, zelfs tot aan de Nederlandse grens.
De langzame groei van het definitieve kamp
Vanaf 1841 gaat de regering over tot de definitieve aankoop der gehuurde terreinen. De koopprijs bedraagt 55 Bfr. de ha. Met de gemeenten Beverlo en Hechtel word een overeenkomst gesloten om later nog grond aan te kopen tegen dezelfde voorwaarden. De huurprijs der overige gronden werd vastgesteld op 1Bfr.de ha. per jaar. Als tegenprestaties laat het rijk toe dat de inwoners der gemeenten verder hun vee mogen laten grazen, maar dan alleen als er geen manoeuvres zijn. De burgers die in het kamp wonen gaan in het cavaleriekamp de paardenmest halen en beginnen er groenten te kweken en aardappelen te planten.
Nu men de grond in eigendom heeft, besluit men vanaf 1841 over te gaan tot het bouwen van kazernes, uitsluitend in goede baksteen. De voornaamste veranderingen in het kamp komen tot stand onder het ministerie van generaal Wilmar, namelijk de overgang van het voorlopig naar het bestendig kamp in 1836. Generaal Prisse keurt het bouwen in deugdelijke baksteen goed, en met generaal baron Chazal begint men met een nieuwe elegante stijl, eerst in 1849 en later in 1860. Nu de vrede met Nederland sinds 1839 een feit is, beslist minister van Oorlog Pierre Emmanuel Chazal ( in 1845) dat het Kamp van Beverlo een permanent militair kamp moet worden. Ondertussen bouwt men ook verder aan de vaste diensten, zoals het ziekenhuis, de voedermagazijnen en aan de woningen voor de ambtenaren.
Men bouwt er alleen nog met goede baksteen en met vast materiaal. Eén jaar later zendt de minister de compagnie 'sans floche' 1, een tuchtcompagnie, naar het kamp om er het zand van de heide tot op de turflaag weg te scheppen. Men gaat er een koninklijk park van 40 hectaren aanleggen, dat zal doortrokken worden met bomen omzoomde lanen.
Het militaire hospitaal, opgetrokken rond 1848, bestaat uit losse paviljoenen. Dit hospitaal is het eerste en het modernste in zijn soort in Europa.
Circa 1850 begint men met de bouw van het definitieve kamp. In het infanteriekamp komen er acht secties die elk plaats bieden aan 2.500 militairen. Er ontstaan ook belangrijke logistieke installaties:
een bakkerij met een capaciteit van 6.000 broden per dag,
een slachthuis en een slagerij
douches met een capaciteit van 6.500 baden per dag.
een militair smalspoornet met 115 km spoor doorheen het kamp aangelegd. Hiermee kan men de militairen en het materieel gemakkelijk vervoeren. Het spoormaterieel en de treinstellen komen uit de ateliers van de Franse ingenieur Paul Decauville.
In 1856 krijgt het kamp ook een gevangenis. Het is gebouwd tijdens de Krimoorlog (1853-56) en krijgt daardoor de benaming Malakoff, dit is een naam die op dit moment op ieders lippen ligt. Men noemt de gevangenis de Malakofftoren, verwijzend naar het voornaamste bolwerk van Sebastopol in die Krimoorlog. Het is een geweldig grote toren. De cellen geven uit op de centrale binnenplaats naar waar slechts één toegang is, die loopt langsheen het wachtlokaal. Het wachtpersoneel wordt geleverd door het kamp en er is een woonhuis voor de hoofdcipier. Na de tweede wereldoorlog wordt de toren afgebroken.
Het uitbreken van de Frans-Duitse oorlog in 1870 leidt tot de algemene mobilisatie, deze vangt aan op 15 juli 1870. Na die oorlog krijgt het kamp geleidelijk het uitzicht dat het tot aan de eerste wereldoorlog zal behouden. De modernisering in Leopoldsburg bereikt in 1913 haar hoogtepunt. Er worden zes grote kantines gebouwd. Ze worden B-C-D-E-F en G genoemd. Ze zijn voorzien van elektriciteit en centrale verwarming. Elke mess kost 500.000 Bfr. en bevat drie refters van 36 meter op 23, en een leeszaal. In B-C-D en F is er een bioscoopzaal voorzien.
