Overzicht Sjelach
Lecha (Bamidbar 13:115:41)
p
aandringen van de Israëlieten, en met instemming van Hasjem, zendt Mosjé twaalf
verkenners uit, één van iedere stam, om Kenaän te onderzoeken. Daar hij
moeilijkheden verwacht, verandert Mosjé de naam van Hosjea in Jehosjoea,
waarbij hij uitdrukking geeft aan een gebed dat Hasjem hem deze missie niet zal
laten mislukken. Zij komen 40 dagen later terug, grote vruchten met zich mee
dragend. Wanneer tien van de twaalf verkenners verklaren dat het volk van het
land Kenaän net zo groot is als het fruit, worden de mensen ontmoedigd. Calev
en Jehosjoea, de enige twee verkenners die nog steeds een invasie voorstaan,
proberen de geest van de mensen te versterken. Het volk besluit echter, dat het
Land de mogelijke risico's niet waard is, en zij eisen zelfs om terug te keren
naar Egypte! De hartstochtelijke gebeden van Mosjé sparen het volk van een
uitroeiing door G-ds hand, maar Hasjem deelt hun mee dat het volk 40 jaar in de
woestijn moet blijven, totdat al de mannen die gehuild hebben om de valse
verklaringen van de verkenners, zijn overleden. Een berouwvol groepje begint
een plotselinge inval in het Land, gebaseerd op de oorspronkelijke opdracht van
Hasjem. Mosjé waarschuwt hen niet door te zetten, maar zij negeren zijn
waarschuwingen en worden afgeslacht door de Amalekieten and Kenaänieten. Hasjem
geeft Mosjé instructies betreffende de offers die gebracht zullen moeten worden
wanneer de Israëlieten ten slotte het Land Israël zullen binnentrekken. Zij
moeten challa van hun deeg afzonderen, een gift voor de kohaniem. De wetten voor een offer na een
onopzettelijke zonde worden uitgelegd, zowel voor een individu als voor een
groep. Echter als iemand godslasteringen uitslaat, en daar geen berouw over
heeft, dan zal hij geestelijk worden afgesneden van zijn volk. Er wordt een man
gevonden die, in overtreding van de Sjabbat-wetten, op openbaar terrein hout
sprokkelt. Hij wordt ter dood gebracht. De voorschriften voor tsietsiet
worden geleerd. Wij zeggen de afdeling
van de tsietsiet twee maal per dag ter herinnering aan de uittocht uit
Egypte.
©1998 Ohr
Somayach International - Alle rechten voorbehouden
De Haftara voor Parasjat Sjelach Lecha
(Jehosjoea 2:1-24)
Korte inhoud: Jehosjoea, de opvolger van
Mosjé, zendt twee verspieders naar Jericho om de stad te verkennen. De spionnen
komen bij de herberg van de prostitué Rechav, waar zij blijven. De koning van
Jericho hoort over de spionnen en eist van Rechav dat zij hen uitlevert. Zij
antwoordt dat zij al weggegaan zijn, maar zij heeft hen in werkelijkheid
verborgen op haar dak onder wat vlas. De mannen van de koning zoeken de hele
Jordaanvallei af naar de twee spionnen. Rechav vraagt de twee spionnen om in
ruil voor haar hulp, haar leven en dat van haar familie te sparen. De mannen
beloven dat. Rechavs huis was in de stadsmuur en zij laat de mannen langs een
touw uit het raam in de muur vluchten. De mannen verzekeren haar dat zij een
rode draad uit dat zelfde raam moet hangen, waaruit zij gevlucht zijn, als
herkenningsteken en dat heel haar familie in dat huis zijn toevlucht moet
zoeken. Dan zullen zij gespaard worden. De spionnen verlaten Jericho en
verbergen zich in de bergen, totdat het veilig is om terug te keren naar het
Israëlische kamp. Zij vertellen Jehosjoea: Hasjem heeft ons het hele land in
handen gegeven en dat de inwoners van het land angstig de komst van de Israëlieten
afwachten.
Het
verband met de parasja
In de
parasja zegt Hasjem tegen Mosjé dat hij er verspieders op uit moet sturen om
het land Kenaän te verkennen. In de Haftara zendt Jehosjoea, de opvolger van
Mosjé, verspieders uit om Jericho te verkennen.
In de parasja komen twee van de twaalf verspieders terug met
positieve verhalen over het te veroveren land en geven blijk van hun vertrouwen
in Hasjem, de overige tien hebben daar geen vertrouwen in en het resultaat is
dat het volk veertig jaar in de woestijn moet zwerven. De twee verspieders van
Jehosjoea hebben wel vertrouwen in Hasjem en het resultaat is dat Jericho
veroverd wordt.
ô ô ô
Inzicht in de
Parasja
Door
Rabbi Aba Wagensberg
Het Goede van het Land
Deze week behandelt de parasja het verhaal van de spionnen
die het Land Israël moesten verkennen en die terugkwamen met een negatief
rapport. Hun ongunstige beeld van het land was er de oorzaak van dat het gehele
Joodse volk wanhoopte aan de mogelijkheid om er te wonen en dat deed hen
verlangen om terug te keren naar Egypte. G-d was boos op de spionnen die
negatief hadden gesproken over het Land, en verordende dat de hele generatie
zal sterven in de woestijn (Numeri 14:35).
Blijkbaar heeft God het Joodse volk deze zonde nooit
vergeven. Zelfs tot op deze dag dragen wij de gevolgen van de lastertaal van de
spionnen. Het vers het volk weende die nacht (Numeri 14:1) verwijst naar de
nacht van Tisja BeAv. De Talmoed (Taäniet 29a) leert ons dat als straf voor het
onnodige huilen van de mensen over het verslag van spionnen, G-d vele tragedies
liet gebeuren op Tisja BeAv, zodat we door alle generaties goede reden zouden
hebben om te huilen.
