Veel leesplezier, let op dat u de juiste volgorde van hoofdstukken heeft. Goedemorgen Louis
Goedemorgen mijnheer
Lemans
Zo klonk de dagelijkse
begroeting in het pittoreske krantenwinkeltje aan de zeedijk in
Blankenberge.
Sinds Jan Lemans met zijn
Juliette in de badstad van het volk waren komen wonen stapte Jan klokslag zeven
uur het krantenwinkeltje binnen. Waarschijnlijk hebben er weinig mensen oog
voor dat prachtig stuk architectuur. De bijna pittoreske torentjes aan beide
kanten van het dak misten hun welverdiende aandacht, zelfs bewondering, doordat
de winkel onder aan de consumenten meer aansprak.
Mooi weer Zei Jan en keek
naar buiten.
Louis, in feite de vader van
de eigenaar, zei op zijn Blankenbergs: lot ze mor schijnen
Beide mannen waren van
dezelfde leeftijd. Net de zestig gepasseerd. De jaren van noeste arbeid hadden
hun tol geijsd, al geven ze dat niet graag toe.
De ochtenduren in het
krantenwinkeltje nam Louis voor zijn rekening, zodat zoon Leo de winkel lang
kon openhouden.
Morgen begint het. Zuchtte
Louis alsof hij voor de muur van Geraardsbergen stond met de fiets aan de hand.
En de zon speelt mee.
Morgen begint de vakantie. Ik zie er naar uit. Antwoordde Jan. Er verscheen
een glimlach op zijn gebruinde gerimpelde gelaat.
Dan zijn de monokini's er
weer Lachte Louis, In de ietwat doffe, te veel gebruikte ogen van Jan kwamen
sterretjes.
'Dat geeft het leven nog
meer zin, daar put ik mijn kracht uit. Je weet hoe labiel mijn gezondheid is,
en soms verlies ik een beetje de moed, verlies ik de goesting om verder te
gaan, maar als ik de dames in monokini dan zie, dan bloei ik weer open.
Filosofeerde Jan Lemans.
Zo is, en niet anders wist
Louis, die het aan de lijve ondervond, want ook hij sukkelt met zijn hart. Jan
wreef met volle hand over zijn gelaat, alsof hij de sobere gedachten van het
bord veegde.
Er begonnen klanten te komen
zodat beide mannen tot morgen zegden.
De wind was al op vakantie
vertrokken. De zon miste de afspraak niet.
Jan wandelde tot aan het
strand, zette zich op een hagelwitte bank en begon zijn krant te lezen.
De vroege vogels van de
gemeentediensten hadden er voor gezorgd dat alles er netjes bijlag.
Jan begon halverwege de
krant, de sportpagina die las hij met veel interesse. De rest sloeg hij over.
Politiek en financiën was niets voor hem. Ongevallen, daar werd je alleen maar
droevig van en de misdaad, daar had hij zijn buik van vol.
Veel sport, in het bijzonder
voetbalnieuws, stond er niet in de krant, zodat Jan vlug klaar was. De voetbal
lag stil.
Wat een raar gevoel geeft.
Het is een beetje als ophouden met roken. Je mist wat. Je voelt je verdwaald.
Jan lachte met zijn eigen
gedachtegang. Bij hem zou stoppen met roken een gevoel van een geamputeerd
lichaamsdeel geven. Het welk, ja dat is een vraag die hem nog meer binnenpret
bezorgde. Hoogmoedig gaf Jan toe dat negentig percent van het aantal sigaretten
die hij rookt, gewoontesigaretten zijn, zoals hij dat noemt. Van een drietal
sigaretten per dag kan hij heerlijk genieten. Langzaam zuigt hij de rook naar
binnen, laat hem even ronddartelen als een speelse peuter, om hem dan tergend
traag op te nemen. Op zulke momenten staat voor Jan de wereld stil, hij ziet
niets, hij hoort niets. Enkel het genot van de spelende rook tegen zijn
gehemelte en het binnensluipen in de luchtwegen. Dat is een moment voor hem
alleen. Dan heeft hij niets of niemand nodig. Beter dan wie ook weet Jan dat
hij flirt met de dood. Al maakt hij anderen, maar vooral zichzelf wijs dat
roken een deel van zijn leven is.
De lucht en de zee leken een
wedstrijd te houden, om ter blauwste. De lucht won nipt.
De zee lag er als een
biljartlaken bij. Zeker ging de gelijkenis op met een televisie uitzending over
het biljartspel, want dan gebruikt men een blauw laken om een beter beeld te
krijgen. Alhoewel Jan uren naar de zee kon kijken kon hij het zich niet voorstellen
er op te varen. 'Daar moet je zot voor zijn om met zulke badkuip met bedlakens
op zee te gaan.
Jan vouwde de krant keurig
dicht. Dat deed hem denken aan het opdekken van zijn bed tijdens zijn
legerdienst. Juliette kon het niet hebben dat de krant niet in de
oorspronkelijke staat was. Al keek ze nooit naar politiek en sport, toch
moesten die bladen op hun plaats zitten. Ze was op orde gesteld. Dat wist Jan maar al te goed. Al kon hij
evenmin tegen rommel.
Jan keek naar het blanke
strand. Veel beweging was er nog niet. In de verte, meer naar het westen, zag
hij een wat ouder koppel door het losse zand stappen, blootsvoets, de schoenen
in hun handen. Hun pas was traag. De ruggen gebogen. Krom gewerkt. Als het niet
regent vormden die twee een onderdeel van het landschap. Een penseelstreek van
een zondagschilder, niet meer, niet minder.
Op de dijk waren er wel meer
die hun ochtendwandeling hielden. Sommige met hond, anderen met een kinderwagen
of een dreumes aan de hand.
