Dat tussen Recht en Rechtvaardigheid de verschillen al eens heel groot kunnen zijn weten we allemaal. Deze rubriek is er een voorbeeld van.
In naam van de Waarheid.
Over de tweede wereldoorlog zijn al veel boeken geschreven. Meer dan genoeg eigenlijk.
Maar de tweede wereldoorlog is geschiedenis, en geschiedenis wordt geschreven door de overwinnaars en hun aanhang. Zodus zijn er bepaalde feiten en gebeurtenissen die wel bewust, en vaak zelfs angstvallig, worden verdraaid of gewoon verzwegen worden.
Want de waarheid kan pijn doen. Veel zelfs. Neem nu het Fort van Breendonk bijvoorbeeld.
Tijdens de oorlogsjaren zijn daar verschrikkelijke dingen gebeurd, dingen die – terecht - de mensheid werden medegedeeld.
De waarheid, niets dan de waarheid …. maar niet de gehele waarheid.
Zo weet iedereen wél dat tijdens de duitse bezetting twee der meest wrede aldaar werkzame beulen, de ene afkomstig uit Deurne, de andere uit Gent zijnde waren, al moest een beenhouwer uit Jumet voor hen niet onderdoen.
Wat echter weinigen weten is dat er nog twee andere beulen waren, van wie Victor Trudo, toen politiekommissaris in Le Bouverie, getuigde : “De joodsche moordenaars Hopla en Kahn, die alle records van menselijke wreedheid neerhaalden.” Waarom hun misdaden tegen de mensheid wél doodgezwegen worden ? Joost mag het weten. Maar ik ben Joost niet.
Wat weinigen weten is hoe het er in het Fort van Breendonk nà de bevrijding aan toe ging. In vredestijd dus.
Het verhaal nodeloos lang maken is onnodig. De Waarheid hoeft geen ellenlange betogen.
De Waarheid spreekt voor zich. Ook als ze pijn doet. En ook als het over Breendonk van nà de bevrijding gaat. En daarover gaat dit verhaal. Als het door de censuur geraakt natuurlijk.
Veel leesgenot.
Ik zal hem Jan noemen, Jan, de brave man.
Jan woonde in Willebroek, op een stevige boogscheut van het Fort van Breendonk, dicht bij het centrum van het dorp. Hij was gehuwd en zijn echtgenote had hem twee zonen en één dochter geschonken.
Als ik hem “de brave man” noem, dan was dat ook zo. Jan was een goede echtgenoot, een goede vader (en later grootvader), en was trouw aan zijn christelijke overtuiging en aan de belgische staat, die hem later voor de rest van zijn leven zou kraken. Niemand heeft ooit van hem kunnen zeggen dat hij ooit één vlieg kwaad gedaan heeft.
Dagelijks deed hij, door weer en wind, getrouw zijn melkronde, en zijn vrouw hield, benevens zorgen voor de kinderen, hun melkwinkeltje open.
Jan was verstandig en hield van de mensen. Hij was dan ook door iedereen graag gezien en alras was zijn melkronde de grootste van de ganse streek. Hun winkeltje werd druk bezocht en de zaken gingen goed.
Het ging Jan voor de wind.
Dat de goeie man door iedereen graag gezien werd is echter niet helemaal juist. Jan had ook vijanden. Konkurrent-melkboeren uit de omgeving. Oneerlijk volk. Die deden water in hun melk. In die melk die ze de plaatselijke bevolking verkochten althans. De melk die ze aan de duitsers leverden was zuiver.
En de bevolking kocht bij voorkeur hun melk bij Jan, en niet bij die bedriegers.
Tot aan de bevrijding.
En daar begint het verhaal.
4 september 1944.
Als naar gewoonte was Jan reeds van ’s morgens vroeg met zijn melkronde begonnen. Er hing een zekere spanning in de lucht, een voorgevoel van gebeurtenissen onder de mensen.
Ook Jan had zo’n gevoel. Bepaalde mensen, die steeds warme sympathie voor hem en zijn gezin hadden getoond, waren eensklaps terughoudend en sommige deuren bleven die dag voor hem gesloten.
Omstreeks tien uur die ochtend gonsde het gerucht dat de engelsen in aantocht waren. Ze zouden zelfs al door sommigen gezien zijn.
Even voor elven kwam het volk op de Dendermondse steenweg toestromen en begonnen de eerste belgische driekleuren aan gevels te wapperen.
