God schiep de aarde en het water ......... en Hij zag dat het goed was, God schiep de lucht en het vuur ........... en Hij zag dat het goed was, God schiep de planten en de dieren ..... en Hij zag dat het goed was, God schiep de mens ..............................
Zelf is Hij uiteindelijk dan toch maar ergens anders gaan wonen.
WIJ maakten de Mens naar ONZE gelijkenis, zei HIJ.
IK denk dat HIJ de verantwoordelijkheid niet alleen durfde nemen.
De zesde dag schiep Hij de mens.
De zevende dag rustte Hij.
Ik denk eerder dat Hij van zijn creatie zó geschrokken
was dat Hij zijn spullen gepakt heeft en terug
naar huis gegaan is,
want sindsdien heeft niemand Hem ooit nog teruggezien.
God nog nooit gezien, beste lezer ?
Troost u !
Na voltooiing der werken laten de meeste aannemers alleen nog maar via hun advokaten van zich horen.
God heeft wel verwittigd dat hij de méns heeft geschapen !
Niet de fascist.
Het is niet alléén de vraag of God wel tevreden is over mij,
Op het plein van een Baskisch dorp, Dicht bij de kerk, op een steenworp, Zat op een bank een oude vrouw, Gans in het zwart, ze was in rouw.
Bewegingsloos, niet één gebaar, Alleen de wind woei door h'r haar. Er viel wat regen zachtjes neer, Tot op haar voeten, klein en teer.
De zon ging onder, het werd koud, Maar 't deed haar niets, al was ze oud. Ze had hier niemand meer op aard', De oorlog had haar niet gespaard.
De vogels zwegen, het was stil, Het was duidelijk Iemands wil. Ze wou nu rust, ze wou nu gaan. Ik denk dat Men het had verstaan.
De duisternis viel over 't plein, En het is dat het zo moet zijn. Als iemand afscheid nemen wil, Dan wordt het immers altijd stil.
Op haar borst rustte nu haar kin, En eindelijk kreeg ze haar zin. Ze zou nu langzaam overgaan, En zag al vage schimmen staan.
En ietwat wazig zag ze dan, Haar dode maar beminde man, Die haar kwam halen, zichtbaar blij, Met al hun kinderen erbij.
En toen de zon weer op 't plein scheen, Klonk ergens een héél zacht geween, Dat prachtig en intens sereen, Heel langzaam in het niets verdween.
Spaanstalige versie
Gernika, el 27 de avril 1937.
En la plazuela de un pueblo vasco, Junto a una iglesia, a tiro de piedra, Estaba sentada en un banco una vieja mujer, Toda en negro, estaba de luto.
Inmóvil, ni un ademán, Sólo el viento soplaba en sus cabellos. Alguna lluvia se cayó suavemente Hasta sus pies, pequeños y tiernos.
El sol se pusó, hizó frío, Pero no le molestó, no obstante que era vieja. No le quedó nadie en esta tierra. La guerra no le hubo respetado.
Los pájaros se cayaron, fué silencioso, Fué manifestamente la voluntad de Alguien. Ella quería la paz ahora, quería irse. Creo que Alguien lo hubo entendido.
La oscuridad se cayó en la plazuela, Y es que tiene que ser así. Si alguien quiere despedirse, Siempre se pone silencioso.
Sobre su pecho apoyó su mentón, Y por fin se salió con la suya. Se fué lentamente ahora, Y ya vió a sombras vagas.
Y un poco borrosa vió, Su marido muerto, pero amado, Que vino a buscarla, visiblemente contento, Acompañado de todos sus hijos.
Y cuando el sol dió de nuevo en la plazuela, En alguna parte soñaba un lloro muy bajo, Que magnificamente y intensamente sereno Desapareció lentamente en la nada.
Het kerkhof van Mirín ( 1942 )
De zon brandde meedogenloos
op 't kerkhof van Mirín.
