Hoewel het eerste gebrandschilderde glas gemaakt werd voor de enkelvoudige rondboogramen van de romaanse bouwstijl, die gaandeweg groter werden, nam de glazenier eerst in de gotische architectuur, gekenmerkt door grote glasoppervlakken,een even belangrijke positie in als de steenhouwer.Later werd deze functie volledig ingevuld door het explossieve dat uitging van de kleurbewegingen in de architectuur. De meeste glasramen zijn terug te vinden in kathedralen en andere religieuze godsdiensten omdat hier het verzamelpunt van de steden was en de rijken zich konden veroorloven hun eigen steentje bij te dragen door een donnatie voor een deel of een volledig glasraam. Mede daarom zijn er vele geschriften van kerkelijke adel en later van de goede burgerij te vinden op onze gerestaureerde glasramen. Soms kwam het ook voor dat de leider van de kerk of zijn onderdanen een schenking ten bate stelde voor het uitvoeren van glasramen.
Glas is een natuurlijke stof,een onderkoelde siliciumverbinding,dat wil zeggen een vloeistof die vast wordt zonder dat het gebruikelijke vriespunt is gepasseerd. Natuurlijk glas komt bijna overal in het universum voor. Een enkele keer vallen er zelfs kleine korreltjes kiezelaarde uit het heelal op de aarde neer, afkomstig van een meteoor,die door de hitte die ontstaat als zij de dampkring van de aarde binnenschieten , tot glas smelten. Deze glaskogels worden tektieten genoemd. Op onze planeet ontstaat naturlijk glas soms bij snelle afkoeling van zeer seliciumrijke vulkanische lava. Ook door blikseminslag kan een soort glas worden gevormd, namelijk in een zogenaamde fulguriet of bliksembuis, waarbij een metaalerts door de zandlaag heen door de bliksem wordt getroffen en het zand smelt. Hoewel het met mensenhand gemaakte glas reeds een lange geschiedenis heeft - meer dan 4000 jaar - kunnen zelfs natuurkundigen van vandaag de ware aard van deze raadselachtige stof niet precies vaststellen. Het hoofdbestanddeel is echter kiezelaarde (seliciumdioxide) en hetgeen in zand, kwarts of vuursteen kan voorkomen een natriumcarbonaat en een stabilisator , bijvoorbeeld kalksteen, worden toegevoegd aan de kiezelaarde waarna het gehele mengsel bij een lage smeltpunttemperatuur van +- 1480 ° C vloeibaar wordt gemaakt . Soms met glasafval om het smelten te bevorderen.