Van melk ronddelen of van enige andere werkzaamheid was natuurlijk geen sprake meer. Iedereen scheen het hoofd op hol te hebben. Niemand bleef in huis. Huilend en tierend liepen mensen de straat op. Jan haastte zich met zijn triporteur snel naar huis om zijn vrouw en kinderen het blijde nieuws te melden.
Eindelijk gedaan met de angst voor de duitse bezetter, met de steeds maar knagende onrust voor achterklap en geroddel die zoveel mensen in de dodelijke handen van de vijand hadden doen terechtkomen.
De eerste engelse tanks reden Willebroek binnen.
Samen met vrouw en kinderen stond Jan tussen het volk om de bevrijders te begroeten.
Ze waren enthousiast. Geen oorlog meer, geen duitsers meer. Jan haastte zich naar voren en sprak als een der eersten een soldaat aan. Jan sprak heel vloeiend engels en ogenblikkelijk ontstond een warm en levendig gesprek. Maar het duurde niet lang.
Eensklaps werden beide mannen onderbroken door een vloed van verwijten die drie vrouwen, De Bond, Elsa De Borger en juffrouw Van Den Berg, Jans echtgenote toeslingerden. Maar daar bleef het niet bij. Een gekende Jan Henri 'beenhouwer' had het gezelschap vervoegd en duwde Jan brutaal tegen de borst.
Ogenblikkelijk kreeg hij het gezelschap van ‘den beer’ van de Boomsche steenweg en van ene De Mol uit de Oostdijkstraat, die beiden tot handtastelijkheden wilden overgaan. De engelse tankbestuurder kwam tussen en Jan verkoos wijselijk om met zijn gezin huiswaarts te gaan. De hetze, dewelke sommigen van zijn concurrenten op een laffe wijze hadden ingezet, begon haar vruchten af te werpen.
Tussen de middag was – zoals altijd – het melkwinkeltje gesloten en Jan had zich, na met zijn gezin het gebruikelijk sober middagmaal genuttigd te hebben, gewoonte getrouw wat te rusten gelegd. Opeens werd er langs buiten hard tegen de voordeur gestampt. De deur kraakte.
Het dochtertje riep luid paniekerig op haar papa en de man haastte zich naar voren.
Tijd om de deur te openen kreeg hij niet.
De winkeldeur werd open geschopt en zes gewapende mannen - met onder andere ene Zwitsers uit de Spaarzaamheidstraat - onder leiding van een leurder in fruit, stormden luidkeels binnen.
De verbauwereerde melkboer werd door man ruw vastgepakt, zijn geschrokken vrouw werd door twee anderen brutaal op de grond gegooid, en de kinderen kregen enkele oorvijgen te inkasseren. Laden en deuren van kasten werden geopend, schuiven werden omgekeerd en samen met de inhoud op de grond gegooid.
Tijd om afscheid te nemen kreeg hij niet en Jan werd, aangepord met kolfstoten tegen de ribben, door de helden naar buiten gesleurd.
Geweren en revolvers op hem gericht stapte hij, midden in het groepje, in de richting van het Fort van Breendonk, moedig met scheldwoorden achterna geroepen door Wd Lauwers en ene Jeanne Van Breedam.
De bevrijding was begonnen.
( Voor de goede orde en voor zover nodig wens ik erop te wijzen dat de originele tekst destijds met de hand en in potlood werd geschreven en dat de namen mogelijks spellingsfouten kunnen bevatten )
De weg naar het fort was voor de arme melkboer een kalvarieweg.
Bij hun aankomst werd het groepje verwelkomd door ‘de meester’ uit de Laan der Verbondenen ( nu Kapitein Trippstraat ). Toen die zag wie de gevangene was kleurde hij zachtjes rood en vroeg schijnheilig wie dit ‘bevel tot aanhouding’ wel gegeven had. Hij wist immers dat Jan onschuldig was. Maar de ‘goeien’ hadden een slachtoffer en, schuldig of niet, ze waren niet zinnens om hun prooi snel te lossen, en zonder enige kommentaar leidden ze hun gevangene naar binnen.
