"We waren verwittigd: tante Lisa zou zeer binnenkort doodgaan. We hadden afgesproken dat we om beurten bij haar zouden waken. Ik zat die nacht naast haar bed. Ik kon het niet opbrengen om te luisteren naar de radio, een krant of een boek te lezen. Ik wou nog contact met mijn tante hebben. Maar hoe? Ik wist dat ze graag liedjes hoorde. Ik nam haar hand vast en begon zacht te zingen. Het hele repertoire: Op de purperen hei, Broeder Jacob, Te Lourdes op de bergen en haar lievelingslied: Zie ik de lichtjes van de Schelde. Na een tijdje was ik moe van het zingen en viel in slaap. Ik schoot wakker en ik keek naar mijn tante Lisa. Ze ademde nog, zij het moeilijker. Zou ze nu doodgaan? Ik hield haar hand nog altijd vast.
Ik zong haar lievelingsliedje: Zie ik de lichtjes van de Schelde
Dan gaat m'n hart wat sneller slaan. Ik weet dat jij op mij zult wachten En dat je aan de kaai zult staan... Ze ademde diep uit: de allerlaatste keer.
Ik liet haar hand los. Sterven is loslaten. Ik was blij dat ze zachtjes gestorven was en niet alleen. Ik belde de nachtzuster op en de familie. Ik fluisterde in haar oor: Goede vaart naar de overkant, tante Lisa."
Herinneringen bespreken betekent oproepen van visueel materiaal uit het lange termijngeheugen. Dit materiaal zit in een bedding van taal, van begrippen, gebeurtenissen en feiten. Even interessant zijn de samenhangende sfeerbeelden, de gevoelens, de emoties, ook herinneringen aan smaak (Hoe smaakte levertraan ?) en geuren (Reuk van vers gebakken haring) hebben hun plaats in de bijeenkomsten.
School - lagere school; kleuterschool tijdens de oorlog;
“ Ik leerde gemakkelijk op de lagere school. Het was oorlog, maar in klas merkte je daar niet veel van. Mijn droom was onderwijzeres worden. Als ik dit thuis vertelde, kreeg ik de opmerking dat ik het te hoog in mijn bol had. Na lang aandringen en door toedoen van mijn onderwijzeres, die op zekere dag apart sprak met mijn vader en mijn moeder, mocht ik toch gaan voor onderwijzeres. Daarvoor diende ik vlak na de oorlog naar een internaat te gaan. Op zekere dag kregen we hard gekookte eieren. Ik deed het ei open en een geweldige stank kwam uit de schaal. Het was om te kotsen. De andere leerlingen van mijn tafel roken dat ook en trokken hun neus op. Hun eitjes waren wel goed. Ik riep de zuster van dienst en zei dat het ei rot was, dat het stonk en dat de andere leerlingen dit ook vonden. Ze maakte zich geweldig kwaad. Ze duwde mij met mijn neus op het ei. Ik was verplicht het op te eten. Toen ze haar rug gedraaid was, heb ik het in mijn zak gestopt en bij het buitengaan in de vuilbak gegooid. De twee laatste jaren waren veel minder streng. Ik was zelfs graag op het internaat. De meeste van mijn vriendinnen gingen naar de huishoudschool. De vrouwelijke vaardigheden stonden bovenaan. Het was een streng regime. We moesten een lelijk uniform dragen, beleefd en ijverig zijn. Gedurende de handwerkles moesten we luisteren naar stichtelijke verhalen. Zij vertelden me dat dit zeker geen aangename periode..”
“ Ik kan me van mijn kleutertijd algemene beelden herinneren. In de eerste plaats de nonnetjes met hun grote kappen. Ze woonden in de school. Elke morgen dag gingen ze in groep, twee aan twee, en in volle stilte naar de kerk. Ook heb ik nog herinneringen aan de dansjes rond een boom: “En de boom en de boom en de goddelijke boom, en de boom die staat in de aarde…” Natuurlijk ook activiteiten als kralen rijgen en haken op een plankje met nageltjes erop en spelen met blokken. Thuis hadden we houten blokken in allerlei grootte. Mijn peter die een schrijnwerker was, had deze voor ons gemaakt. Wij hebben er uren mee gespeeld en ook met de knopen die moeder had afgeknipt van de kleren die ze als vodden verder gebruikte. Al die knopen stak ze in een grote blikken doos.
Wat me van de kleuterschool ook is bijgebleven is de levertraan. Ik smaak dit nog en de reuk al doet me bijna braken. Ik heb maar één keer slaag gekregen van mijn moeder. Dat was de schuld van die vreselijke levertraan. Elke dag moest er thuis een lepel van dat spul gedronken worden. Ik vond dat zo erg dat ik het op een bepaald moment het op een lopen zette, rond en om de keukentafel. Toen moeder me te pakken kreeg, met die dreigende lepel in haar ene hand, kreeg ik van haar andere hand een klap die ik nooit meer vergeten ben.
