Maan
Ik zit alleen, in mijn bureel,
't Is nog geen nacht, maar 't scheelt niet veel.
Buiten is 't koud, en zwaar bewolkt.
De hele stad, lijkt wel ontvolkt.
'k Kijk door mijn raam, de zon is weg.
Er is geen maan, dat noem ik pech.
Ik zie zo graag, die witte ster.
Al zie 'k ze maar, zo van heel ver.
'k Zal morgen zien, diep in de nacht.
Dan zie 'k ze wel, in al haar pracht.
Dan schrijf ik weer, in haar wit licht,
Zo'n klein, onnozel, dom gedicht.
Iedereen zag het ............................... toen ik dronk,
Iedereen sprak er over ..................... toen ik dronk,
Iedereen spotte met mij ................... toen ik dronk,
Maar Niémand die mij ooit eens vroeg ....
.... waarom ik dronk.
Mei
Iedereen kent dat van mei,
van die vogels - en hun ei.
Liefde komt er ook weer bij,
met die bloemen - in de wei.
Met die bijtjes - speels en vrij,
zoals kind'ren - jong en blij.
Ieder jaar - geloof me vrij,
is 't tzelfde - rij op rij.
Zo zei zij toch - tegen mij.
Alhoewel - en 't maakt me blij,
die twee dwergen - zij aan zij,
lekker knusjes - op een kei,
zo in 't midden - van de wei,
zegden lachend - tegen mij :
"Zet je neer - en kom erbij."
'k Lei me dan maar op mijn zij,
en bekeek ze - allebei.
En tesamen - zegden zij :
"Luister eens - en voel je blij.
Ieder jaar - en rij op rij,
komt de lente - er weer bij.
Een zee van warmte - een getij,
dat komt in jou - dat komt in mij.
De mens bloeit open - kijk naar mij,
al ben ik wel - kleiner dan jij.
De donk're dagen - zijn voorbij.
De liefde komt - wat het ook zij."
En daarvoor dient ze - de maand mei.
Ezeltje, ezeltje, kom bij mij,
Kom eens hier en maak me blij,
Hef jouw staartje in de lucht,
En laat vallen maar, die bucht.
Véle euro's, één na één,
Tegen geld zeg ik niet 'neen".
Doe maar gans mijn mandje vol,
En geef nu maar flink petrol.
Genoeg voor een BMW,
En een rijhuisje of twee.
Want mijn lief telt toch niet mee,
En mijn wijf zwijgt heel gedwee.
Domme ezel, doe jouw werk,
En maak mij maar groot en sterk.
En ge kunt er van op aan,
Daarna kunt gij hier vandaan !
Gedaan.
Pistoolschilder
Ik had ooit een vriend die zo graag
pistoolschilder wou worden,
maar helaas,
hij kreeg geen wapenvergunning.
Cactus
De cactus is een plant
met héél veel stekels aan.
Zelf vindt hij 't niet plezant,
Ge kunt ervan op aan.
Maar toch blijven ze'r op.
Kom er maar eens op af !
Ze zeggen bijtijds "Stop !
Blijf van de cactus af !"
Want cactussen zijn broos,
dat weten mensen niet !
Gevoelig als een roos,
veel zwakker dan je ziet.
Cactussen zijn ook bang,
want mensen doen hen kwaad.
Dan voelen ze de drang
te prikken waar je staat.
Ze hebben ook gevoel,
meer dan de doorsnee mens.
Stil leven is hun doel.
't Is hun innigste wens.
De cactus is mijn plant !
'k Ben jaloers op zijn ras.
Daarop krijg je mijn hand :
'k Wou dat ik cactus was.
Fransen, fransen, oú êtes-vous ?
Kom eens van achter die koe !
Sansculotten zonder eer,
Maar veel praat, achter 't geweer.
Fransen, fransen, oú êtes-vous ?
Wij zijn jullie stilaan moe.
Verdwijn en kom nooit meer weer.
Ga maar huiswaarts, en krepeer.
Antwoord op een welgewaardeerde uitnodiging
Geachten,
Met deze laat ik u dus wete,
En 't zal u niet hebbe gespete,
Dat wij dus zondag zulle kome.
Ge weet, ik ben al zo ne vrome.
Ik ga die dag niet naar de kerk.
Ge weet, ik vind zoiets geen werk.