( Om de Waarheid te eerbiedigen dient gezegd dat veel – zoniet de meeste – leden van de witte brigade kommunist waren, die tot juni 1941, toen de nazi’s Rusland aanvielen ( Unternehmen Barbarossa ), met de duitsers hadden gekollaboreerd. Nazi-Duitsland had immers in 1939 met Stalin een niet-aanvalspakt afgesloten )
Men bracht hem in een grote kamer, waar reeds iemand samen met een politieagent opgesloten zat. De deur werd met een zware ijzeren staaf achter hem gesloten
De nachtmerrie kon nu beginnen.
De kamer was voorzien van 48 slaapbunkers en van twee hoge getraliede vensters die op een koer uitgaven.
Aan ijltempo kwamen nieuwe gevangenen de kamer vervoegen en – enige uren later - tegen de vooravond was ze gevuld met 95 mannen en vijf vrouwen.
Slaapzakken verspreidden een nogal onaangename geur en niemand was geneigd om er plaats op te nemen. Sommigen voor wie de spanning en de vermoeidheid te groot werden zetten of legden zich neer op de grond. Weinigen zegden een woord. Iedereen was bang.
Toen de duisternis ingevallen was werden ze allen naar een andere kamer gebracht. Honderd mensen in een plaats van amper zo’n negen op vijf meter,
Met een paar ramen die niet geopend konden worden.
De ‘sekretaris’, vergezeld door enkele zwaarbewapende mannen, betraden de ruimte. Hij sprak zijn welkomstrede uit door iedereen toe te schreeuwen dat ze lafaards en boeven waren, omdat ze geweigerd hadden de weerstandbeweging te helpen. Nu zouden ze daarvoor boeten. “Thans is het mijn beurt !” tierde hij,
“Wat is de wraak zoet !”.
Na het potsierlijk oraal machtsvertoon vertrok het gezelschap, de deur werd gesloten en het licht werd gedoofd. Angst maakt zich van de gevangenen meester.
De nacht was lang, en bij gebrek aan ruimte lagen alleen de vrouwen uitgestrekt op de grond te slapen. Alle anderen zaten recht.
Na vele lange uren ging de deur weer open. Een lichtstraal viel de kamer binnen en vanuit de gang galmde het bevel de donkere onfrisruikende plaats onmiddellijk te verlaten. Iedereen strompelde haastig naar de deur, waar ze bij het buitengaan op slagen onthaald werden. Als onwillig vee werd de groep door lange schaarsverlichte gangen terug naar de eerste kamer, waar ze de dag tevoren bijeen gebracht waren, gedreven.
Eén der bewakers lichtte een vrouw een voetje. Ze viel en kwam met een smak op de harde stenen grond terecht. Een medegevangene die haar wou recht helpen kreeg een harde slag van een geweerloop in de nek en viel eveneens op de grond.
Enige bewakers lachten en met voetschoppen werden de twee gevallen gemotiveerd om recht te staan. Met behulp van geweerkolfstoten werden de gevangenen de kamer ingewerkt en ook hier werd de deur met een onheilspellende harde klap dichtgegooid.
Iedereen keek bedrukt. Enkele vrouwen weenden.
Hun lijdensweg kon beginnen. Een weg van mishandelingen, folteringen en de meest mogelijke sadistische praktijken, door vlaamse mensen die van zichzelf vonden dat ze zich na vier zware oorlogsjaren eens ongestraft mochten amuseren en op de meest beestachtige manieren hun vaak niet eens schuldige medeburgers martelden, met minstens eenzelfde genot en plezier als diegenen die zij ‘de slechten’ noemden, voor hen deden.
Maar zij waren “de goeien”, en zij mochten. Voor God, voor Vaderland en voor Kapitaal. En onder die voorwaarden is natuurlijk alles toegelaten.
En het feest begon.
De Bruyn uit Berlare, een man als een boom, werd als eerste uit de kamer weggehaald. Toen ze hem terugbrachten was hij zo goed als onherkenbaar. Zijn gelaat was met de kolf van een geweer aan flarden geslagen.
Bij een ‘ondervraagde’ brusselaar – wiens naam niet vermeld wordt – hing bij zijn terugkeer in de kamer één zijner ogen op zijn kaak.
Hij had vier dagen in de gevreesde witte cel doorgebracht. De volgende die men naar de witte cel bracht werd er doodgeslagen.
De burgemeester van Tisselt, D’Hollander, werd samen met zijn vrouw in de martelkamer gebracht. Toen ze er ’s anderendaags uit kwamen was hij gek geworden. Zijn vrouw diende men spottend de Heilige Olie toe.