Een jongen stond er moedeloos
bij 't graf van zijn vriendin.
De jongeling was dertien jaar
en staarde naar het graf.
Het was nu reeds het vierde jaar
dat hij zich hier begaf.
Als kind van amper negen jaar,
gepakt door een franquist,
werd zij misbruikt en heeft men haar
gedood voor ze het wist.
Hij had haar doodsgehuil gehoord
toen in haar kleine schacht,
een franquist hard en onverstoord
zijn mes had ingebracht.
Het had voor God niet veel belang,
Hij gaf de man zijn zin.
Daar stond die kleine jongen dan,
op 't kerkhof van Mirín.
Danzig
Danzig was een heel mooie stad. 't Er over eens was iedereen. Op zo een stad ging je toch prat. Ermee oneens was er geen een.
Toen er helaas een oorlog kwam en alles werd kapot gemaakt, een leger er bezit van nam, 't was of de duivel had gebraakt.
Op 't laatst stond er geen steen opeen. Duizenden burgers waren dood. De duivel lachte heel gemeen, en het grootkapitaal genoot.
Vandaag de dag is er herbouwd. Gdansk, verrezen uit haar as. Duizenden hebben er gesjouwd. En fier, omdat het hún stad was.
Een onbekend jongetje ( 1938 )
Een jongetje van zeven jaar keek in de loop van het geweer. Doodstil, zonder enig gebaar, alleen twee tranen. Zonder meer.
De man keek hem stilzwijgend aan, haald' achteloos zijn schouders op. Nog even, en dan is 't gedaan. Dan krijgt 't een kogel in zijn kop.
"Omdraaien !" luidde het bevel. De twee tranen vielen nu neer. De man, ineens verrassend snel, sloeg met de kolf van zijn geweer.
Een harde stoot, een luide gil. In twee geplooid viel het kind neer. Het lag daar, onbeweeglijk stil. Kreunend van pijn, bleek van de zeer.
Pius vond het uitstekend werk toen de franquist, grijnzend en laf, met toestemming van God en Kerk het jongetje een nekschot gaf.
Novedad en el frente ( Nieuws van het front )
Laatste bericht uit de hel :
De strijd was hevig en fel !
Wekenlang werd er gemoord.
Zelfs tot aan de hellepoort !
Niets of niemand werd gespaard.
Dat ligt ook niet in de aard
van de winnaars van 't gevecht.
Zij alleen staan daar nog recht.
Een verrassing is het niet :
't Is de 'man' die niets ontziet.
Zoals algemeen verwacht :
Franco kwam er aan de macht.
Onvolmaakte Jezus in Franco's burgeroorlog
Pietje de Dood was langs geweest.
Hij was aanwezig op een feest
Toen een klein kindje werd vermoord
Hangend aan 't einde van een koord.
Zijn geestje trad nu langzaam uit,
't Lichaampje bleef achter als buit
Van gieren en ander gespuis
Dat moordde in naam van het Kruis.
Het zag opeens een dichte waas
En daar verscheen de Grote Baas.
Het was de man van Nazareth
Die vierklauwens kwam aangezet.
" Wat hebben ze toch weer gedaan ? "
Sprak Jezus, en hij keek Piet aan.
" Dat kindje was daarstraks nog blij ! "
Zei Jezus, en Piet keek opzij.
" Waarom doen ze dat in mijn naam ?
Waarom treft mij toch deze blaam ?
Waarom maakt men in naam van God
Zo'n klein kindje nu toch kapot ? "
" Je weet het wel ! " zei Piet toen fel,
" Jouw volgeling schept hier een hel !
Elk wezen dat niet bij hen hoort
Wordt vroeg of laat door hen vermoord ! "
" Maar ik heb toch altijd gezegd
Dat alleen Liefde iets beslecht. "
Sprak Hij met een krop in de keel
En keek toen weer naar 't tafereel.
