Raakt het U dan niet, de armen en de zwakken, op de gemeenste manieren worden ze overrompeld, klem gezet. En U, U houdt U maar afzijdig, niets merken wij van U. Hoor hen toch snoeven de goddelozen; wie doet ons wat, met geen mens, met geen God, hebben wij te rekenen, God - er is helemaal geen God. Laat dit niet doorgaan, U bent het toch, God van ont-rechten, hoe zoudt U hen vergeten, hún pijn is Uw pijn hún verdriet is úw verdriet. Koning bent U, een God, de verdrukten koninklijk nabij.