Echt veel herinneringen heb ik verder niet van de kleuterschool – wij spraken van papschool - ze zijn alleszins bijgekleurd door wat ik later zag toen mijn kinderen en mijn kleinkinderen op de kleuterschool zaten. Nu zijn er speciale voormiddagen voor grootouder op de kleuterschool: allerlei nummertjes door de kleuters en koffie met koekje voor de grootouders. Dat bestond vroeger niet.”
“Schoollopen in oorlogstijd was een merkwaardige belevenis. Het grootste gedeelte van mijn humanioratijd was oorlogstijd. Ik liep school in een strenge meisjesschool, waar naargelang de seizoenen, een winter‑ of zomeruniform moest gedragen worden. Bij dat winteruniform hoorde een blauwe baret, die veel gelijkenis vertoonde met een matrozenmuts, wat op straat nogal wat opmerkingen van Duitse soldaten voor gevolg had. Geen Duits verstaan was de beste tactiek. Gelukkig verdween die baret na enkele jaren. Oorlog betekende vooral zorgen voor de volwassenen, voor de ouders: de toenemende onveiligheid, tekort aan voeding, de zorg om kleding… Soms werd op school melk bedeeld of wortelen. We kregen ook harde katoen, waarmee we moesten leren kousen breien. De lessen gingen gewoon hun gang. Wat in onze jonge ogen toen wel leuk was: soms werd er luchtalarm geblazen en wat later was er dan geronk van vliegtuigen te horen. De klassen werden dan geëvacueerd en er werd geprobeerd verder les te geven in diverse kelderruimtes onder de school. Wij vonden dat, in onze jeugdige overmoed, een plezierige onderbreking in het schoolse leventje. Na een tijdje werd er dan weer veilig geblazen en kon iedereen gerustgesteld weer naar de klas. De lach en de traan lagen toen dicht bij elkaar.
Toen ik in de Poësis zat, kwam er een eind aan debezetting, maar dan volgden de “ Vliegende Bommen” over Antwerpen enomgeving. Na vier jaar oorlog begonnen we meer het gevaar en de ellende van datbommengeweld te voelen. V1's en V2's vielen ook in de onmiddellijke omgeving.Resultaat: scholen gesloten. We moesten voor enkele maanden naar veiliger scholen gaan en dat bracht afwisseling en avontuur. Oorlog was vreselijk, maar toch niet louter ellende.”.
In België en in Nederland waren de confessionele scholen bijzonder belangrijk. De school was een verlengstuk van thuis, men koos daarom ook voor een school van de eigen geloofsovertuiging. Naar school gaan was belangrijk ook als stap naar sociale promotie. Er was een rivaliteit tussen de schoolnetten en binnen de netten tussen de scholen met meer of minder standing. De school was naast het gezin en de straat de plaats waar jongens en meisjes met elkaar omgingen. De school was toen en nu de afspiegeling van de samenleving. De school was bijzonder belangrijk in het doorgeven van waarden, zoals dit van gehoorzaamheid, soberheid, werkzaamheid. Eerst werken en dan spelen. Eerste plicht mondje dicht. Symbolen van schoolsparen, prijsuitdelingen (competitie) werden verstrengeld in het dagelijkse leven. De school bood een ruimere blik op de wereld.
Sterven en begraven worden
“Sterven en begraven worden was in ons dorp een gebeurtenis die iedereen mee beleefde. De stervende kreeg het laatste sacrament toegediend. De klokken luidden dan. De mensen kwamen op straat om zich af te vragen wie er dodelijk ziek was. De pastoor in witte albe passeerde met een misdienaar die voorop liep met een bel en met het wijwater. De pastoor hield in zijn handen de heilige zalf geborgen. Bij een begrafenis was heel de buurt betrokken. De buren droegen de overledene naar de kerk. Slechts als het te ver afgelegen was, werd de kist met kar en paard gevoerd tot een stukje voor de kerk en dan namen de dragers de kist over. Als de overledene lid van de fanfare was ging de fanfare voorop en speelde treurmuziek. In de kerk zou ze dat na de consecratie herhalen. Ook de vlag ging mee, deze werd tijdens de consecratie door de drager scheefgehouden. Heel de buurt woonde de begrafenis bij. De overledene bleef thuis opgebaard en elke avond werd er een rozenhoedje bij gelezen. De naaste buren kwamen mee bidden. Gedurende de tijd dat het lijk nog boven aarde lag, bleven de ramen gesloten en stond aan de voordeur een kruis. Als mannen voorbij kwamen, namen ze de pet af. De vrouwen maakten een kruisteken. Het condoleren – de hand geven aan de kerk of op het kerkhof – is veel later gekomen. De begrafenis was letterlijk iemand in het graf neerlaten. Bijna alle mensen in de kerk gingen mee naar het kerkhof, en als de kist in het graf was, passeerde men en men gooide een klontje aarde in het graf. Bij een kind was dat een bloemetje. Later werd de begroeting een kruisje met wijwater en werd de kist niet meer neergelaten in aanwezigheid van de mensen. Na de begrafenis werden de buren en de vrienden uitgenodigd op de koffie: wit brood en later pistolets met kaas en gevolgd door een stuk taart of een koffiekoek. Die koffietafel werd thuis gegeven of in het dorpscafé. Voor de mannen kreeg een begrafenis een verlengstuk in een café. Later werden de koffietafels in de parochiezaal gegeven. De naaste familie droeg zes weken rouw. Voor de vrouwen waren dit zwarte kleren en voor de mannen minstens een zwarte knop op de kraag van hun vest en een zwarte das. Gedurende die weken ging de familie niet uit en niet naar feesten bijwoonden. De begrafenis werd gevolgd een reeks missen.”
