Pijlen van Cupido
Hij kwam - hij zag - hij overwon, Hij schoot zijn pijlen waar hij kon. Naar links - naar rechts - omhoog - omlaag, Het werd uiteindelijk een plaag.
Hij schoot zelfs naar de politiek, Want dat soort mensen maakt hem ziek. Ze vlogen tot in 't parlement. Die Cupido, das toch een vent !
Maar op een keer was het verkeerd, Hij had er boter aangesmeerd. En na kontrole van zijn pijl Kreeg hij - zonder enig verwijl,
De BTW gepresenteerd.
Prinselijke huwelijksnacht
Er was eens in een koninkrijk ne knappe prins, en die was rijk. Hij kreeg een maagd in 't huwelijksbed. Alléz, zo stond in de gazet.
Des avonds na het bruiloftsfeest zei hij : "Nu is 't genoeg geweest. We gaan naar boven, het is tijd. Ik wil mijn zaadcellen eens kwijt."
Terwijl hij nog efkens ging bidde, legde zij zich juist in het midde. Hélemaal open met haar bene, En lachend zwaaiend met haar tene.
Hij had zijn slaapmuts opgezet en ging nu resoluut naar 't bed. Ineens, blijkbaar geheel ontdaan, keek hij haar niet-begrijpend aan.
Hij zei : "Enfin, wat doet ge nou ? 'k Kan der nie in, en ik heb kou ! Ik heb het vast .... maar 't is gemeen ! Gij wilt het bed voor u alleen !"
"Tuut-tuut !" zei de trein, en 't station vertrok. "Amaai !" zie Lowie, "Was me da ne snok !" "'t Is goe da 'k het wist !" riep de machinist, "Of 'k had van de schrik in mijn broek gepist !"
Trappist
Cupido is een rare kwast. Hij schiet alleen wanneer 't hem past. Zijn pijlen zijn niet eens gericht. Geef toe, dikwijls is het geen zicht.
Onlangs beging hij nog een flater, En schoot een pijl af naar een pater. De pijl zat midden in de roos, En onze pater werd heel boos.
"Kunt ge niet kijken waar ge schiet ? Zoiets een doet ge nu toch niet ! 'k Wil er precies nu niet om vitten, Maar 'k kan nu gans de week niet zitten !"
Cupido keek de pater aan En zei hem, blijkbaar heel voldaan : "Mijn beste vriend, de pijl zit goed. Bekijk het maar, hoe ge 't ook doet.
Gedaan met zitten, aan het werk ! Van werken word je groot en sterk !"
De pater deed wat hij moest doen, En gaf verdorie van katoen.
En zo ontstond, wat jij niet wist, Die goeie, lekkere trappist.
Op het strand van Oostende
In Oostende op het strand liep een dame, heel galant, met een grote zonnehoed en veel olie op haar snoet.
Haar neus stak wat in de lucht, snuivend naar verboden vrucht. Buik naar achter, borst vooruit, en een licht gebruinde huid.
Toen opeens werd ze knalrood. 't Was duidelijk : ze verschoot. Want ze trapte, in haar pracht, in iets warm, en bruin, en zacht.
De Konijnejager
Een jager op konijne kwam nooit met buit naar huis, en vroeg in vorm van rijme om raad aan een veldmuis.
Mevrouw de Muis, laat horen, hoe geraak ik aan buit ? Tracht mij eens te bekoren en zeg het mij eens luid.
Meneer de jager luister naar wat ik zeggen ga. Ga naar een hol en fluister "refrein-konijn-hoera".
Toen een paar dagen later de muis hem wederzag, begreep ze snel de flater, schoot stiekem in een lach.
Hij steunde op twee krukken, had plaaster om een been. Kon zich niet eens meer bukken, en grijnsde heel gemeen.
'k Stond voor een hol en knielde. Ik deed wat jij me zei. 'k Weet niet wat me bezielde, maar 'k voelde me zo blij.
Ik was klaar om te vuren. 'k Neuriede jouw refrein. 'k Zat naar het hol te turen .... .... en daaruit kwam een trein.
De Welriekende Dreef
Een agent regelde 't verkeer en was al úren in de weer. Hij voelde hoe zijn middagmaal plaats innam in zijn darmkanaal.
Hij kon 't niet houden, dat was klaar, en knálde met een wild gebaar patatten, vlees, en nog een koek, allemaal in zijn onderbroek.
En waar die man zijn maaltijd bleef, heet nu de Welriekende Dreef.
Zo'n tweeduizend jaar geleden
leefde er een man die zei :
"Gaat heen en vermenigvuldig u !"
Zelfs hij wist in die tijd al dat
vermenigvuldigen plezanter is dan aftrekken.
|