En zo ging het verder.
Dag en nacht klonken ononderbroken het gehuil en het geroep van de slachtoffers die, zoals de Willebroekenaars De Prins, wier ribben allemaal kapot gestampt werden, burgemeester Edmond De Ridder, eerste schepen Ed. Van Aken, ene Michiels uit de Dkt Persoonslaan en meester Breeus (?) uit Tisselt, het zwaar te verduren kregen.
Het was vreselijk. Op elk moment van de dag haalde men nieuwe ‘te ondervragen personen’ uit de kamer, en de ‘witte brigade’ wedijverde met de ‘Partizanen’ om hun slachtoffers zo luid mogelijk te doen roepen.
Ook ’s nachts werden gevangenen vier tot vijf maal gewekt, verplicht om op te staan, zich uit te kleden, en werden er mensen mee naar de folterkamer genomen.
Enkele pleegden, na ‘ondervraagd’ te zijn, zelfmoord. Dat was zelfs onder de duitse bezetting nooit gebeurd, ook geen verkrachtingen, wat door de ‘goeien’ de regel was, liefst onder de ogen van de echtgenoot van het slachtoffer.
Eén der bekendste beulen was een verpleegster. Ze werd tante Jeanne genoemd. Haar korrekte naam was Jeanne Hoekmans.
Veel over haar zal je op internet niet (meer) vinden. Het meeste werd er afgehaald. Bedekt met de vlag der liefde. Mocht ze dit laatste horen zou ze waarschijnlijk zalig glimlachen. En diegenen die er meer over weten houden hun hart nu vast. Haar mannelijke en vrouwelijke sexueel gemartelde slachtoffers niet. Wat men nog niet verzwegen heeft is dat ze uiteindelijk veroordeeld werd tot drie en een half jaar gevangenis wegens kollaboratie met de duitsers. Hoelang ze al dan niet effektief gezeten heeft mag je wel niet weten. Maar maak je maar geen illusies. Seks maakt veel goed.
Een bekend en veelvuldig bezoeker was alras de fameuze baron De Meester. Hij bezocht het fort voor het eerst op 7 september 1944.
Vergezeld van tante Jeanne en uiteraard van meerdere zwaar bewapende bewakers stapte hij de kamer waar Jan verbleef binnen.
Tante Jeanne, heldhaftig met een revolver op de heup en een lederen karwats in de hand, kwam als eerste binnen. Schimpend en spottend ging ze de rij weerloze gevangenen af, zoekend naar een reden om iemand met haar karwats te kunnen afranselen. Maar het was de baron die haar voor was. Hij stapte moedig op Jean Van Asch toe en gaf hem een ongemeen harde vuistslag op één zijner ogen, dat onmiddellijk fel begon te bloeden.
Na hun bezoek stormde een jood, vergezeld van een engels soldaat, de kamer binnen. Hij tierde en krijste, duidelijk op zoek naar een slachtoffer om zijn woede op af te koelen.
“Spreekt hier iemand engels ?” bulderde hij, en het was brave Jan, die voor de tweede wereldoorlog nog in Engeland had gewoond, die zich rillend en met bevende stem, in de hoop de razende jood te kunnen kalmeren, opgaf. Terwijl Jan engels praatte kwam de soldaat tussen en suste de bezoeker. Om moeilijk te doen en om toch een reden tot mishandeling te vinden begon de jood eensklaps frans te spreken. Maar de brave Willebroekse melkboer was intelligenter dan de jood had verwacht, en antwoordde in vlekkeloos frans. De jood, blijkbaar uit zijn lood geslagen verliet, op aandringen van de soldaat, de kamer.
Een bepaalde dag kwam een klein zwartharig kereltje de kamer binnen. Brutaal gebood hij Jan, die de vent nog van haar nog van pluimen kende, hem te volgen. De arme melkboer wist wat hem te wachten stond. In de folterkamer geleid zag Jan dat de beruchte baron De Meester hem aankeek. De baron wist heel goed dat Jan volkomen onschuldig was en durfde de bezoeker niet toelaten om hem te martelen. Jan werd terug naar de gevangenenkamer gebracht en het zwartharig kereltje mocht een ander slachtoffer uitkiezen, op wie hij zijn sadistische driften mocht botvieren.