Zingeving De meeste levensverhalen die we verzamelden verwijzen naar een rooms-katholieke gezinsachtergrond. Voor sommigen waren die herinneringen positief en gemoedelijk, voor anderen eerder negatief en grimmig of neutraal. Dikwijls waren het gemengde gevoelens: positief omwille van de geborgenheid, de hoop, de deugddoende rituelen rond de levensscharnieren van geboorte tot overlijden. Negatief omwille van bepaalde praktijken: van gewetensmisvorming tot kleine en grote pesterijen, vrouwonvriendelijkheid. Vooral de sociale en de morele druk en samenhangende controle die er was in de parochie en op katholieke scholen en internaten, lag bij sommigen als een steen op de maag.
Brood
"Thuis kochten we van de bakker die aan huis kwam, nooit wit brood. We bakten geen brood thuis. We aten zelden of nooit vers, wit brood. Slecht voor de maag en voor de portemonnee zei mijn moeder. Slecht voor de maag: vers brood verteerde minder makkelijk, het bleef op de maag liggen. Slecht voor de portemonnee: je at meer van vers, wit brood. Dat smaakte heerlijk. Slechts veel jaren na de oorlog kochten we op de feestdagen speciaal brood: rozijnenbrood, koekebrood, suikerbrood. In de oorlog dienden onze rantsoenzegeltjes om brood te kopen. Lang wachten voor slecht, kleverig, bruin brood. We noemden dat ‘twee messen brood’. Je diende met twee broodmessen te werken om een boterham te kunnen afsnijden. Het ene mes om te snijden, het andere om de boterham van het eerste mes of te doen. In de winter van 1942 heb ik soms echt honger geleden. Het verbeterde toen ik als jonge man van achttien mocht gaan werken in de controle bij de boeren. Ik controleerde of ze hun voorraden, bijvoorbeeld varkens, juist opgaven. Dan kon ik beter brood van de boeren naar huis brengen. Na de oorlog hoorde ik dat veel mensen - zoals in Nederland - er nog erger aan toe waren, echt ondervoed. Er bestond wel liefdadigheid zowel van de overheid zoals Winterhulp als van privé mensen al of niet in parochieverband. Jaren na de oorlog kon ik geen bruin brood zien. Wit brood: dat was pas brood. En veel later aten we dan lekker bruin brood voor de smaak en omdat men vertelde dat dit gezonder was. Wat me het sterkst bijgebleven is hoe moeder brood sneed. Er bestond toen nog geen voorgesneden brood. Moeder nam het broodmes en maakte een kruisteken op de zijkant. De eerste snede met de korst kregen we om de beurt, dat vonden we een delicatesse. Aan het broodmes mochten de kinderen nooit komen. In het algemeen niet aan messen en scharen: messen en scharen zijn kindergevaren. Het wetten van het broodmes was werk van vader. En elk jaar kwam de scharensliep langs om messen en scharen te slijpen. Ik hoor nog zijn stem: ‘Scharensliep, scharensliep: messen en scharen, scharensliep.’ “De bakker kwam na de oorlog eerst rond met een grote bakkersfiets of met een broodkar met paard. Daarna een bakkersfiets met een motor en later met een bestelwagen. Van mijn grootmoeder hoorde ik vertellen van de hondenkar voor vervoer van brood en de broodkar. Gisteren hoorde ik van de kleinkinderen dat de meeste bakkers thuis zelf niet meer bakken. Ze krijgen het van een keten of van een firma. Velen kopen brood in een warenhuis waar ze het zelf snijden. Of halen brood vanuit de muur. Vroeger was het makkelijker: het brood werd thuis geleverd. Ik hoorde van mijn dochter dat haar man elke zondag naar de bakker gaat om pistolets te bestellen en koffiekoeken. Het gebeurt dikwijls dat hij tot buiten op het trottoir moet wachten. In onze tijd gebeurde dat niet. Een hele tijd na de oorlog bracht iemand van de bakkerij de pistolets en de koeken aan huis, als de bestelling groot genoeg was. Men belde niet aan, men zette de broodzakken aan de voordeur. Het gebeurde zelden of nooit dat iemand deze zakken wegnam. Nadien is dat afgeschaft. Het was te duur geworden. Hoeveel bakkers komen nog aan huis met brood? Ook zo met bier, melk. Ja, af en toe nog hoor ik dat er een vrachtwagen rondrijdt met groenten. Binnenkort zullen het nog enkel de brandweer en de ziekenwagens zijn die rondrijden en de ijsjeskar.”