Ik kom bij jou dus toastjes ete.
Ge zult het wel hebbe gewete.
Een drankje mag er ook wel zijn,
Enen trappist, of een fles wijn.
En hapjes met gerookte zalm !
Dat lust ik graag, dan blijf ik kalm.
Zijn er teveel ? Zelfs met paté ?
't Is geen probleem, 'k neem ze wel mee.
En den trappist ? Raakt hij nie op ?
Ook geen probleem, mijn vrouw is Bob.
Het is dus om u mee te dele,
En 'k hoop dat u da wel kan schele,
Ik zal dus kome, mijn vrouw komt mee,
Getekend : R. Bartolomé
't Klokje en het Sneeuwvlokje.
Ergens luidt een heel klein klokje.
Zachtjes klinkt het in de nacht.
Langzaam dwarrelt een sneeuwvlokje
Naar het klokje, dat stil wacht.
En dat ene kleine vlokje
Dat stilletjes nederdaalt,
Kijkt verlangend naar dat klokje,
Oplettend dat het niet faalt.
Want veel lichtjaren tevoren
Zijn zij reeds tesaam geweest.
Nu zijn z' eindelijk herboren,
Elk komende uit een geest.
't Klokje kijkt op, vol verlangen
Naar 't vlokje dat schuchter lacht,
Klaar om 't zachtjes op te vangen
Van de geest die 't vlokje bracht.
Eind'lijk is de tijd gekomen.
Nooit gaan ze nu nog uiteen,
Want het vlokje van zijn dromen
Gaat nimmer nog van hem heen.
Teder raken ze elkander,
Liefdesgloed gaat door hen heen.
De één streelt intens de ander.
Zachtjes klinkt een stil geween.
Het sprookje is hiermee ten eind,
Voor hen duurt het eeuwig voort.
Het is misschien niet heel verfijnd,
Maar dat heeft hen nooit gestoord.
Kruisraket
Een amerikaanse kruisraket
is een precisieprojektiel dat máximum twee
meter naast het doel kan terechtkomen ....
gemeten op de stadsplannen van Belgrado
en Bagdad.
Agressie
is een onverantwoorde en gewelddadige
reaktie van iemand in een bepaalde situatie.
Ze kan zowel verbaal als fysisch tot uiting komen.
Agressie vloeit voort uit een sterk gevoel van
teleurstelling omdat men zich verhinderd voelt
om een bepaald voorgenomen meestal
onbereikbaar doel te bereiken, omdat men zijn
eigen tekortkomingen ervaart als een
onrechtvaardige belemmering in een poging tot
realisatie van een behoefte of een wens.
Het is het gevolg van een overmogen tot het
verdragen van een frustratie zonder dat
destruktieve impulsen het sociale gedrag in
ernstige mate verstoren.
Het is een ziekelijke stoornis, gekenmerkt door
een tekort op sociaal vlak, een miskenning van
de waarden van anderen, waarbij een utopische
erkenning van het eigen bestaan wordt gevonden.
Het is een gebrek aan volwassenheid,
aan verstandelijk vermogen.
Deze psychische stoornis wordt gekenmerkt door
angst voor het onbekende, door lafheid,
overdreven onderdanigheid tegenover diegenen
die men sterker waant, door neerslachtigheid,
hypokrisie, machtsmisbruik tegenover zwakkeren
die ze zonder enige aanleiding of geldige reden
met een bepaald sadistisch plezier zullen
provoceren, en stressgevoelens.
Het komt bijna alleen voor bij personen die
zichzelf overtuigen dat hun fouten, gebreken
en tekortkomingen geheel en uitsluitend aan
anderen te wijten zijn, en zelf nooit of nooit
enige verantwoordelijkheid durven te nemen.
Ze beleven hun eigen tekortschieten en hebben
besef van machteloosheid tegenover hun eigen
onbekwaamheden, waarbij de negatieve
beoordeling van hun eigen persoon en van hun
eigen lichamelijke en/of geestelijke prestaties
resulteren in de vergelijking met en afgunst
tegenover de prestaties van anderen.
De abnormale opbouw van hun persoonlijkheid
is de oorzaak van hun gestoord gedrag en hun
aanpassingsstoornissen, die binnen de normen
van een normaal funktionerende maatschappij
onaanvaardbaar zijn.
