Cobra in het algemeen
Cobra, een gevaarlijke slang of iets anders? Een cobra is wel degelijk een gevaarlijke giftige slang. Maar het woord Cobra staat ook voor de afkorting van de Franse namen van de steden: Copenhague, Bruxelles en Amsterdam. Uit deze drie steden komen de kunstenaars vandaan die op 8 november 1948, tijdens een groot internationaal kunstenaarscongres in Parijs, de Cobra groep oprichten. Een opgerolde slang wordt het symbool van de beweging. In het Parijse café Notre Dame ondertekenen Asger Jorn (uit Kopenhagen), Joseph Noiret en Christian Dotremont (uit Brussel) en Constant, Corneille en Karel Appel (uit Amsterdam) het manifest: 'La Cause était entendue' (De zaak was beklonken). Dit manifest, opgesteld door Dotremont, is een reactie op een verklaring van de Franse surrealisten die 'La Cause est entendue' (De zaak is beklonken) heet. Dotremont maakt in zijn betoog duidelijk dat zij het niet meer eens zijn met deze Franse kunstenaars. De Cobra kunstenaars willen een nieuwe weg inslaan: zij willen zonder vooropgezet plan en met veel fantasie werken. In september 1951 wordt de Cobra beweging officieel weer opgeheven. Cobra is in haar korte bestaan een belangrijke periode van ontmoetingen, uitwisselingen en onderlinge beïnvloeding.
Wie zijn de Cobra kunstenaars? De kern van de Cobra groep bestaat uit de kunstenaars die het manifest hebben ondertekend. Al gauw sluiten zich vele kunstenaars bij deze kern aan. Uiteindelijk zijn meer dan veertig kunstenaars lid of zijdelings betrokken bij Cobra. Niet alleen schilders, maar ook beeldhouwers, dichters, fotografen en filmers voelen zich aangetrokken tot de ideeën van Cobra. Hier volgt een lijst van de meest voorkomende namen in alfabetische volgorde: uit Denemarken: Mogens Balle, Ejler Bille, Henry Heerup, Egill Jacobsen, Carl-Henning Pedersen. uit België: Pierre Alechinsky, Hugo Claus, Reinhoud d'Haese. uit Nederland: Eugène Brands, Lucebert, Anton Rooskens, Theo Wolvecamp. Ook kunstenaars uit andere landen dan de oorspronkelijke drie doen mee: Jean Michel Atlan (Algerijë), Jacques Doucet (Frankrijk), William Gear en Stephen Gilbert (Schotland), Karl Otto Götz (Duitsland), Shinkichi Tajiri (Amerika).
Wat is de Cobra taal ? Hoewel iedere kunstenaar zijn eigen stijl ontwikkelt is er sprake van een herkenbare Cobra stijl, de zogenaamde Cobra taal. Niet iedereen hanteert de Cobra stijl gedurende de periode van 1948 tot en met 1951, soms komt deze pas na die tijd tot stand. De taal bestaat uit een bepaalde manier van schilderen, een bepaald kleurgebruik en uit een aantal kenmerkende onderwerpen.
De manier van schilderen De Cobra kunstenaars schilderen vrijwel altijd direct en spontaan. Net als kinderen willen zij zonder vooropgezet plan en met veel fantasie werken. Zij zetten zich af tegen de regels van de kunstacademie. Zij vinden het bijvoorbeeld niet belangrijk om de regels van het perspectief toe te passen. Cobra kunstenaars streven naar een ongedwongen kunst en proberen met allerlei materialen te werken. Het experiment staat voorop. De Cobra kunstenaars presenteren zich als 'experimentelen'. De Deense Cobra kunstenaars zijn al ruim voor de oorlog aan het experimenteren. Asger Jorn moedigt Constant Nieuwenhuys aan hetzelfde in Nederland te doen. Op 16 juli 1948 richt Constant samen met o.a. Karel Appel en Corneille de 'Nederlandse Experimentele Groep' op, die op 8 november 1948 overgaat in de Cobra groep.
Het kleurgebruik Cobra kunstenaars maken kleurrijke werken. Zij brengen hun verf vaak onvermengd op het doek aan.