Bedevaarten - zingeving
Bedevaarten
“De bedevaarten zeker op het platteland waren een belangrijk deel van het meeleven met de parochie en de kerk. Bedevaarten gebeurde in de eerste plaats in eigen omgeving en naar de nationale oorden waarbij Scherpenheuvel bovenaan stond. Ik herinner me dat we elk jaar na de oorlog met het gezin op bedevaart gingen naar een miraculeus Mariabeeld even buiten de stad. Er was een Ierse pater komen preken (met vertaling door onze pastoor). Hij was bekend voor zijn ‘Kruistocht door de Rozenkrans’. De bisschop had dit sterk gesteund en alle pastoors porden hun gelovigen aan om al biddend te bedevaarten. Ouderen mochten met een buutrtram. Er werd gebeden, gezongen. Een tweetal fanfares speelden Maria liederen die we meezongen.Vooral de Marialiedjes met veel strofen waren erg in: ‘Te Lourdes op de bergen’ en ‘Oh, Maria die daar staat Tussenin roffelden Chirojongens op de grote trommels om de cadans aan te geven. De bedevaart eindigde met een koffietafel in het parochielokaal of in de tuin.De prijs werd zo laag mogelijk gehouden, zodat iedereen mee kon aanschuiven. Voor zij die het zeer moeilijk hadden, betaalde men uit een speciale kas van de ‘goede werken’. Na de bedevaart gingen we enkele cafés in de omgeving bezoeken. Men trakteerde voor elkaar. Als men geen pintje meer moest hebben – men had genoeg of men wou iets mee doen voor thuis – dan nam men een chocola of een sigaar. Jarenlang was Perette de chocolade. Nadien kwam er meer variatie in de chocolade met verschillende smaken. Men verzamelde de prentjes die bij de repen zaten.”
Zingeving is zoeken naar diepere gronden van het menselijke bestaan, ook naar verbanden met het bovennatuurlijke. In die periode gebeurde dit in de regel in België en Nederland via godsdiensten, vooral het christendom. Zingeving is meer dan spirituele beleving vanuit de godsdienst. Niet - gelovigen geven ook zin aan hun leven. Dit kwam toen minder aan bod, hoewel de secularisering en de ontkerkelijking al stevige wortels had. Enerzijds in de arbeidersklasse waarvan een groot deel zich afkeerde van de kerk en de godsdienst, anderzijds bij een intellectuele en economische bovenlaag: loge, vrijzinnigheid. De meeste levensverhalen die we verzamelden verwijzen naar een rooms-katholieke gezinsachtergrond. Voor sommigen waren die herinneringen positief en gemoedelijk, voor anderen eerder negatief en grimmig of neutraal. Dikwijls waren het gemengde gevoelens: positief omwille van de geborgenheid, de hoop, de deugddoende rituelen rond de levensscharnieren van geboorte tot overlijden. Negatief omwille van bepaalde praktijken: van gewetensmisvorming tot kleine en grote pesterijen, vrouwonvriendelijkheid. Vooral de sociale en de morele druk en samenhangende controle die er was in de parochie en op katholieke scholen en internaten, lag bij sommigen als een steen op de maag.
Gezondheid
“ Mijn moeder was de behoedster van de gezondheid binnen het gezin. Zij controleerde ons op het wassen: een keer per week in de zinken badkuip. Controle op proper ondergoed, geen snottebellen een propere zakdoek, handen wassen voor het eten, warm aankleden als het koud was. In mijn herinnering zaten in de oorlog in de zepen kleine korreltjes om je huid af te schuren en de reuk was eerder muf. Na de oorlog wasten we ons met Sunlight zeep. Af en toe was er een klein alarm: luizen. Dan kwam moeder met de luizenkam. Vader was erbij om de kam geregeld in heet water af te spoelen en het tegenspartelende kind vast te houden. Medicamenten waren er in de meeste gezinnen niet. Men behielp zich met de moedertjeszalf: speeksel van moeder en een kusje op de pijnlijke plek. De koorts voelde men met de hand. Remedie tegen koorts en zware verkoudheid: in bed, natte doeken op je hoofd, melk drinken met wat zoet erin als het kon honing. Verbranding: vet erop en dan een zelfgemaakte windsel van versleten ondergoed. In andere gezinnen werkte men met natuurgeneesmiddelen en kruiden. Papjes van lijnzaad en siroopjes van vlierbessen (vliersiroop – veel suiker!) en een kruidnagel in de holle kies en castorolie (wonderolie, ricinusolie) voor de stoelgang. Sommige mensen legden spinnenwebben op wonden, of een schapulier. Dank zij Kinderheil leerde ik de thermometer kennen en kreeg ik af en toe medicamenten. Eens heb ik een thermometer op de vloer zien vallen: de kwikbolletjes srpongen in het rond. Pas veel later stond moeder in voor een kleine huisapotheek: koortsthermometer, mercurochroom,‘jodiumtinctuur) en ether. Ik hield van ether omdat dit lekker rook naar de dokter en de kliniek. In de schoendoos zaten nog: plakband, windsels, zalfjes, maagzout en vooral aspirines die nagenoeg voor alles werden gebruikt. Aspirines werden toegediend eenmaal boven de 38 graden koorts. De aspirine werd geplet in een eetlepel met wat water. Daarnaast stond een glas water. Alles diende in snel tempo te gebeuren zonder gezichten te trekken. Koortsige kinderen kregen natte doekjes op het voorhoofd en kregen wat bouillon. En als het niet beterde: bellen bij een buur naar de dokter of hem verwittigen door ernaar te fietsen.”