Het interbellum (1919-1940)
De toenadering tussen leger en natie wordt vanaf 1918 zoveel mogelijk in de hand gewerkt. De afgewerkte grote kantines geven aan het kamp spoedig een grote standing. Het Kamp van Beverlo uitgegroeid tot het grootste, maar ook tot het modernste militaire kamp van Europa. Het heeft kazernes voor 40.000 militairen en 4.000 paarden, zeer grote messcomplexen, ruime oefenvelden en schietstanden. Vanuit alle garnizoenen komen er troepen in dagmarsen te voet naar het Kamp van Beverlo. Vanuit Oostende, Brugge, Gent Antwerpen, Brussel, Charleroi en Luik. Elk jaar doen ze dezelfde kantonnementen aan en marcheren triomfantelijk, met het muziekkorps van het regiment op kop, Leopoldsburg en het Kamp van Beverlo binnen.
Wanneer een cavalerieregiment met het muziekkorps te paard Leopoldsburg binnenrijdt komen alle burgers op straat om dit prachtige spektakel te aanschouwen
De manoeuvres krijgen algauw een heel ander uitzicht dan vroeger. De motorisatie & modernisatie doet nu volop haar intrede in het leger. Ruiterij wordt overbodig, maar de nieuwe regimenten met gepantserde voertuigen nemen de tradities over der vroegere Lansiers, Jagers te paard en Gidsen.
Bij de infanterie zijn de lange dagmarsen nog lang niet uit de mode. Maar in het kamp wordt nu wel duchtig gebruik gemaakt van het Decauvillespoorwegnet, dat nu gans het kamp doorkruist en de manschappen naar de verschillende installaties en schietstanden brengt.
's Avonds is het druk in Leopoldsburg men kan er over de koppen lopen. De militairen gaan een of (meestal) meerdere pintjes pakken in één van de talrijke cafés. In sommige herbergen speelt een orkestje en de soldaten die goesting hebben om een liedje te zingen mogen even het podium op. Het Kamp van Beverlo is zeker een van de best gekende plaatsen in België. In elke familie is er wel iemand die hier zijn kamp van vijf weken gedaan heeft. Generaties lang wordt er verteld over de bittere koude en de ijzige noorden- en oostenwind, over de snikhete dagen en de bijtende zandstormen, of over de schietwedstrijden en het eten van stoemp en boeletten. Over de vele cafés, de mooie meisjes en de 'kaberdoeskes' op Konterket doen de wildste geruchten de ronde!
De Tweede Wereldoorlog
Een tiental dagen vóór het uitbreken van de oorlog in 1940 is de 11e Infanteriedivisie uit Luik naar het kamp overgebracht. Het 11e Linie en het regiment Jagers te paard, de vaste bezetting van het kamp in vredestijd, hebben al eerder hun stellingen aan het Albertkanaal ingenomen. Als op 10 mei, bij het morgengloren, het alarm wordt gegeven, begeeft de 11e Infanteriedivisie zich overijld door de bossen, richting Beringen.
Omstreeks 8 uur in de morgen wordt het kamp door Duitse vliegtuigen gebombardeerd. Vooral de infanterieschool en de officierenmess krijgen het erg te verduren. Ook de kazerne van de tuchtcompagnie, de 'Compagnie sans Floche', is zwaar getroffen, daar vallen verscheidene slachtoffers.
De Duitse bezetting gebeurt zonder noemenswaardige verwikkelingen. Het kamp wordt weerom een opleidingscentrum voor jonge Duitse rekruten. Tijdens de bezetting verfraaien de Duitsers de blokken en werken ze verder aan beplantingen en wegen. Ook enkele administratieve gebouwen krijgen een moderner uitzicht. Het kamp blijft ook lang van bombardementen gespaard.
De Duitsers gebruiken het cavaleriekamp als kamp voor politieke gevangenen en misdadigers van gemeen recht. Velen worden van hieruit naar concentratiekampen in Duitsland afgevoerd. Van oktober 1942 tot november 1943 worden er op een afgelegen plaats in het Gemeentebos 204 man, waarvan 176 erkende weerstanders, door de Duitsers gefusilleerd.