De kleine geest kwam bij de Heer
En knielde langzaam voor Hem neer
En vroeg heel zacht " Och Heer, waarom
Zijn al uw volgelingen dom ?"
Jezus keek neder op het kind
Dat Hij te weinig had bemind.
Hij kreeg geen woord meer door zijn keel.
Dit dode kind was hem teveel.
Jezus zuchtte een korte hoest
En wist niet wat Hij zeggen moest.
Het kind keek Hem onschuldig aan
En vroeg toen : " Had ik iets misdaan ? "
Pietje de Dood nam toen het woord
En zie : " Mijn kind, je bent vermoord
Omdat je ouders, erg bevreesd,
Nog nooit naar de kerk zijn geweest. "
Het kind keek toen weer naar de Heer
En kreunde, want zijn hals deed zeer.
Het schreide en stond langzaam recht
En vroeg : " Zijn mijn ouders dan slecht ? "
Jezus werd bleek en weende zacht.
Dat had Hij van 't kind niet verwacht.
Hij, die als onfeilbaar moest zijn,
Dronk hier nu bloed, in plaats van wijn.
Vanaf die dag besefte Hij,
Dat mensen zoals ik en gij,
Die hier op aarde moeten zijn,
Leven van smart, verdriet en pijn.
Zolang de fascist hier op aard'
Zijn medemensen zorgen baart,
Zal Jezus wenen, zacht en stil.
Zo zal het zijn. Dat is Gods wil.
Dresden
Zo'n honderdduizend bommen
en evenveel granaten,
deden mensen verstommen,
deden hen 't leven laten.
Nog vóór het ochtendgloren
zouden doodsklokken luiden.
Een gruwel was geboren.
Duivels in mensenhuiden.
Een stad zonder soldaten.
Alleen weerloze mensen.
Het mocht het volk niet baten.
Churchill had ook zijn wensen.
Zo'n hondderdduizend doden,
en evenveel gewonden.
Ondanks de Tien Geboden,
was het een feest in Londen.
Irakees gezegde na het bombardement op Bagdad :
Liever 10 amerikanen op de grond dan één in de lucht !
Hij kwam - hij zag - hij overwon, Hij schoot zijn pijlen waar hij kon. Naar links - naar rechts - omhoog - omlaag, Het werd uiteindelijk een plaag.
Hij schoot zelfs naar de politiek, Want dat soort mensen maakt hem ziek. Ze vlogen tot in 't parlement. Die Cupido, das toch een vent !
Maar op een keer was het verkeerd, Hij had er boter aangesmeerd. En na kontrole van zijn pijl Kreeg hij - zonder enig verwijl,
De BTW gepresenteerd.
Prinselijke huwelijksnacht
Er was eens in een koninkrijk ne knappe prins, en die was rijk. Hij kreeg een maagd in 't huwelijksbed. Alléz, zo stond in de gazet.
Des avonds na het bruiloftsfeest zei hij : "Nu is 't genoeg geweest. We gaan naar boven, het is tijd. Ik wil mijn zaadcellen eens kwijt."
Terwijl hij nog efkens ging bidde, legde zij zich juist in het midde. Hélemaal open met haar bene, En lachend zwaaiend met haar tene.
Hij had zijn slaapmuts opgezet en ging nu resoluut naar 't bed. Ineens, blijkbaar geheel ontdaan, keek hij haar niet-begrijpend aan.
Hij zei : "Enfin, wat doet ge nou ? 'k Kan der nie in, en ik heb kou ! Ik heb het vast .... maar 't is gemeen ! Gij wilt het bed voor u alleen !"
"Tuut-tuut !" zei de trein, en 't station vertrok. "Amaai !" zie Lowie, "Was me da ne snok !" "'t Is goe da 'k het wist !" riep de machinist, "Of 'k had van de schrik in mijn broek gepist !"
