In een vorige column heb ik misschien de indruk gegeven dat nieuwsgierigheid een ondeugd zou zijn. Nieuwsgierigheid is een levensnoodzakelijke behoefte, net als eten en drinken. Maar net als eten en drinken ondeugden kunnen worden als ze op de verkeerde dingen gericht zijn, wordt ook nieuwsgierigheid een ondeugd als ze niet bijdraagt tot levensnoodzakelijke kennis.
Levensnoodzakelijke kennis is wellicht de beste omschrijving van wetenschap. Daarmee bedoel ik helemaal niet dat ieder van ons op de hoogte moet zijn van kernfysica of quantummechanica; het is de mensheid als geheel die deze kennis moet verwerven en steeds verder uitdiepen. In die zin zal het ook duidelijk zijn dat wetenschap veel meer omvat dan enkel de natuurwetenschappen, in die zin ook is theologie (godgeleerdheid) evenzeer wetenschap als rheologie (de wetenschap van krachten en vervormingen).
Wetenschap begint altijd bij nieuwsgierigheid, bij het meer willen weten over iets. In de rheologie bijvoorbeeld wil je weten hoe het komt dat tandpasta uit de tube stroomt als je er op drukt, maar daarna netjes op de haren van je tandenborstel blijft liggen zonder weg te vloeien; in de theologie kan je je afvragen waar we terecht komen als we niet meer van deze wereld zijn. Nu kan je stellen dat de ene vraag veel fundamenteler is dan de andere, en dus alle aandacht verdient. Newton bijvoorbeeld vond dat alle wetenschap is ondergeschikt aan de theologie (dat is al eerder in deze columns verteld). Maar precies deze Newton formuleerde enkele basiswetten van de rheologie in die mate dat het gedrag van een ideale vloeistof nog altijd Newtoniaans heet. Je ziet, het is niet enkel om dat ene lettertje verschil dat ik rheologie en theologie als voorbeelden heb gekozen. (Het kan best zijn dat de spellingscontrole op je computer het woord rheologie niet kent en theologie als alternatieve spelling voorstelt, ook al omdat de R en de T naast elkaar liggen op je toetsenbord.)
Anderen zullen stellen dat die ene vraag zo fundamenteel is, zo buiten ons bevattingsvermogen ligt, dat we ons beter kunnen toespitsen op de vraag waarop we misschien wel een antwoord kunnen vinden. Het is het bekende citaat van Wittgenstein : Waarover men niet spreken kan, daarover moet men zwijgen. Dit is niet bepaald een bevredigend antwoord : het is niet omdat wij vandaag niet het bevattingsvermogen hebben om over die zaken mee te praten, dat niemand ooit dat bevattingsvermogen zal hebben, of misschien ooit heeft gehad.
Mystici hebben of hadden ervaringen van deze werkelijkheid die buiten het menselijke bevattingsvermogen ligt, en dikwijls hebben ze tevergeefs geprobeerd die ervaringen met anderen te delen. In de litteratuur en de kunst zijn daarvan tientallen voorbeelden te vinden..
Het is een wetenschapper onwaardig dit soort ervaringen weg te lachen omdat ze buiten zijn bevattingsvermogen liggen. Ten tijde van Newton leek het ook buiten het menselijk bevattingsvermogen te liggen dat er krachten zouden bestaan die werken over afstanden van miljoenen kilometer, en toch is het precies de zwaartekracht die planeten in hun baan houdt. In alle takken van de wetenschap en voor de gelegenheid wil ik daar graag de filosofie bij insluiten zijn de revolutionaire stappen gezet door mensen die net voorbij dat menselijk bevattingsvermogen durfden te gaan. Het is zoals bij de sport, waar records alleen maar verbeterd kunnen worden door mensen die over de pijngrens durven gaan.
Enig fundamenteel wantrouwen is gepast voor wie aan wetenschap doet : zelfs je eigen vondsten moet je kritisch durven benaderen. Het is beter dat je zelf de fouten in je theorie ontdekt vóór je aan publicatie toe bent, dan dat een ander het achteraf doet.
Nieuwsgierigheid mag dan al de eerste noodzakelijke voorwaarde zijn om aan wetenschap te doen, en enig scepticisme de tweede. Maar om baanbrekend werk te verrichten lijkt een beetje mystieke aanleg onmisbaar.
|