Dokters
“Als je ziek was, kwam de huisdokter wel eens aan huis. De eerste jaren na de oorlog kwam hij met de fiets, of het nu winter of zomer was. Als hij dan de stethoscoop, die uit zijn koude fietszak kwam, op je rug zette, liepen de rillingen over je blote huid. Ik voel het nog. Enkele jaren na de oorlog had onze dokter een Citroën. Toen waren er nog geen parkeerproblemen in de stad. We belden hem via de buren naar zijn huis als het dringend was. Op consultatie gaan was een echte marteling. Een kwartier fietsen en vooral uren wachten. De wachtzaal zat altijd stampvol. Het stonk naar de rook en het zweet. Hij was zeer sociaal en hard werkend.
De andere dokter waaraan ik en vooral mijn moeder een afkeer had, was iemand die veel minder werkte, graag kaart speelde in het café van een chic restaurant en sigaren rookte. Hij had een mooi leventje. Hij was senator maar ging slechts enkele keren naar de Senaat toe. Hij was ook schoolarts. Hij kwam de klas binnen en wij moesten onze mond opendoen en hij ging voorbij om erin te kijken. Hij was een dokter enkel voor het geld, het aanzien en de show. Maar de meeste huisartsen waren prima. Hun vrouwen moesten hard meewerken. Op den buiten deden ze ook bevallingen.
De dokters en de verpleegkundigen van het Kinderwelzijn waren voor vele gezinnen het vaste punt. En de verpleegsters die aan huis kwamen om een spuitje te zetten en de wonden te verzorgen .”
Dochters en zonen, zussen en broers
“Ik was de enige dochter van vijf. Ik ging graag kijken naar de brouwerij van mijn ouders. Daar was er altijd bedrijvigheid. De mensen waren vriendelijk en behulpzaam ook al omdat ik een meisje van 12 jaar was en de dochter van de baas, van de brouwer. Op zekere dag vroeg ik aan de biervoerder Peer (ons Peer) of ik naast hem op de bok mocht zitten. Hij moest tonnen bier leveren in het dorp. Geen probleem. Ik fier als een gieter door de straten van het dorp. Hier en daar sloeg ik saluutjes en de mensen knikten glimlachend terug. Toen ik thuis kwam stond moeder mij aan de deur op te wachten. Ik zag aan haar houding dat ik me mocht verwachten aan een flinke uitbrander, een straf misschien. Maar waarom. Meisjes horen niet op de bok te zitten. Mijn broers mochten dit wel. Voor straf naar de kelder. Mijn moeder zei: Blijf daar tot we klaar zijn met het avondeten. Ik zal je roepen. Dan kan je nog een droge boterham eten met wat water. Dat zal je leren. Wat zullen de mensen van ons wel denken?” “Thuis hadden we een piano. Ik als veertienjarig meisje moest elke dag een halfuurtje repeteren, de oudere jongens moesten zelfs niet leren spelen. Die mochten na de school blijven voetballen. Elk jaar kwam er een pianostemmer. We vonden dit een heel ritueel: met sleutels en stemvorken. We kochten tweedehands partituren en we zongen in groep allerlei liedje: populaire van de straat ‘Ik heb een potje met vet…’ en oude Vlaamse volksliedjes zoals ‘Zeg kwezelke wildet gij dansen’. Ook schlagers en andere meezingers stonden op het repertoire. Als ik aan de piano van thuis denk, moet ik altijd nog glimlachen met het voorval met Antoine, mijn oudste broer. Als de oudste jongens ’s avonds thuis kwamen gebeurde het dat ze enkele akkoorden aansloegen. Op zekere avond hoorden wij enkele akkoorden. Vader riep zodat alle slapenden het hoorden: Antoine, nu moet het gedaan zijn. En een half slapende Antoine antwoordde: Maar ik lig al een uur in bed. We hoorden opnieuw enkele pianoklanken. Vader trok zijn broek aan, nam een knuppel die altijd onder het bed lag ‘voor de dieven’ en stormde naar beneden, roepend, meer uit schrik dan uit bedreiging: Ik kom eraan. Hij stak het licht aan en zag een kat weglopen. Wij lachten van opluchting, want stel je voor… Moeder gebruikte dit voorval om te stellen dat een kat toch wel een prima huisdier was voor de gezelligheid en om muizen vangen. Vader had schrik van katten en honden, ze kwamen dan ook niet binnen. Uiteindelijk gaf hij toe dat de kinderen goudvisjes mochten hebben en moeder een vink en later een kanarie.”
