Vr.4. Wat eist de wet Gods van ons? Dat leert ons Christus in een hoofdsom, Matth. 22:37-40: Gij zult liefhebben den Heere, uw God, met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand, en met geheel uw kracht. Dit is het eerste en het grote gebod. En het tweede, aan dit gelijk, is: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelven. Aan deze twee geboden hangt de ganse Wet en de Profeten a.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Vraag 4
Wat eist (Liefdevol bevel) de wet van God van ons?
Antwoord
· Dat leert Christus ons in de samenvatting, Matth. 22:37-40:
· Gij zult liefhebben de Here, uw God, met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand, en met geheel uw kracht.
· Dit is het eerste en het grote gebod.
· En het tweede, aan dit gelijk, is:
· Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf.
· Aan deze twee geboden hangt de hele Wet en de Profeten (boodschappers van God) a.
a Deuteronomium 6:5
U moet met uw hele hart, uw hele ziel en met inspanning van al uw krachten van Hem houden.
Leviticus 19:18
Wees niet haatdragend of wraakzuchtig, maar heb uw naaste net zo lief als uzelf, want Ik ben de HERE.
Markus 12:30
U moet Hem liefhebben met heel uw hart, ziel en verstand.
Lukas 10:27
Hij antwoordde: "U moet van de Here, uw God houden met heel uw hart, heel uw ziel, heel uw kracht en heel uw verstand. En u moet net zoveel van uw medemens houden als van uzelf."
|
a Deuteronomium 6:5 Zo zult gij den HEERE, uw God, liefhebben, met uw ganse hart, en met uw ganse ziel, en met al uw vermogen.
Leviticus 19:18 Gij zult niet wreken, noch toorn behouden tegen de kinderen uws volks; maar gij zult uw naaste liefhebben als uzelven; Ik ben de HEERE!
Markus 12:30 En gij zult den Heere, uw God, liefhebben uit geheel uw hart, en uit geheel uw ziel, en uit geheel uw verstand, en uit geheel uw kracht. Dit is het eerste gebod.
Lukas 10:27
En hij, antwoordende, zeide: Gij zult den Heere, uw God, liefhebben, uit geheel uw hart, en uit geheel uw ziel, en uit geheel uw kracht, en uit geheel uw verstand; en uw naaste als uzelven.
|
|