Trappist
Cupido is een rare kwast. Hij schiet alleen wanneer 't hem past. Zijn pijlen zijn niet eens gericht. Geef toe, dikwijls is het geen zicht.
Onlangs beging hij nog een flater, En schoot een pijl af naar een pater. De pijl zat midden in de roos, En onze pater werd heel boos.
"Kunt ge niet kijken waar ge schiet ? Zoiets een doet ge nu toch niet ! 'k Wil er precies nu niet om vitten, Maar 'k kan nu gans de week niet zitten !"
Cupido keek de pater aan En zei hem, blijkbaar heel voldaan : "Mijn beste vriend, de pijl zit goed. Bekijk het maar, hoe ge 't ook doet.
Gedaan met zitten, aan het werk ! Van werken word je groot en sterk !"
De pater deed wat hij moest doen, En gaf verdorie van katoen.
En zo ontstond, wat jij niet wist, Die goeie, lekkere trappist.
Op het strand van Oostende
In Oostende op het strand liep een dame, heel galant, met een grote zonnehoed en veel olie op haar snoet.
Haar neus stak wat in de lucht, snuivend naar verboden vrucht. Buik naar achter, borst vooruit, en een licht gebruinde huid.
Toen opeens werd ze knalrood. 't Was duidelijk : ze verschoot. Want ze trapte, in haar pracht, in iets warm, en bruin, en zacht.
De Konijnejager
Een jager op konijne kwam nooit met buit naar huis, en vroeg in vorm van rijme om raad aan een veldmuis.
Mevrouw de Muis, laat horen, hoe geraak ik aan buit ? Tracht mij eens te bekoren en zeg het mij eens luid.
Meneer de jager luister naar wat ik zeggen ga. Ga naar een hol en fluister "refrein-konijn-hoera".
Toen een paar dagen later de muis hem wederzag, begreep ze snel de flater, schoot stiekem in een lach.
Hij steunde op twee krukken, had plaaster om een been. Kon zich niet eens meer bukken, en grijnsde heel gemeen.
'k Stond voor een hol en knielde. Ik deed wat jij me zei. 'k Weet niet wat me bezielde, maar 'k voelde me zo blij.
Ik was klaar om te vuren. 'k Neuriede jouw refrein. 'k Zat naar het hol te turen .... .... en daaruit kwam een trein.
De Welriekende Dreef
Een agent regelde 't verkeer en was al úren in de weer. Hij voelde hoe zijn middagmaal plaats innam in zijn darmkanaal.
Hij kon 't niet houden, dat was klaar, en knálde met een wild gebaar patatten, vlees, en nog een koek, allemaal in zijn onderbroek.
En waar die man zijn maaltijd bleef, heet nu de Welriekende Dreef.
Ik zit alleen, in mijn bureel, 't Is nog geen nacht, maar 't scheelt niet veel. Buiten is 't koud, en zwaar bewolkt. De hele stad, lijkt wel ontvolkt.
'k Kijk door mijn raam, de zon is weg. Er is geen maan, dat noem ik pech. Ik zie zo graag, die witte ster. Al zie 'k ze maar, zo van heel ver.
'k Zal morgen zien, diep in de nacht. Dan zie 'k ze wel, in al haar pracht. Dan schrijf ik weer, in haar wit licht, Zo'n klein, onnozel, dom gedicht.
Iedereen zag het ............................... toen ik dronk, Iedereen sprak er over ..................... toen ik dronk, Iedereen spotte met mij ................... toen ik dronk,
Maar Niémand die mij ooit eens vroeg ....
.... waarom ik dronk.
Mei
Iedereen kent dat van mei, van die vogels - en hun ei.
Liefde komt er ook weer bij, met die bloemen - in de wei.
Met die bijtjes - speels en vrij, zoals kind'ren - jong en blij.
Ieder jaar - geloof me vrij, is 't tzelfde - rij op rij.