“ Wij waren thuis met vijf. Vier jongens en ik als enig meisje en tweede oudste in de rij. Ik herinner me dat ik als meisje af en toe met de fiets naar de boeren moest rijden om boter en meel te smokkelen. Dat mocht niet en er was geregeld controle. Ik verstopte de pakjes in speciaal gemaakte zakken in mijn onderjurk.. Ik vond het niet eerlijk dat ik moest rijden, want ik had daar schrik voor. De oudste twee zonen werden vrijgesteld. De eerste zat in Leuven aan de universiteit. Ik moest wel mijn rantsoenzegeltjes aan hem geven voor eten. De tweede oudste zoon was een seminarist en was daarom van dit karweitje vri gesteld. Het ergste vond ik nog dat er geen dankjewel van af kon van mijn twee broers. Ze vonden dat maar normaal. Maar ik was wel fier dat ik dit deed. Altijd kreeg ik daarvoor complimentjes van mijn vader en moeder”
Communicatietip Het belangrijkste doel van de communicatie via het ophalen van herinneringen is een goed gevoel ervaren. Het plezierig vinden van te luisteren naar anekdotes, van stukjes levensverhalen.
Misdienaar - Pasen - Sinterklaas
“ Enkele jaren na mijn Eerste Communie, begin van de jaren vijftig, werd ik misdienaar. Na een korte opleiding door de koster, mocht ik de kleren passen. Een lange rode toga en een niet te frisse witte albe daarover. Ik leerde het wierookvat aanmaken, water en wijn uitschenken en elke week diende ik een stuk kerklatijn voor te lezen voor de onderpastoor. Het moeilijkste voor mij was het misboek van de ene naar de andere kant van het altaar dragen. Ik was eerder klein en ik moest dan telkens op de toppen van mijn tenen staan. Ik herinner me een mis op Paasmaandag. Het altaar stond er nog zoals de dag voordien: de mooiste altaarkleden met heel wat kant, zware kandelaars en de mooiste lessenaar met daarop het vergulde, zware kerkmissaal. Ik kreeg al schrik toen ik dit zag. Ik had al problemen met het gewone misboek en de eenvoudige lessenaar. Wat moest gebeuren, gebeurde. Toen ik met veel moeite aan de andere kant van het altaar kwam, had ik kramp in mijn armen en handen. Ik stond op de toppen van mijn tenen en ik haperde met de lessenaar aan de onderste kant van het altaarkleed. Het misboek en de lessenaar kwamen donderend op het tapijt en de pastoor was er vlug bij om nog een kandelaar vast te houden. Ik hoorde hem sakkeren en wat gelach achter mijn rug. Een hele maand mocht ik geen misdienaar meer zijn. Misdienaar zijn was een karwei: elke dag ochtendmis. De kerk was soms koud. Ik zat daar op mijn knieën op een kussentje. De priester vooraan stond met zijn rug naar mij en naar de gelovigen in de kerk. In de hoogmissen was er meer volk, meer wierook, meer gezang en vooral orgelmuziek. Dat was een echte mis vond ik. Misdienaar betekende ook de priester begeleiden met bel en lantaarn als hij het Heilig Oliesel of de communie droeg naar stervenden of zieken, of meestappen in de processie naast de baldakijn waar de pastoor onder liep.”
“In onze parochiekerk, zoals in de meeste kerken, kon men een eigen bidstoel huren. Je kreeg dan een voorbehouden plaats meestal vooraan in de kerk, of vlak bij de preekstoel. Je diende daarvoor te betalen. Elk jaar was er een schrobdag vlak voor Pasen. De pastoor riep af dat volgende zondag na de Hoogmis iedereen zijn privé – bidstoel naar huis mee moest nemen en ze de week erop mocht terugbrengen. Die twee zondagen was dit een drukte van jewelste. De oude jonge juffrouwen huurde een misdienaar in om dit te doen. Zo verdienden ze een centje bij. Ze verdienden ook nog een centje, samen met de koster, met het verkopen van palmtakjes en wijwater. Andere grote momenten waren de komst van paters- predikanten van buitenaf. Die hielden donderpreken over de slechtheid van de wereld. Hun stokpaardje was een kuis leven in en buiten het huwelijk. Zonden van onkuisheid waren grote zonden en tevens gevaarlijk voor de gezondheid: besmetting en algemene verzwakking. De preken van de eigen priesters waren minder lawaaierig, maar wel vervelend. In het algemeen vond ik de missen, ook de Hoogmissen, niet zo interessant. In die tijd stond de priester nog met zijn rug naar de gelovigen, vrouwen en mannen zaten apart en hier en daar was er nog een Garde Suisse, de ordebewaker die met een hellebaard stond en een langwerpige kepie, zoals de garde van de paus. De misdienaars dienden nog een verbasterd ‘mis- Latijn’ te kennen.”