Kenmerkende onderwerpen Het dier zoals een vogel, kat, hond, slang is een favoriet onderwerp bij de Cobra kunstenaars. Fantasiebeesten en fantasiewezens zijn ook zeer geliefd. Sommige wezens bestaan uit een combinatie van dieren en mensen. Het masker spreekt eveneens tot de verbeelding. Cobra kunstenaars laten zich bij het maken van hun afbeeldingen inspireren door mythen, kindertekeningen, volkskunst, de prehistorie, oosterse kalligrafie, primitieve kunst (niet-westerse kunst uit o.a. Afrika en Oceanië) en kunst van geesteszieken. Corneille heeft hierover gezegd: "Wij gebruikten alles, hielden van alles. Van kindertekeningen, folklore, tekeningen van krankzinnigen, negermaskers". Vooral de Deense Cobra kunstenaars hebben belangstelling voor mythen. Sommigen menen in hun werk zelfs nieuwe mythen te scheppen. Om die reden worden zij ook wel mythescheppende kunstenaars genoemd. In Nederland wordt de kindertekening veel als directe bron gebruikt. In België, waar de interesse voor het schrift groot is, bestuderen een aantal Cobra kunstenaars de oosterse kalligrafie. Dotremont en Alechinsky zijn geboeid door het persoonlijk handschrift; zij zien dit als de meest intieme en directe uiting van de psyche van de mens.
Wat zijn de Cobra theorieën ? Een paar kunstenaars houden zich niet alleen bezig met het maken van kunstwerken, maar ook met theorieën over kunst en de rol van de kunstenaar in de maatschappij. Asger Jorn, Christian Dotremont en Constant Nieuwenhuys zijn hier in de eerste plaats mee bezig. Zij gaan uit van de communistische leer van Marx, maar vullen diens ideeën aan met gedachtegangen over kunst. Hun streven is een kunst vóór en vooral ook dóór iedereen, ongeacht klasse, nationaliteit, kennis- en opleidingsnivo. Jorn, Dotremont en Constant zoeken een kunst die spontaan voortkomt uit de fantasie. Jorn schrijft ook over de relatie tussen beeldende kunst en architectuur. Hij vindt dat deze onlosmakelijk verbonden zijn. Met een foto van een primitieve hut die door zijn bewoners versierd is laat hij zien hoe mooi deze combinatie is. In een aantal samenwerkingsprojecten van de Cobra kunstenaars worden Jorns idealen verwezenlijkt.
Samenwerken op één doek, één papier, één muur, kan dat? Ja, samenwerken aan één kunstwerk is een speciale bezigheid binnen de Cobra groep. De kunstenaars werken samen op één doek, één stuk papier of op één muur. Soms laten de volwassenen hun kinderen meedoen. Zo maakt Anton Rooskens met zijn zevenjarig dochtertje Marcelle een prentenboek waarin hij de versjes van zijn kind aanvult met kleurrijke voorstellingen.
Peinture-mots: woordschilderingen Dichters en schilders creëren eveneens gezamenlijke werken. Schrift en beeld combineren zij op een vrije manier. Deze werken worden 'peinture-mots': woordschilderingen, genoemd.
Twee belangrijke samenwerkingsprojecten in Denemarken: 'het congres te Bregneröd' en de boerderij van Erik Nyholm In de zomer van 1949 komen gedurende een maand Cobra leden en vrienden, sommigen met hun vrouwen en kinderen, samen in een weekendhuis voor Deense architectuurstudenten te Bregneröd, vlakbij Kopenhagen. De Denen zijn in de meerderheid, enkele kunstenaars komen uit Frankrijk, Engeland en Zweden, Dotremont is de enige Belg, de Nederlanders zijn echter niet aanwezig. Het huis is aan Jorn ter beschikking gesteld tegen de belofte het van binnen te decoreren. Als één grote familie woont en werkt iedereen, zelfs de kinderen, samen. Er worden schilderijen, gedichten, en sculpturen gemaakt. De muren van het huis en vele daar aanwezige voorwerpen moeten het zelfs ontgelden. Het ideaal van Cobra wordt tijdens dit evenement, het 'congres te Bregneröd', verwezenlijkt. Een kleine, vrije maatschappij uit zich zonder speciale eisen, zonder vooropgezette normen. Tegelijk worden de ideeën van Jorn over de combinatie van beeldende kunst en architectuur in praktijk gebracht. Helaas is de beschildering van het huis met uitzondering van een gedeelte van het plafond verloren gegaan, korte tijd later wordt het namelijk overgeschilderd. Wel zijn enkele foto's bewaard gebleven (zie De taal van Cobra p.24, 25 en Cobra p.136, 137).