Agressie wordt door de overheid vaak getolereerd
en zelfs aangemoedigd.
Aan de oevers van de Schelde
'k Zit aan de Schelde, op een bank,
mijn neusgaten gevuld met stank.
Dode vissen drijven boven.
Het is amper te geloven.
Een stuk textiel, een houten bak.
Wat vuil in een plastieken zak.
Aan de kant een verroeste fiets.
't Ligt niet in 't water. 't Is al iets.
Olie bedekt het watervlak.
Diverse kleuren. Net als lak.
Eronder is 't een zwarte brij.
Een vieze, stinkende gelei.
Laat u verleiden. Kom eens af.
En zie wat politiek, ons gaf.
Maar 't komt in orde. Wees niet bang.
Alleen duurt het wel heel erg lang.
Manneke Maan
Waar komt gij vandaan ?
Waar gaat gij naartoe ?
Och, 't doet er niet toe.
Manneke Maan,
Het gaat mij niet aan,
Maar zijt gij nooit moe ?
Met al dat gedoe ?
Manneke Maan,
Kijk mij even aan,
En zeg eens oprecht :
Is jouw glimlach echt ?
Manneke Maan,
Blijf toch even staan.
Ik heb nog één vraag :
Blijf je niet vandaag ?
Manneke Maan,
Ik laat je wel gaan,
Maar beloof één ding :
Blijf altijd bestaan.
Salut
Ik weet niet wat ik schrijven moet,
maar als ik schrijf voel ik me goed.
Ik neem dus maar pen en papier
en schrijf zo maar een zin of vier.
De inhoud is van geen belang,
dit gedicht wordt dan ook niet lang.
Het wordt toch nooit gepubliceerd,
want het wordt iets dat niet verteert.
Ik stop met mijn gedicht dus hier,
Want het wordt toch een dooie pier.
Het wordt duister,
Het wordt nacht.
De maan komt op,
In al haar pracht.
Met veel luister,
Wit van vacht,
Rijst ze ten top.
Ze staat op wacht.
.... .... .... ....
Ik wou dat ik mooi dichten kon,
Zo van de maan, en van de zon.
Van alle dieren hier op aard'.
Maar niet de mens. Die is 't niet waard.
Zo elk gedicht, nedergepend,
Toont aan de goden wie je bent.
Wie ik ben weten ze al wel.
Misschien moet ik wel naar de hel.
Want ideologisch ben 'k verkeerd.
'k Ben dus zelfs 't vagevuur niet weerd.
Maar 't is niet erg. Ik kom er wel.
't Is toch niet ver, van hier naar d'hel.
Maar weet, de dag dat ik moet gaan,
Zal ik er niet alleen voorstaan.
Veel zullen sterven, heel gedwee,
Want 'k neem extra veel zielen mee.
Die dag geef ik een zwarte mis,
Met héél veel doden. 't Wordt niet mis.
Dus als ge ook naar d'hel wilt gaan,
Wacht nog een beetje. 'k Kom eraan.
Hyppokritis in Polen
Het was in een Pools hospitaal.
Het kind lag in een grote zaal.
De moeder stond er wenend bij
toen de professor ernstig zei :
" Ze moet worden geopereerd,
en het is dringend , z'is het weerd.
Ze moet vandaag nog onder 't mes,
want 't is nu reeds tien over zes. "
" Heb dank professor, dank u wel !
Met u als dokter redt ze 't wel.
'k Zal voor u bidden, als ik mag,
'k Zal bidden tot 't Hoogste Gezag. "
" Ja maar, mevrouw, wacht nog een keer.
Alvorens ik haar opereer.
Vijfduizend dollar is mijn prijs,
zoniet gaat ze onder de zeis. "
De arme moeder werd heel bleek
en zei : " Laat ons niet in de steek !
Wij zijn zo arm, ik heb geen geld.
Dat heb ik u toch al verteld ! "
" Ga naar een bank, en leen maar wat.
Bij de banken is er geld zat. "
Zei de dokter meedogenloos,
en keek de vrouw aan, ietwat boos.
Op haar knieën, trillend en bang,
smeekte ze hem, minuten lang.
Maar de dokter draaide zich om
en zei alleen nog maar : " Shalom ! "
In Polen is 't een 'déja-vu'.
Wist ge dat niet ? Dan weet ge 't nu.