De ernst van deze straf is zeer ongebruikelijk. Het Joodse
volk heeft veel fouten en verkeerde beoordelingen in de loop van de
geschiedenis gemaakt, maar zelden waren de gevolgen zo ernstig. Waarom was de
fout van de spionnen, zo onvergeeflijk?
In het boek Deuteronomium herinnert Mosjé het Joodse volk
aan hun klachten in de woestijn: Jullie spraken laster in jullie tenten: Het is omdat God ons haat dat Hij ons uit het
land Egypte heeft gevoerd (Deut. 1:27). Rasji maakt gebruik van een
vergelijking om uit te leggen hoe het Joodse volk tot deze conclusie kwam. Stel
je eens een koning voor die twee zonen had en twee velden. Eén veld was zelf-geïrrigeerd
(Sjakia), terwijl het andere voor irrigatie afhankelijk was van de regen
(Baäl). De koning gaf het zelf-geïrrigeerde gebied aan de zoon van wie
hij hield, dus die zoon zou zich nooit zorgen hoeven te maken over zijn gewassen,
terwijl hij het veld dat afhankelijk was van regenwater, gaf aan de zoon die
hij haatte.
Het Joodse volk zag, dat God hen uit Egypte had genomen -
een weelderige, vruchtbare grond waar de rivier de Nijl een constante bron
van irrigatie was en hen naar het Land Israël bracht, dat afhankelijk was van
de hoeveelheid neerslag. Zij kwamen daarom tot de conclusie dat God hen moest
haten. Op basis van Rasji's gelijkenis lijkt dit een logische gevolgtrekking.
De Tora gaat niet rechtstreeks in op de veronderstelling van het volk, en het
antwoord op de vraag blijft open. Hoe kan de reis van Egypte naar het Land
Israël als iets anders dan een straf worden gezien?
Als we het Land Israël alleen bekijken in termen van de
fysieke en materiële voordelen die het biedt, dan zijn er zeker comfortabelere
plaatsen in de wereld om te wonen. Maar als we verder kijken dan de oppervlakkige
kwaliteiten van Israël, en gebruik maken van onze innerlijke visie, dan zien we
haar geestelijke voordelen, dan is het veel beter om in Israël te leven en
afhankelijk te zijn van de hoeveelheid neerslag, dan om in Egypte te leven
zonder ons zorgen te maken over water. Waarom? Omdat onze afhankelijkheid van
regen ons dwingt om ons spiritueel te ontwikkelen. Als er geen regen is, moeten
we erom bidden en ons tot de Hemel wenden en dat dwingt ons om de ware Bron van
ons voedsel te herkennen.
Dit zou een reden kunnen zijn dat een gebied, dat
afhankelijk is van regenwater, een Baäl wordt genoemd. Het woord Baäl
betekent letterlijk eigenaar of meester. Wonen in het Land Israël herinnert
ons er voortdurend aan dat de wereld een Baäl heeft. En onze
afhankelijkheid van Hem houdt onze relatie sterk.
* * *
Een Jaar in Israël
Gebaseerd op dit idee kunnen we begrijpen waarom het Joodse
volk nooit de zonde van de spionnen werd vergeven. Volgens Rabbi Jitschak
Elchanan Spector leert de straf, die we hebben ontvangen, ons hoe God een
strikt negatieve houding ten opzichte van het Land Israël beoordeelt. Als we
ons afsnijden van het Land Israël, snijden we ons af van de buitengewone
geestelijke voordelen die het land te bieden heeft en alle kansen voor groei
die zij biedt. Als we ons afsnijden van dit potentieel, dan verwerpen we het
hele doel van ons bestaan.
Elk jaar gaan op dit moment studenten, die een jaar in
Israël hebben gestudeerd of die daar een voorbereidend jaar hebben
doorgebracht, terug naar de diaspora om de zomer door te brengen met hun
families. Voor velen is hun eerste Sjabbat in het buitenland parasjat Sjelach
Lecha. Misschien is het geen toeval dat de timing op deze manier werkt. Wanneer
iedereen samen rond de Sjabbat tafel verzameld is en de familie begint te
vragen: Hoe was je jaar in Israël?", dan hebben deze studenten letterlijk
de mogelijkheid om de zonde van de spionnen te corrigeren.
Het merendeel van de spionnen zag alleen de fysieke,
externe aspecten van het Land, en veel dingen leek vreemd voor hen. Omdat zij
alleen die oppervlakkige elementen zagen, en niet naar de innerlijke spirituele
schoonheid van het land keken, concludeerden zij dat Israël een slechte en
gevaarlijke plek was om te wonen. Bezoekers aan Israël vandaag zijn de
spionnen van deze generatie. Ze hebben de keuze om hun krachten te bundelen
met de tien spionnen die het land negatief bekeken, of de kant van Jehosjoea en
Calev te kiezen, die diepere, innerlijke visie hadden en de geestelijke rijkdom
van het land zagen. Laten we, voordat we onze mond open maken om onze
ervaringen in het Land Israël met onze familie en vrienden te delen, even
stilstaan en nadenken over wat we gaan zeggen.
Mogen wij allen
gezegend worden om Israël te bezoeken en er te wonen, zodat we ons verstandig
en diep kunnen concentreren op wat echt belangrijk is in het leven, en dat
kunnen nastreven met een vuur, dat ons zal verheffen tot de hoogste niveaus.
|