In de boerderij van Erik Nyholm, een forellenkweker en keramist, worden eind november 1949 de Nederlandse kunstenaars Appel, Constant en Corneille ontvangen. Binnen een zeer korte tijd worden ook hier deuren, wanden, het plafond en enkele voorwerpen bedekt met fantasiewezens. Het is een levendig geheel. De drie Nederlanders schrijven hun naam met de datum boven een deur. Corneille schrijft boven de ingang van het huis nog een tekst: 'Entrez, ici c'est vivre'. Na hun vertrek komt Jorn op bezoek en beschildert samen met Nyholm een overgebleven wand in de keuken. Gelukkig heeft Jorn alles op foto vastgelegd, want ook deze schilderingen zijn, op het plafond van Constant na, verdwenen (zie De taal van Cobra p. 26 t/m 31 en Cobra p. 141).
Het Cobra tijdschrift Het tijdschrift van de Cobra beweging krijgt dezelfde naam als de groep: 'Cobra'. Het is het beste middel om de internatiomale samenwerking te realiseren. Christian Dotremont is behalve secretaris van de groep ook hoofdredacteur van het blad. De teksten worden voornamelijk in het Frans geschreven. Zowel artikelen als afbeeldingen van kunstwerken, verhalen en gedichten verschijnen in het tijdschrift. Nummer vier is een speciale editie; het wordt als catalogus voor de eerste grote internationale tentoonstelling in 1949 in het Stedelijk Museum te Amsterdam gebruikt. Op de kaft steekt een flinke tong uit een wijdgeopende mond: de kunstenaars hebben genoeg van de burgelijke maatschappij! (zie Cobra p.91; de Cobra krant en Cobra 40 p.8)
Twee grote Cobra tentoonstellingen: 1949 in Amsterdam en 1951 te Luik In de korte tijd van haar bestaan vinden twee grote Cobra tentoonstellingen plaats: één in 1949 in Amsterdam en één in 1951 te Luik. In Amsterdam stelt de voormalige directeur van het Stedelijk Museum, Willem Sandberg, zeven zalen ter beschikking aan de kunstenaars uit tien verschillende landen (zie affiche Cobra 40 p.33). Sandberg is een zeer vooruitstrevende man en hij wil graag werk van nieuwe kunstenaars laten zien. De meeste schilderijen zijn vrij klein van formaat omdat de kunstenaars niet veel geld hebben. Sandberg besluit daarom een voorschot te geven om materiaal te kopen. In de week van de voorbereiding maken Appel, Constant, Corneille en Brands nog even een paar grote doeken. Appel vervaardigt er zelfs twee, terwijl Corneille in plaats van een plat doek een kubus maakt. De architect Aldo van Eyck die zeer enthousiast is over de vrije werkwijze van de Nederlandse Cobra kunstenaars, mag de expositie inrichten. Hij doet dit op een hele speciale manier. Van Eyck hangt de doeken op verschillende hoogtes op, soms op wel drie meter van de grond. Enkele werken zet hij tegen de plint van de vloer. Voor de Nederlandse dichters maakt hij een grote kooi van zwarte latten en plaatst deze tegen een muur in een kleine, zwart beschilderde zaal. Tussen de latten worden woordschilderingen, dichtbundels en losse kreten opgehangen. Gedichten die niet mooi gevonden worden zijn tegen de wand geplakt en van een groot kruis voorzien. Deze gedichten willen de Nederlandse experimentele dichters afschaffen (zie Cobra p.116 t/m 119). Op de tentoonstelling hoort de bezoeker tromgeroffel uit Afrika op de achtergrond. In de kranten wordt fel gereageerd op deze tentoonstelling. In Het vrije Volk (12.11.1949) spreekt de criticus over Geklad, Geklets en Geklodder in het Stedelijk Museum. Appel, Constant en Corneille e.a. worden gezien als knoeiers, kladders en verlakkers.
De expositie in Luik is nog groter van omvang, maar tevens de laatste manifestatie van Cobra (zie affiche Cobra 40 p.48 en de Cobra krant). Veel leden zijn het niet meer met elkaar eens. Daarna slaat iedereen zijn eigen weg in.
|