De slachtoffers komen uit gevangenissen vanuit heel het land en worden er ter plaatse begraven. Op 4 september 1944 geven de Duitsers de bewaking over aan de Belgische Rijkswacht, het Rode Kruis en de politie- en brandweerdiensten. Iedereen die dat kan mag naar huis terugkeren.
Het Kamp van Beverlo wordt op 12 mei 1944 door de geallieerden gebombardeerd. Bij vergissing wordt de Zuidstraat in Beverlo volkomen vernield. Hierbij komen 77 burgers om. Op Pinksterzondag, 28 mei '44, even vóór 2 uur 's morgens, ondergaat het kamp een verschrikkelijk bombardement. Gedurende 25 minuten wordt er overal dood en vernieling gezaaid. Ooggetuigen kunnen meespreken over de grote paniek die de burgerbevolking, maar vooral de Duitsers aangrijpt. Er vallen honderden doden, maar nu vooral onder de Duitse militairen. Het aantal doden is door de Duitse overheid nooit bekendgemaakt. Men schat 6.000 man !??. Ook verscheidene burgers worden gedood.
Het infanteriekamp ligt nu volledig plat. Bij de bevrijding in 1944 is het infanteriekamp één grote puinhoop. Op de plaatsen waar ooit de trotse kantines stonden ligt nu niets anders meer dan een hoop puin, balken en verwrongen ijzer. Onmiddellijk begint men met het opruimen van het puin. In het infanteriekamp bakent men eerst een enorm gevangeniskamp af met prikkeldraad en uitkijktorens. Duizenden incivieken worden er ondergebracht in de opgekalfaterde blokken. Met behulp van deze werkkrachten word de opruiming aangevat.
In diezelfde periode wordt ook het Kolonel Baekelandtstadion aangelegd. Genoemd naar de bevelhebber der nieuwe school voor onderofficieren (1946-1949)
In september 1944 is het lang verwachte ogenblik voor Limburg aangebroken. Amerikaanse en Britse troepen verdrijven de Duitse bezetter, maar niet overal verloopt dat even vlot. Van 6 tot 12 september 1944 vormt Hechtel een toneel van hevige gevechten tussen Britse en Duitse troepen. Een Brits officier noemt Hechtel het kleine Caen, naar het met de grond gelijk gemaakte stadje in Normandië. Bij de gevechten worden 121 huizen vernield. Met een omtrekkende beweging kunnen de Britten zich meester maken van de kanaalbrug van Lommel-Barrier. Op 15 september 1944 geeft generaal Brian Horrocks in de bioscoop Splendid (schuin tegenover het station) het historische order aan alle bevelhebbers van de landstrijdkrachten die deelnemen aan de operatie Market-Garden. Zij krijgen er de opdracht, om via de as Lommel-Valkenswaard-Eindhoven-Vechel-Nijmegen, de geallieerde luchtlandingstroepen in Nijmegen en Arnhem te gaan versterken. Met de Britten vechten ook Belgen mee, die op één of andere manier vanaf mei 1940 naar Groot-Brittannië zijn kunnen ontkomen en dienst hebben genomen in de 'Brigade Piron'. Na enkele zuiveringsoperaties in de omgeving van Brussel rukt de Brigade op 11 september 1944 verder op, overschrijdt het Albertkanaal te Beringen en bevrijdt het Kamp van Beverlo, Heppen en Leopoldsburg. Patrouilles stoten door tot Balen en Kerkhoven. Op 18 september gaat het verder tot aan het Kanaal Bree-Bocholt en patrouilles bereiken Maaseik. Op 25 september wordt de Nederlandse grens overschreden en 's avonds zijn Thorn, Neeritter en Weert bevrijdt. Na de bevrijding nemen vele Limburgers dienst bij de 'Brigade Piron'. Begin 1945 komen er 2400 oorlogsvrijwilligers bij en wordt dit de Eerste Belgische Infanterie Brigade
02-04-2011 om 11:21
geschreven door DP
|