Vanuit Engeland zag Jan een hovercraft
naderen. 'Dan moet het vijf voor acht zijn dacht Jan. Een blik op zijn gele
horloge bevestigde dat.
Jan stond recht, een beetje
moeizaam, de oude knoken wilden niet zo goed meer. Even bleef hij staan, enkel
zijn hoofd draaide van links naar rechts om alles nog eens in zich op te nemen.
De zuivere zeelucht snoof hij met overtuiging op. Het streelde de lange
neusharen, die naar buiten kwamen om mee te genieten. Soms nam Jan een te lang
neushaar tussen de nagels van zijn duim en middenvinger en trok met een korte
krachtige ruk er aan. Dan durfde er wel eens een traan van pijn uit zijn oude
ogen sijpelen.
Daarna draaide hij zich om
en wandelde rustig naar zijn Juliette toe, die in het appartement aan de dijk
op het derde verdiep nog onder de wol lag.
Een jonge vrouw, die net
onder hen woont kwam buiten. Naar gewoonte knikte Jan en zette een glimlach op
het gerimpelde gelaat. Stuur keek de vrouw voor zich uit en negeerde de ouwe
man. Elke dag hetzelfde ritueel. Niet dat Jan zich daar aan stoorde. Wel vroeg
hij zich af waarom mensen niet vriendelijker kunnen zijn. Goed ze zal naar haar
werk moeten. Het brood komt niet vanzelf op de plank. Bij hem is dat niet
anders geweest. Een man heeft hij nog nooit met miss zuurpruim gezien, dus zal
ze er wel alleen voor staan. Terwijl hij zijn grijze cellen onnodig aan het
werk zette kwam de lift. Even later stopte de lift op de derde verdieping.
Jan hing netjes zijn jas aan
de kapstok. Dan liep hij naar de keuken en zette koffie, lekker verse koffie,
heerlijk op een mooie morgen. Vervolgens zette hij de ontbijttafel klaar, om
dan naar de slaapkamer te gaan. Juliette lag met haar slaperige ogen open. Ze
deed alle moeite van de wereld om een glimlach te toveren. Gedeeltelijk lukte
het. Al zou ze bij het instituut Herman Teirlinck met een grote buis
buitenkomen.
Jan ruilde zijn schoenen
voor gemakkelijke pantoffels in het hallkastje. Jan deed veel in het
huishouden, een pantoffelheld, nee dat was hij niet. Al is sinds zijn
pensionering er veel veranderd. De onregelmatige werkuren hadden voor zijn
vrouwtje het leven niet gemakkelijk gemaakt. Juliette is ook op pensioen. Zei
Jan altijd. En gelijk had hij.
Beide hadden als droom dat
wanneer de kans zich voordeed, ze naar de kust zouden trekken. Een appartement
op de dijk van Blankenberge, meer moest dat niet zijn. Jan had wel gezegd dat
hij alleen op de dijk een appartement wou. Twee jaar geleden kwam er een
appartement te koop op het derde verdiep, met een mooi balkon, groot genoeg om
twee zetels te zetten. Geen moment hebben ze geaarzeld. Jan was toen al op
rust. Eerder bij toeval hoorde Jan het vertellen. In de Delhaize om de hoek.
Geduldig wachtte hij zijn beurt af aan de charcuterie. Een vrouw die hij wel
eens zag bij Delhaize vroeg aan een andere vrouw, die hij niet kende, hoe het
met haar appartement aan zee ging. 'Och, sinds mijne Jef dood is ben ik er niet
meer geweest.' Antwoordde de vrouw. 'En verhuren?' Vroeg de andere. 'Dat is
zo'n rompslomp.' Jan mengde zich in het gesprek. 'Neem me niet kwalijk mevrouw,
maar ik hoorde jullie praten, waar is dat appartement?'
'In Blankenberge.'
'Toch niet op de dijk?'
Vroeg Jan alsof hij stilletjes begon te
hopen.
'Op het derde verdiep.' 'Met
een lift'
'Heb je er al aan gedacht het te verkopen?' Vroeg Jan opgewonden.
'Ja, maar wat moet je daar
voor vragen?'
'Daar valt over te praten.'
Jan kon zich bijna niet meer beheersen. Zou dit de kans van zijn leven zijn?'
'Jan, je bent aan het
dromen.' Haalde Juliette hem uit een dagdroom. Heu, heu. Stamelde Jan als een
kind dat betrapt werd bij het wegnemen van een snoepje zonder het te
vragen. Je bent aan het morsen.
Voegde Juliette er aan toe. Jan gaf toe dat hij droomde.
De oud-rechercheur wandelde
vroeger in Hoogstraten graag langs de Rozenkransweg. Daar kon hij rustig
denken. Daar voelde hij de adem van Christus.
De ranke sparren die de weg afbakenden fluisterde zacht dat hij stil
moest zijn. Al moest hij tijdens zijn werk enkel oog hebben voor de feiten.
Daar kon hij filosoferen. Vaak wandelde hij er met zijn kleindochter. Voor haar
was de vava een levend dagboek; al haar problemen of goede momenten schreef ze
in zijn geest. Niemand kon beter een geheim bewaren. En goede dingen en slechte
dingen mag je niet in je eigen geest opsluiten. Dat waren wijze woorden van
grootvader. Als de dag van gisteren herinnerde hij het zich. Gaby was net
zestien geworden, nu vijf jaar geleden. Karel, de zoon van Jan en Juliette kwam
het thuis vertellen, Gaby had kanker. Amper vier weken later was Gaby er niet
meer. Dat was het moment waarop Jan geen zin meer in werken had. Een tijd lang
in niets meer. Dagen kon hij rondlopen met een stoppelbaard. Tot ergernis van
zijn vrouwlief.
|