“ Voor ons kinderen waren de twee gebeurtenissen waarnaar we het meest uitkeken Sinterklaas en de klokken van Rome. Voor Sinterklaas zat alles beter in elkaar: brief schrijven, schoentje zetten ten laatste de dag voordien en oeps: cadeautjes ’s morgens in huis.
Pasen was dit elk jaar op een andere dag. We dienden geen brieven te schrijven en we mochten eitjes zoeken in de tuin of in huis. In de jaren vijftig brachten de klokken soms levende kuikentjes mee en paaseitjes al of niet in chocolade . We keken naar de lucht om de klokken te zien vliegen, maar dat lukte nooit. Sinterklaas en Zwarte Piet of zijn hulpsinterklazen (en ook de valse) kon je nog zien, de klokken nooit.
Sinterklaas viel altijd op dezelfde dag. Dat was makkelijk. Voor Pasen was dit niet zo:je had een vroege of een late Pasen. Wat wel vast stond in april was de eerste april. Dan konden we thuis en op school aprilgrappen uithalen. Het makkelijkste was een klever op de rug plakken.”
Communiatip De deelnemers mogen het ophalen van herinneringen niet ervaren als een karwei.
Koffie en cichorei
”Ik vertel je een verhaal van Emma van moeder die thuis 's morgens voor de groten koffie maakte in de jaren vijftig. Ze had de koffiekan klaar gezet. Ze deed water in de ketel en zette ze op de kachel en (later op het gasvuur) tot het water kookte. Moeder goot heet water op een mengeling van koffie en cichorei in de koffiezak. Nadien goot ze de drab op het kleine grasperkje op de koer. Koffie malen:: koffiemolen tussen de benen met het schuifje tegen de dijen om zeker niets te verspillen. Koffiemalen was voor ons moeder. Later: koffiemolen aan de muur; elektrisch; gemalen koffie. Einde jaren veertig kon men in de winkels zijn koffie al elektrisch laten malen tegen betaling. Een luxe was een filter in hoge glazen. Toen deed moeder de gemalen koffie in de koffiebeurs, maar eerst deed ze cichorei erin: Goedkoop en goed voor het hart. Er was grove en fijne cichorei. De fijne werd het meest gebruikt. (4 eetlepels koffie + 1 eeetlepel cichorei). Koffiebeurs (koffiebuzze/koffiezak) moest in de koffie hangen. Dan kon die goed trekken. Koffiebeurs kon zelf gebreid worden in fijne katoendraad, maar werd meestal gekocht en was van linnen of katoen. Je moest dan nog de ring aan de zak vastnaaien met sterke draad (= tamboerkesgaren). vroeger gebruik gemaakt van een sok of van het onderste deel van een onderbroekspijp. Koffie malen met schuifje van de koffiemolen naar u toe, anders zou het eruit kunnen vallen. Molen had een klep om te vermijden dat de bonen eruit zouden springen als je begon te malen. Er waren ook molens om aan de muur te hangen, die hadden een glazen bakje. Dat was praktischer. De reuk hangt nog in mijn neus. Maar nog sterker was de geur als we gingen naar een winkel waar er ook een koffiebrander stond. Aanvankelijk was dit meestal een kwart kilo koffiebonen uit grote, blikken dozen. Merken: De Olifant (was slechte koffie); De Rode Pelikaan - Zwarte Kat - Rombouts - Santos -). Deze laatste was een grotere boon, maar was wel veel duurder. De koffie hiervan werd enkel opgeschonken bij speciale gelegenheden zoals het vriendje dat op bezoek kwam, … De koffie zat vroeger in zakken en bakken: Braziliaanse en Kongolese. Bonen in pakjes van een merk kwamen later: Rombouts, De Zwarte Kat, De Olifant. De ouderen merkten op dat de koffie waar men nu veel reclame voor maakt - Douwe Egbert - toen nog niet in Vlaanderen gedronken werd. Juist genoeg malen voor een keer koffiezetten, anders vervliegt de koffie. Hoe fijner de koffie gemalen was, hoe beter. Melk: Melk bij de koffie? De melk werd gekookt. De ene lustte het vel, de andere helemaal niet Het was soms vissen achter het kleinste velletje. Suiker: Men deed soms een of meer klontjes suiker in de koffie en de melk. 'Nepsuiker' stond niet op tafel.
“ ’s Morgens gebeurde het zelden dat we allen samen aan de tafel zaten. De ene moest vroeger naar zijn werk of naar de school dan de andere. De tafel was gedekt van ’s morgens zes uur tot ongeveer acht uur. Mijn moeder zei al lachend dat het precies een restaurant was. Een keer werd er voor de groten koffie gezet. Moeder goot heet water op een mengeling van koffie en cichorei in de koffiezak. Nadien goot ze de drab op het klein grasperkje op de koer. Ik heb de koffiemolen nog gekend die men tussen de benen zette om te malen en de koffiemolen aan de muur. Ook liet men de koffiebonen die men los kocht, in de winkel malen. Een luxe was een filter in die hoge glazen. De reuk hangt nog in mijn neus. Maar nog sterker was de geur als we gingen naar een winkel waar er ook een koffiebrander stond.