Zo zei zij toch - tegen mij. Alhoewel - en 't maakt me blij,
die twee dwergen - zij aan zij, lekker knusjes - op een kei,
zo in 't midden - van de wei, zegden lachend - tegen mij :
"Zet je neer - en kom erbij."
'k Lei me dan maar op mijn zij, en bekeek ze - allebei.
En tesamen - zegden zij : "Luister eens - en voel je blij.
Ieder jaar - en rij op rij, komt de lente - er weer bij.
Een zee van warmte - een getij, dat komt in jou - dat komt in mij.
De mens bloeit open - kijk naar mij, al ben ik wel - kleiner dan jij.
De donk're dagen - zijn voorbij. De liefde komt - wat het ook zij."
En daarvoor dient ze - de maand mei.
Ezeltje, ezeltje, kom bij mij,
Kom eens hier en maak me blij,
Hef jouw staartje in de lucht,
En laat vallen maar, die bucht.
Véle euro's, één na één,
Tegen geld zeg ik niet 'neen".
Doe maar gans mijn mandje vol,
En geef nu maar flink petrol.
Genoeg voor een BMW,
En een rijhuisje of twee.
Want mijn lief telt toch niet mee,
En mijn wijf zwijgt heel gedwee.
Domme ezel, doe jouw werk,
En maak mij maar groot en sterk.
En ge kunt er van op aan,
Daarna kunt gij hier vandaan !
Gedaan.
Pistoolschilder
Ik had ooit een vriend die zo graag pistoolschilder wou worden, maar helaas, hij kreeg geen wapenvergunning.
Cactus
De cactus is een plant met héél veel stekels aan. Zelf vindt hij 't niet plezant, Ge kunt ervan op aan.
Maar toch blijven ze'r op. Kom er maar eens op af ! Ze zeggen bijtijds "Stop ! Blijf van de cactus af !"
Want cactussen zijn broos, dat weten mensen niet ! Gevoelig als een roos, veel zwakker dan je ziet.
Cactussen zijn ook bang, want mensen doen hen kwaad. Dan voelen ze de drang te prikken waar je staat.
Ze hebben ook gevoel, meer dan de doorsnee mens. Stil leven is hun doel. 't Is hun innigste wens.
De cactus is mijn plant ! 'k Ben jaloers op zijn ras. Daarop krijg je mijn hand : 'k Wou dat ik cactus was.
Fransen, fransen, oú êtes-vous ?
Kom eens van achter die koe ! Sansculotten zonder eer, Maar veel praat, achter 't geweer.
Fransen, fransen, oú êtes-vous ? Wij zijn jullie stilaan moe. Verdwijn en kom nooit meer weer. Ga maar huiswaarts, en krepeer.
Antwoord op een welgewaardeerde uitnodiging
Geachten,
Met deze laat ik u dus wete,
En 't zal u niet hebbe gespete,
Dat wij dus zondag zulle kome.
Ge weet, ik ben al zo ne vrome.
Ik ga die dag niet naar de kerk.
Ge weet, ik vind zoiets geen werk.
Ik kom bij jou dus toastjes ete.
Ge zult het wel hebbe gewete.
Een drankje mag er ook wel zijn,
Enen trappist, of een fles wijn.
En hapjes met gerookte zalm !
Dat lust ik graag, dan blijf ik kalm.
Zijn er teveel ? Zelfs met paté ?
't Is geen probleem, 'k neem ze wel mee.
En den trappist ? Raakt hij nie op ?
Ook geen probleem, mijn vrouw is Bob.
Het is dus om u mee te dele,
En 'k hoop dat u da wel kan schele,
Ik zal dus kome, mijn vrouw komt mee,
Getekend : R. Bartolomé
't Klokje en het Sneeuwvlokje.
Ergens luidt een heel klein klokje.
Zachtjes klinkt het in de nacht.
Langzaam dwarrelt een sneeuwvlokje
Naar het klokje, dat stil wacht.
