Prediker 1: 2-11 Lucht en leegte
2 Lucht en leegte, zegt Prediker, lucht en leegte, alles is leegte. 3 Welk voordeel heeft de mens van alles wat hij heeft verworven, al zijn moeizaam gezwoeg onder de zon? 4 Generaties gaan, generaties komen, maar de aarde blijft altijd bestaan. 5 De zon komt op, de zon gaat onder, en altijd snelt ze naar de plaats waar ze weer op zal gaan. 6 De wind waait naar het zuiden, dan draait hij naar het noorden. Hij draait en waait en draait, en al draaiend waait de wind weer terug. 7 Alle rivieren stromen naar de zee, toch raakt de zee niet vol. De rivieren keren om, ze gaan weer naar de plaats vanwaar ze komen, en beginnen weer opnieuw te stromen. 8 Alles is vermoeiend, zozeer dat er geen woorden voor te vinden zijn. De ogen van een mens kijken, en vinden geen rust, zijn oren horen, en ze blijven horen. 9 Wat er was, zal er altijd weer zijn, wat er is gedaan, zal altijd weer worden gedaan. Er is niets nieuws onder de zon. 10 Wanneer men van iets zegt: Kijk, iets nieuws, dan is het altijd iets dat er sinds langvervlogen tijden is geweest. 11 De vroegere generaties zijn vergeten, en ook de komende zullen weer worden vergeten.
|