Ondanks alles was kamer 6 nog een van ‘de beste’. Men wist immers dat niemand van deze gevangenen echt met de duitsers had samengespannen. Het waren allemaal gevallen van mensen die het slachtoffer van geroddel en jaloezie waren. Het is aldus zo dat er onder hen zelfs zijn die niet gemarteld werden, zij dat het er dan ook maar een paar waren. En daar waren geen vrouwen onder.
De plagerijen waaraan de gevangenen bloot stonden waren verreweg identiek aan dewelke de vroegere beulen en hun twee joodsche kollegas Hopla en Kahn toepasten. Zo moesten ook oude mannen en vrouwen onnodig gedurende uren met zware stenen sjouwen en werden mensen ’s nachts uit hun ‘bed’ gehaald om in hoog tempo rondjes te gaan lopen.
Zoals het ‘goede’ belgen betaamt werd op een dag besloten om op een dag het fort voor het publiek open te stellen en werd er zelfs een scène voor een engelse film opgenomen. Daar Jan vloeiend engels sprak moest hij figureren.
De komedie dewelke tijdens de openingsdag gespeeld werd zal ik hier niet vertellen. Het is weinig relevant. Alleen is het relevant om te vertellen dat het de bezoekers toegelaten was om de gevangenen in het gelaat te slaan. Dat zou natuurlijk volk trekken.
De opendeurdag was een succes.
Het graf van de 27 joden die vòòr de bevrijding door de belgische en joodse beulen zogezegd waren vermoord, was met een massa bloemen prachtig versierd. Alleen dient, om de waarheid geen geweld aan te doen, eraan toegevoegd dat, toen men enige dagen later het bevel tot ontgraving gaf, er niet één lijk gevonden werd. En dat is nota bene geen ontkenning van de “holocaust”, maar een harde vaststelling, een geschiedkundig feit.
De druk bezochte Kamer der Doodskisten had veel meeval. Op dramatische wijze werd de bezoekers wijsgemaakt dat deze kisten door de slachtoffers van Breendonk eerst eigenhandig vervaardigd waren geweest, alvorens ze moesten sterven en erin gelegd werden. Maar misschien wisten de vertellers zelf niet dat minstens negen van deze kisten kort tevoren vanuit Brussel aangevoerd waren geworden.
Na amper één maand was Jan zodanig verzwakt, en we zullen het vriendelijkheidshalve aan ondervoeding wijten, dat hij zijn ‘bed’ nog amper kon verlaten. Inderdaad, het dagelijks rantsoen bestond uit tweemaal honderd grammen oudbakken brood en wat donker warm water, door de bewakers spottend “koffie” genoemd, en dat terwijl de gevangenen gedwongen werden om 04 u 30’ “s nachts op te staan om tot ’s avonds laat harde en nutteloze dwangarbeid te verrichten, als ze die dag niet gemarteld werden wel te verstaan.
Op 11 oktober kwam voor Jan het bevel dat hij naar Mechelen zou afgevoerd worden, en om 11 uur ’s ochtends stond hij vertrekkensklaar. Cynisch genoeg kwamen enige beulen hem een tas goede soep geven en wensten hem hypokritisch een goed herstel en veel geluk. Het was inmiddels iedereen overduidelijk dat hij geheel onschuldig was en blijkbaar wou men graag dat hij zijn verblijf snel zou vergeten en vooral dat hij niemand zou vertellen wat er na de bevrijding in het Fort van Breendonk is gebeurd.
Men had zelfs zijn vrouw en kinderen uitgenodigd om hem te komen begroeten alvorens hij “op herstelverlof” mocht vertrekken.
En Jan zou er inderdaad met niemand ooit over spreken. Nooit. In Mechelen zou hij trouwens na meer dan een half jaar gedwongen worden om “spontaan” onder eed te beloven om nooit ofte nimmer iemand over hetgeen hij in Breendonk had gezien en meegemaakt te vertellen, of anders …. ….
En brave Jan hield woord. Hij wou zijn familie niet in gevaar brengen. Zelfs zijn kinderen en kleinkinderen hebben nooit iets uit zijn mond vernomen. Jan heeft gezwegen, zoals hij onder eed had moeten beloven.
Maar hij zou wel zijn memoires op papier zetten.
En dit korte bescheiden verhaal is er een uittreksel van.
Nota : alle stukken met betrekking tot dezer staan niet op mijn komputer, maar wel op twee identieke usb’s, die zich voor de goede orde in het buitenland bevinden.
|