En dat ene kleine vlokje
Dat stilletjes nederdaalt,
Kijkt verlangend naar dat klokje,
Oplettend dat het niet faalt.
Want veel lichtjaren tevoren
Zijn zij reeds tesaam geweest.
Nu zijn z' eindelijk herboren,
Elk komende uit een geest.
't Klokje kijkt op, vol verlangen
Naar 't vlokje dat schuchter lacht,
Klaar om 't zachtjes op te vangen
Van de geest die 't vlokje bracht.
Eind'lijk is de tijd gekomen.
Nooit gaan ze nu nog uiteen,
Want het vlokje van zijn dromen
Gaat nimmer nog van hem heen.
Teder raken ze elkander,
Liefdesgloed gaat door hen heen.
De één streelt intens de ander.
Zachtjes klinkt een stil geween.
Het sprookje is hiermee ten eind,
Voor hen duurt het eeuwig voort.
Het is misschien niet heel verfijnd,
Maar dat heeft hen nooit gestoord.
Kruisraket
Een amerikaanse kruisraket
is een precisieprojektiel dat máximum twee
meter naast het doel kan terechtkomen ....
gemeten op de stadsplannen van Belgrado
en Bagdad.
Agressie
is een onverantwoorde en gewelddadige
reaktie van iemand in een bepaalde situatie.
Ze kan zowel verbaal als fysisch tot uiting komen.
Ginds in het veld zit een konijn, Het is zo mooi, het is zo klein. Het is zo weerloos, 't is zo teer, Er zo naar kijken doet al zeer.
De onschuld zelf, het kijkt zo lief, Echt iets voor in een liefdesbrief. Van niets bewust, weet van geen kwaad, Onwetend van wat komen gaat.
Het drinkt wat water van een plas, 't Zit op wat aarde, naast het gras. Want regens, na een week of wat, Maken de velden wel erg glad.
Stil sluipend, zonder één geluid, Komt daar de jager, tuk op buit, En snel, zoals een echte held, Loopt hij geruisloos door het veld.
Hij nadert het onwetend dier, En lacht al van nakend plezier. De Dood komt langzaam dichterbij, De dap're jager voelt zich blij.
Nog een paar stappen, en dan 'pang', De Dood lacht. Hij weet het al lang. Er klinkt een schot, iets sterft in 't slijk, De Dood gaat traagjes naar het lijk.
De aarde wordt gekleurd met bloed, De Dood kijkt toe, en vindt het goed. De jager had, verblind door pret, Niet op het gladde gras gelet.
De Ooivaar
Daarginds boven op die paal
zat mevrouw met haar gemaal.
In een mooi zelfgemaakt nest.
Daar woon je nog altijd ‘t best.
Stil genietend van de zon
vleide zij zich waar ze kon.
Want hun woning was niet breed,
en ge ligt er vóór ge ’t weet.
Hij keek lui over de rand,
liggend op zijn ene kant.
Dromend van een kabeljauw
die hij eten wou, en gauw.
Maar in jacht had hij geen zin.
Inspanning was hem te min, En zo kreeg hij, met wat hort, apenotenop zijn bord.
Holst van de nacht.
Was het op een avond ? Of was het al nacht ? Het heeft geen belang, ik vond het een pracht. Zo dicht bij mekaar, zo teder en zacht. Zo zaten ze daar, zo dicht bij die gracht. Ik hoor een geluid, net iemand die lacht. Ze kijkt even om, ik zie wat ze dacht, Maar ik was het niet, die dat geluid bracht. Dus kijkt ze naar hem, want 'k zie dat hij wacht. Hij wordt ongeduldig, maar uit niet één klacht. Ik ben hier teveel, 't gaat buiten mijn macht. Ik ga dan maar weg. Wat had je verwacht ? Lach maar niet met mij. Wat had je gedacht ?
Het waren twee katten .... in 't holst van de nacht.