Men deed soms een of meer klontjes suiker in de koffie en de melk. De melk werd gekookt. De ene lustte het vel, de andere helemaal niet. Het was soms een vissen achter het kleinste velletje. Ik herinner me ook nog een grote blik van Kwatta met cacaopoeder. Dat was niet makkelijk om cacao te maken. Het eenvoudigst was dat moeder dit in een steelpan maakte. Eten aan tafel verliep niet altijd rustig en gezellig. Er werd nogal eens gekibbeld, of men maakte zich wat boos omdat er iets niet was gedaan. Ook geregeld moest moeder ons sterk aanporren om naar school te vertrekken. Dan was er discussie over het juiste uur. Om een of andere reden was de klok in de keuken altijd wat vooruit gedraaid. De vraag was hoeveel minuten dit keer: vijf minuten tot een kwartier. Dat was ook zo voor vader die een zakhorloge droeg in zijn jasje met een ketting.”
Communicatietip Verplicht de deelnemers niet herinneringen op te halen. Ze kunnen heel wat redenen hebben: ze willen dat niet doen als er anderen erbij zijn. Luisteren en inwendig meedoen en dat uiten met lichaamstaal is ook prima.
26-08-2017
Levensverhalen en empathie
Levensverhalen en empathie
Deze blog is een bewerking van mijn boek Herinneringen ophalen, Lannoo, 2005. Deze publicatie was bestemd om herinneringen op te halen bij ouderen samen met een begeleider. In deze blog ben jij de ‘begeleider’ . Ik verzamelde levensverhalen bij mezelf, bij familie, kennissen en bij ouderen in zorginstellingen. Ik bewerkte ze in deze blog voor begeleiders zoals jij. Je houdt van herinneringen omdat ze je een kijk geven in het verleden en in je eigen verleden en dit van de deelnemers. Deze empathische houding zet je aan om associaties te maken met je eigen wereld en die van de deelnemers.
Wie zijn de begeleiders? Vrijwilligers die empathisch zijn. Als begeleider van levensverhalen moet je geen speciale training daarvoor volgen. Heel wat begeleiders traden eerder op als activiteitenbegeleiders in zorgvoorzieningen. Kijk uit naar nieuwe begeleiders in of buiten de groep. Maak een contactgroep om ervaringen uit te wisselen.
In elk levensverhaal zijn er verwijzingen naar het verleden (oorlogen, rampen, voedselschaarste, invloed van kerk en staat, man - vrouw verhoudingen, beleving van seksualiteit en tederheid…). De levensverhalen in deze blog bestaan meestal uit enkele verhalen die bij elkaar aanleunen. Je moet de discussies, meningsverschillen, vooroordelen niet uit de weg gaan, maar denk eraan niet belerend te zijn of moraliserend. Vermijd emoties en zorg voor meer rede. Voorbeeld: collaboratie, standbeelden, staatnamen… die verwijzen naar onverwerkt verleden zoals onderdrukking, slavernij.
Aanpak: Start met een persoon die je feedback kan geven.
Bedoeling: je leren inleven in de herinneringen via levensverhalen.
Begin met een kleine groep die je kent. Je kiest levensverhalen die je zelf direct aanspreken. Je vertelt het verhaal traag, met gebaren en met oogcontact. Je geeft commentaar, je bespreekt de inhouden. Je nodigt uit om te verbinden met het eigen leven.
Tips bij empathische luisteren
1 Positieve gevoelens losweken. 2 Goed gevoel ervaren. Het plezierig vinden van te luisteren naar anekdotes, van stukjes levensverhalen. 3 Humor en ontspanning. Een begeleider die met een kwinkslag te werk gaat, wordt bijzonder gewaardeerd. 4 Actief zijn met hoofd en hart. Stemmingen, negatieve en vooral positieve gevoelens laten verwoorden. Dus zich niet enkel richten op cognitieve inhouden. 5 Klagen en negatieve gevoelens. Nogal eens komen bij het empathische luisteren negatieve gevoelens naar boven: vereenzaming, vervreemding, ondankbaarheid, ruzies, uit elkaar gaan, rancune, afgunst ja soms haat. Even passief luisteren, er niet op ingaan (je bent geen therapeut). Gewoon knikken of halfluid mompelen als communicatie: Ik heb het gehoord. 6 Gezelligheid. Een van de positieve gevoelens en stemmingen die meest gewaardeerd worden in de empathische omgang is het oproepen van gezelligheid en nabijheid. 7 Intimiteit en seksualiteit. Tederheid, intimiteit, knuffelen, strelen bespreekbaar maken. In elk geval respect opbrengen voor de persoonlijke levenssfeer van de deelnemers.